Bhaktivinoda Thakur,(1838 - 1914) de acârya die de
vaishanava kultuur een nieuwe impuls gaf en moderniseerde.
De leraar van de leraar van de leraar van Prabhupâda

 
BHAGAVAD GÎTÂ

Lopende vertaling hoofdstuk 3: vers 3.2 - 3.7

(8) Doe je voorgeschreven plichten, daar werken natuurlijk beter is dan niet werken - zelfs het onderhouden van je lichaam gaat nooit zonder het effect van arbeid. (9) Werk met de bedoeling te offeren, anders zal werk je aan deze wereld binden. Werk gedaan met dat doel voor ogen, o zoon van Kuntî, zal je volmaakt bevrijden van dat [materiële] samengaan.

(10) In het begin bij het ontstaan van de generaties tezamen met de offers, zei de Heer der Mensheid [Brahmâ, de Schepper] hiertoe: 'Wees meer en meer welvarend; moge dit [offer] u alles brengen wat u verlangt.' (11) De goden behaagd hebbend met offers, zullen de goden jouw behagen en aldus elkaar wederzijds behagend zal je het Allerhoogste bereiken. (12) De goden tevreden gesteld door offers zullen je zeker belonen met alles wat je nodig hebt om te leven, maar hij die van de gegeven dingen geniet zonder offers te brengen is voorzeker een dief. (13) Etend van de offers vinden de toegewijden verlossing van allerlei zonden, maar de onzedigen die alleen maar overwegen hun zinnen te behagen eten slechts van moeilijkheden. (14) Van granen groeien materiële lichamen, van regens is er de produktie van graan terwijl regens mogelijk worden met [het bewateren middels] offers die uit plichtsbesef worden gebracht.

 

Vertaling: Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda hieronder
met een commentaar van Aadhar.

Overzicht van de lopende vertaling van dit hoofdstuk (3) met de oorspronkelijke english version en het woord-voor-woord Sanskriet.


 

 

3.8 Doe je voorgeschreven plicht, want werken is beter dan niets doen, Een mens kan niet eens zijn eigen lichaam onderhouden zonder te werken.

T o e l i c h t i n g

Voor A r j u n a is het duidelijk wat zijn plicht is. Met toenemende automatisering van de arbeid en de massaproduktie van dien, is het velen echter niet meer duidelijk wat de voorgeschreven plicht is. Men spreekt dan van een identiteitscrisis, men weet niet meer wie men is. Door niets te doen ontstaat depersonalisatie en derealisatie. Niet alleen het gevoel van de eigenheid lost op in het niets (dat er niet is), ook het besef van de werkelijkheid van materiële, medemenselijke en geestelijke verhoudingen verliest zijn orde. K r i s h n a geeft aan dat het zonder meer beter is om wat te doen dan niets te doen. Maar wat is de plicht in een samenleving die alleen maar consumptiegedrag wenst. Men is met een uitkering ambtenaar van vredeshandhaving en -zingeving, consument en vrije-tijdsdeskundige. Als men zich opwindt over de regering die er ook niets aan doet wordt men 'minister van civiele zaken zonder portefeuille, staf en kantoorgebouw'. Men kan naar eigen smaak vrijwilligerswerk gaan doen, maar heeft dan het gevoel niet echt serieus genomen te worden als 'spek en bonen'-medewerker. Omdat in de welvaartsstaat de gewone man geen verdere materiële behoeften heeft kan men denkend als een k a r m i, iemand die werkt voor het resultaat, slechts terecht tussen demente bejaarden, alcoholisten, drugsverslaafden, psychiatrische patiënten en sollicitatieclubjes van het arbeidsbureau. Zo leeft men in een wereld waar de ene helft van de mensen problemen maakt en de andere helft met die kraan open de boel mag opdweilen. Het mede door het mechanicisme in het leven geroepen probleem van de identiteitscrisis met al zijn criminele en pathologische uitwassen lijkt onoplosbaar. De pragmatiek, doen zoals het het gemakkelijkst uitkomt, houdt stand met economische argumenten die in feite geen steek houden. Meer moeite doen levert immers een grotere geldstroom op. Conclusie is dat men gewoon gemakzuchtig is en de vreugde van de arbeid niet meer kent. Herkent men in werken voor het werk niet het doel waarmee men zijn ziel en zaligheid kan redden, dan weet men niet meer wat de zin van het leven is.

