A|B|C|D|E|F|G|H|I|J|K|L|M|N|O|P|Q|R|S|T|U|V|W|X|Y|Z

 

C

 

Cānakya Pandita: de brāhmana-raadsman van koning Candragupta die mogelijk een andere Candragupta is dan degene die verantwoordelijk was voor het tegenhouden van Alexander de Grote zijn invasie in India in de vierde eeuw voor Christus. Beroemd voor zijn boeken over politiek en moraal (zie 12.1: 12).

Cārana's: zij die vererenswaardig zijn, zij die behoren tot een bepaalde vedische school en hetzelfde geschrift lezen, zij van goed en moreel correct gedrag, zij die rondtrekken als zangers en acteurs, zij van achting die handel drijven en besturen. Ook hemelse zangers en zij die vee weiden en hoeden.

Cārvāka Muni: de geestelijk vader van de hedonistische filosofie.

Cātuh-hotra: van de vier soorten van offers, zie ritvik.

Cāturmāsya: boetvaardigheids-gelofte voor een bepaalde periode (van ongeveer half juli tot half november) van vier maanden binnen één jaar gedurende de regentijd in India. Voor die periode wordt men aangeraden speciale geloften af te leggen ter persoonlijke zuivering.

- Naam voor het begin van een kwartaal; of de naam voor de drie offerplechtigheden van vais'vadevam, varuna-praghāsāh en sākam-edhāh uitgevoerd aan het begin van een kwartaal.

Caitanya: (levenskracht) naam van de incarnatie van Krishna als Krishna-bhakta in 1486 in Navadvīpa, West-Bengalen. Ook genaamd Mahāprabhu  Krishna-Caitanya en Gauranga. Uitgesproken: Tsjétanja.

- Een avatāra die ± 500 jaar geleden in India verscheen om de mensheid te onderrichten in het yuga-dharma (de realisatiemethode die geldt voor een bepaald tijdvak of yuga) van onze tijd, te weten het chanten van de heilige namen van God, en te strijden tegen de verslechterende invloed van kali-yuga. Hoewel Hij Krishna Zelf was, speelde hij de rol van Krishna's toegewijde, om ons te tonen hoe we onze liefde voor Hem tot leven kunnen wekken.

- Hervormer van de vedische cultuur ter bestrijding van het valse gezag van droge boekenwijsheid en het kastenstelsel. In het westen ingezet tegen het impersonalisme en de filosofie van de leegte.

- De incarnatie van de Heer die in deze wereld neerdaalde om door middel van de sankīrtana - beweging te onderwijzen hoe men God lief moet hebben.

Caitanya-caritāmrita: het boek van Krishna dāsa Kavirāja Goswāmī over het leven en de leer van Heer Caitanya, de Heer van de Vedische Reformatie. 'Het Nieuwe Testament' van de Caitanya-vaishnava geschreven in de zestiende eeuw.

Caitanya-vaishnava's: school van toegewijden van Heer Vishnu die Heer Caitanya volgen. Gebaseerd op de Vedische conclusie: Caitanya is de ondoorgrondelijke eenheid in verscheidenheid (acinthya-bhedābheda-tattva).

Caittya-guru: (van caitta - dat wat tot het denken behoort, de voorgestelde, de mentale) de geļnternaliseerde guru, de Superziel van binnen, ter sprake gebracht door Krishna in 11.29: 6 in verhouding tot de ācārya, de guru naar de traditie van buitenaf onderwezen.

Cakra (chakra): term in de bhakti gebruikt voor de totaliteit van de sterrenhemel, of de schijf van sterren die onze melkweg is, die als een wiel of schijf schijnbaar om de poolster maar in werkelijkheid om het centrum van de melkweg draait (zie S'is'umāra).

- Het cyclische, het cyclische naar de zon, de maan en de sterren, dat tesamen met de lineaire (klokken- en weekorde-tijd) en psychologische tijd, het verleden, het heden en de toekomst het drievoudige, de tri-kālika, van de tijd vormt (zie ook kāla).

- Ook de werpschijf van Krishna, Sudars'ana, het acute van Zijn aanwezigheid of allerhoogste aanblik van Hem; tijd als het wapen van Vishnu: een breuk met de orde van de tijd of de cakra betekent een val, is verraad aan niyama, of regulatie. Consequentie: een straf van het vuur van de ongebonden energie die vrijkont van de cakra-orde, de gebroken orde is de lust die leidt tot woede en uiteindelijk waanzin: het hoofd wordt er door de cakra afgesneden als men blijft volharden tegen Krishna in (zie S'is'upala en Kāla, zie 6.8: 23 en 9.5 zie ook de Cakra-orde).