Het antwoord van de v a i s h n a v a ' s in deze kwestie is dat je moet weten wie de baas is als het om arbeid gaat die zichzelf tot loon moet zijn. Voor de C a i t a n y a- v a i s h n a v a ' s is zich bekwamen in de toegewijde dienst het werk en K r i s h n a de werkgever. Als je je niet inspant voor de materiële bekrachtiging van de geestelijke orde ontstaat het omgekeerde: een geestelijke bekrachtiging van de materiële belangen hetgeen de machtswanen van het 'ministerschap van civiele zaken' oplevert e.d. De wereld moet worden aangepakt, anders pakt de wereld jou aan. Aangezien de wereld aan zichzelf overgelaten tot chaos neigt, moet men dus een reëel persoon worden door geestelijke orde in de materie tot uitdrukking te brengen. Dit noemt men cultuur. Dit is wat K r i s h n a voorstaat.

Wat ons van het doen van onze plicht ons in de wereld te verwerkelijken weerhoudt is het idee van zonde. De erfzonde, het idee dat als men controle gaat uitoefenen men een maatschappelijk gevaar gaat vormen omdat men in God's schoenen gaat staan, is het centrale idee van de gecultiveerde weerstand tegen de progressie. Het tegendeel van progressie noemt men repressie of laat-maar-waaien-politiek waarin buiten de formaliteit niemand met niemand iets te maken wil hebben. De religieuze motieven dienen dan het escapisme, hetgeen onveranderlijk tot destructieve akties leidt omdat het bloed nou eenmaal kruipt waar het niet gaan kan. Dit heet dan oorlog. Daar wordt dan bij voorkeur jongeren in uniform de les voorgehouden dat de medemens toch eigenlijk maar een beest is. Samenvattend zou men het probleem in zijn geheel een gebrek aan opvoeding kunnen noemen. Men heeft niet geleerd zijn tijd als een gecultiveerd mens door te brengen. Dit heet bij de v a i s h n a v a ' s a v i d h y a of onwetendheid over het â r y a n-zijn in de v a r n â s r a m a samenleving ofwel het beschaafd zijn in een samenleving met duidelijke taakstellingen en geestelijke orde. P r a b h u p â d a citeert:

varnâsramâcâravata
purusena para puman
Vishnur ârâdhyate panthâ
nânyat tat - tosa - kâranam
(Vishnu Purâna, 3.8:9) "

"Men kan de Hoogste Persoonlijkheid van God, Vishnu, aanbidden door het naar behoren naleven van de principes van v a r n a en â s r â m a. Er is geen alternatief voor het tevreden stellen van de Heer voor het uitvoeren van de principes van het v a r n â s r a m a systeem"

 

3.9 Werk als offer aan Vishnu opgedragen, moet worden verricht, anders bindt werk ons aan de stoffelijke wereld. Vervul daarom je voorgeschreven plicht om zijnentwil, o zoon van Kuntî, en aldus zul je altijd onthecht en vrij van gebondenheid blijven.

T o e l i c h t i n g

Het vers begint met het woord y a j n a - arthat, hetgeen het brengen van offers terwille van y a j n a -, Heer Vishnu zelf, de transcendentale gedaante van K r i s h n a, betekent. Dit vers is één van de sleutelverzen van de B h a g a v a d G î t â, omdat ze het antwoord van K r i s h n a vormt op de vraag hoe we kunnen werken zonder verstrikt te raken in kwesties zoals bij het voorgaande vers besproken. Voor de ontwikkeling van cultuur moet er behoud zijn enerzijds en vooruitgang anderzijds. K r i s h n a maakt duidelijk dat als we vooruit willen komen zonder het te doen als een offer aan Hem er gehechtheid ontstaat, waardoor het offeren zelf onmogelijk wordt. Door gehechtheid verliest men immers zijn verstand en zonder verstand zie je het nut van de zaken allemaal niet meer zo in (2.62-63). Om er dus met z'n allen er een zinvolle samenleving op na te kunnen houden, zullen we ons in met name het behoudend aspekt van K r i s h n a, Heer V i s h n u, moeten verdiepen. Uit V i s h n u, de behouder, komen B r a h m â de Schepper en S h i v a, de vernietiger voort. Concreet in de praktijk betekent dat, dat als we behouden willen blijven we in onze creatieve 'B r a h m â'-aktiviteiten ter wille van het behoud (V i s h n u) moeten werken zodat ophouden met van alles en nog wat (S h i v a) geen problemen vormt. Werken we niet rechtstreeks terwille van V i s h n u, maar ten behoeve van de halfgoden of enkel het onpersoonlijke alleen, dan zijn we begaan met onzuiverheden als jalouzie en ontevredenheid over wat bestaat. Er buiten staande, buiten het behoud, het onderhouden, weet men niet goed hoe men dienstbaar moet zijn. Dit is de ontevredenheid zelf. Tevredenheid of s a n t o s a als onderdeel van de n i y a m a, is datgene wat we in acht moeten nemen voor een geslaagde y o g a - beoefening. Omdat er altijd een sterke behoefte bestaat aan de voldoening van de gehele goddelijkheid, maakt men als buitenstaander er naar eigen inzicht wat van; daardoor is er identificatie met het eigen lichaam (vals ego) en verdringing van andere mogelijkheden (jalouzie). Zo onstaat de gehechtheid die K r i s h n a als de grondoorzaak van de verbijstering noemt in 2.62-63.

Als we rechtstreeks terwille van het creatieve bezig zijn zoals de gemiddelde kunstenaar doet, raakt men in de zelf geschapen wereld geïsoleerd, vervalt men bij gebrek aan associatie in hartstocht hetgeen op lustbevrediging en de keerzijde woede uitloopt (zie ook 4:37). De Schepper aan zijn jasje trekken terwille van geïnspireerde produktie, oftewel B r a h m a-aanbidding is als men het niet terwille van het behoud van b.v. de relaties en de goedheid doet - de meest gewaardeerde eigenschappen van V i s h n u: s a t t v a & s a n g a m - uiteindelijk weer dienst aan de Goddelijkheid van de onwetendheid, met de bovenbeschreven gevolgen van dien. Als men rechtstreeks voor Vishnu werkt , dus K r i s h n a-bewustzijns-bevorderend, dan werken Brahmâ en Shiva ten gunste, ookal zijn er soortgelijke effecten waarneembaar als bij niet-K r i s h n a-bewuste aktiviteiten. Daarover is een verhaal bekend uit K r i s h n a 's jonge jaren waarin Heer Brahmâ, nog onbekend met K r i s h n a's ware aard Zijn vriendjes met hun kalveren wegsteelt voor de duur van één jaar. K r i s h n a blijft alleen in het bos achter, maar schept door zijn mystiek intern vermogen (y o g a - m â y â) een volmaakte illusie van het gezelschap van de koeherdersjongens en hun kalveren gedurende die hele periode. Daarna gaat Heer B r a h m a vol ontzag voor Hem door de knieën omdat hij inziet dat zijn akties Hem niet in Zijn werking kunnen storen, maar dat Hij blijkens een openbaring van zijn bovenzinnelijke werkelijkheid Zelf de Oorsprong is van het Licht van de Schepper, de z.g. B r a h m a -j y o t i of geestelijke sfeer waar de impersonalist zo graag op mediteert (S.B. 10: 13-14).

Uit het bovenstaand verhaal over K r i s h n a kunnen we leren dat als we in onze creatieve bezigheden K r i s h n a als ons doel herkennen de isolatie en hartstocht, jalouzie en ontevredenheid een spel zijn van K r i s h n a's begoochelend vermogen om de 'Schepper' tot overgave aan Hem te brengen. K r i s h n a bevestigt: 'Diegenen die Mij voortdurend zijn toegewijd en me liefdevol aanbidden, schenk ik het verstand waardoor ze tot Mij kunnen komen' (B.G.10: 10). Zo wordt het doel van alle vedische literatuur gezien in de realisatie van K r i s h n a als de Hoogste Persoonlijkheid Gods. Dit noemt men ook wel de s i d d h a n t a of eindkonklusie van de kennis-cultuur. De christelijke bijbel geeft het zelfde beeld, maar iets dramatischer, van de profetieën van Heer Jezus die uiteindelijk komt tot de essentiële vraag van Hem kort voor de Wederopstanding uit de kruisgang: 'Vader waarom hebt Gij Mij verlaten?'

 

3.10 In het begin van de schepping zond de Heer aller schepselen geslachten van mensen en halfgoden uit met offers aan Vishnu en zegende ze zeggende: "Weest gelukkig door deze yajna (offer), want hij zal jullie alles schenken."

T o e l i c h t i n g

Hier zegt K r i s h n a met zoveel woorden dat het de essentiële, oorspronkelijke bezigheid van de mens is geluk en voorspoed na te streven door offers te brengen voor God de Behouder, Heer V i s h n u. Voor ieder tijdvak, een y u g a genaamd, waarvan er vier in een z.g. m a h â y u g a gaan, is er een andere manier van offeren beschreven in de V e d a 's: Van onze 'moderne' tijd, K a l i - y u g a, de kortste en laatste y u g a van een m a h â y u g a, die naar verluid slechts 1200x365 jaar duurt, is in het S r î m a d B h â g a v a t a m gesteld dat de z.g. s a n k i r t a n a - y a j n a de manier is om Hem te aanbidden en de ziel of verbondenheid van het zelf te behouden voor mensen die er intelligent genoeg voor zijn (S.B. 11-5-32):

"In het tijdperk van K a l i, voeren intelligente personen het in congregatie zingen uit ter aanbidding van de incarnatie van God die voortdurend de namen van K r i s h n a zingt. Hoewel Zijn huidskleur niet zwartachtig is, is Hij K r i s h n a zelf. Hij wordt begeleid door Zijn medestanders, dienaren, wapens en vertrouwelingen. "

De C a i t a n y a-v a i s h n a v a 's herkennen in deze beschrijving Heer C a i t a n y a die inderdaad met Zijn metgezellen en een gouden huidskleur nederdaalde om de Namen te zingen. In het voorgaande tijdvak, D v â p a r a - y u g a, dat dubbel zo lang duurde als ons tijdvak, aanbaden de mensen God in de stemming van het eren van een grote vorst, in navolging van de voorschriften van zowel de V e d a 's als de t a n t r a 's (gedetailleerde instructies) (S.B.11.5:28). In T r e t a - y u g a, het tijdvak daarvóór dat zolang duurde als de laatste twee tesamen, aanbad men de Heer d.m.v. rituelen en offers zoals onderwezen in de drie V e d a 's (S.B.11.5:25). In het eerste tijdvak S a t y a - y u g a dat zolang duurde als het tweede en het onze tesamen, aanbad men Hem met verschillende namen die overeenkwamen met de aard van de toegewijde (S.B.11.5:23). In deze tijdperken was zijn huidskleur achtereenvolgens wit, rood, en blauw-grijs (als een regenwolk). Hoewel K r i s h n a pas in D v â p a r a - y u g a verscheen, wordt Hij gezien als de oorspronkelijke vorm van God vanwege de volheid van het vermogen dat Hij ten toon spreidde. Uiteindelijk zijn Zijn nederdalingen in allerlei gedaanten zo talrijk dat niemand ze allemaal kan opsommen, zoals reeds eerder opgemerkt.

 

3.11 De halfgoden door de offers tevreden gesteld, zullen jou tevreden stellen; en door deze wisselwerking zal er voor allen algehele voorspoed heersen.

T o e l i c h t i n g

Het Sanskriet woord voor halfgod is d e v a. Wat ermee bedoeld wordt is de goddelijke persoon die er min of meer in geslaagd is in toewijding veel van de eigenschappen van K r i s h n a te verwerkelijken. K r i s h n a zegt dat het respekteren van deze personen een goede zaak is. De waarschuwende vinger erbij is te waken voor illusiegangers, vrekken, afgunstigen, valse predikers, huichelaars en lafaards die graag op de troon van de Koning der Hemelen gaan zitten. De godheid in kwestie moet ten