- Knopen van subtiele prāna-energieėn of nādi's zich bevindend hoger en lager in het lichaam. Zij verdeeld in zeven, dienen de mediteerder in opeenvolging zich openend de weg naar de hogere bestemming. De lagere centra zijn: de mūlādhāra- cakra, aan de basis van de ruggegraat, de svādhishthhāna-cakra, in het gebied van de navel, en de manipūraka-cakra, in de maagstreek of de plexus. De hogere centra zijn genaamd de anāhata-cakra in het hart, de vis'uddha-cakra in de keel, de ajnākhya-cakra tussen de wenkbrauwen en de sahasāra-cakra bovenop de schedel (zie 10: 87: 18 en B.G. 6: 13-14). (Het M.W. lexicon geeft een zes indeling met een ietwat andere omschrijving).

Cakravākī: populaire vogel, de wijfjes-kraanvogel.

Cakrī: naam van de Heer als degene die de cakra, de werpschijf hanteert.

Campaka: de Michelia-Campaka, een zeer geurige soort magnolia boom met gele bloemen.

Candāla: 'hondenvleeseters'. Laagste mensensoort, uitgestotenen. Vaishnava term voor uitschot (zie ook paria).

- Man van de laagste en meest verachte van de gemengde afstamming (geboren uit een s'ūdra vader en een brahmaanse moeder).

Candra: de halfgod die staat voor de orde van de maan (zie ook Soma).

Candrasekhara Ācārya: een grote huishouder-toegewijde van S'rī Caitanya Mahāprabhu.

Canto: afgeleide van kānda: deel of gedeelte, sectie, hoofdstuk, boek. Benaming van de boeken van het Bhāgavatam, de secties waarin deze purāna is verdeeld.

Catuhsana: 'de vier sana's': de līla-avatāra van de Heer in de vorm van de vier Kumāra's.

Catuh-s'loki: de vier essentiėle verzen in de Bhagavad Gītā en in het S'rīmad Bhāgavatam die de leringen samenvatten. In the Gītā worden de verzen gevonden in hoofdstuk 10: 8 - 11. Voor het Bhāgavatam zijn deze verzen: canto 2.9: 33-36.

Catuh-vidah: de viervoudige doelen van de mens, kāma, artha, dharma, moksha, zie purushartha's.

Catuh-vidam: de vier soorten voedsel; carvya (dat wat gekauwd wordt), lehya (dat wat je oplikt), cūshya (dat wat je opzuigt) en peya (dat wat je opdrinkt).

Catur-vyūha: zie Vyūha.

Chaitya-guru: zie caittya-guru.

Channa-avatāra: naam voor de bedekte nederdalingen van Krishna in Kali-yuga: in tegenstelling tot Zijn tri-yuga status; Krishna als Zijn eigen toegewijde: Zoon, Profeet, sannyāsī (zie ook 7.9: 38).

- Krishna als Zijn eigen toegwijde: Zoon, Profeet, sannyāsī (zie ook 7.9: 38).

- Voorbeeld van een typische channa-incarnatie is Dattatreya verschijnend als de avadhūta in de eerste hoofdstukken van de Uddhava-gītā bij het bespreken van al de goeroe's waar men van kan leren (zie 11.7-8).

Cintāmani: 'toetssteen' met mystieke kracht, waarover gesproken wordt in de Vedische geschriften (zie ook Krishnaloka).

Cit: bewustzijn. Eén van de drie hoofdkenmerken van Krishna (zie: sat-cit-ānanda).

Citi-s'akti: (citi - kennis; s'akti - vermogen): Innerlijk of verlichtend vermogen van de Heer.

Citraketu ('het licht van de uitnemendheid') een goede koning, een keizer voor allen, een koning van de vidyādara's levend in Sūrasena, van wie er van de aarde alles was wat men zich maar wensen kon (zie 6.14: 10). Ontving instructie na zijn weeklagen over een overleden zoon van Nārada en Angirā en werd gezegend door de Heer (in 6.15), maar kwam later weer ten val vervloekt te worden herboren onder de demonen vanwege een onbeschaamdheid tegenover moeder Pārvatī (zie 6.17).

Cupid (Kandarpa, Kāmadeva): de halfgod die lustige gevoelens opwekt in de harten van de geconditioneerde levende wezens.

Cyavana: een wijze, een heremiet, die in zijn meditatie werd verstoord door Sukanyā de dochter van Manu's' zoon S'aryāti, die om het weer goed te maken haar dwong met hem te trouwen ookal was hij dan een oude man. De as'vins schonken hem toen een hernieuwde jeugd om een goede echtgenoot te zijn (zie 9.3).

 

  

  Doorzoek het Lexicon

 

Sanskriet Woordenboek

 

S'rīmad Bhāgavatam | Bhagavad Gītā | Zingende Filosoof
 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties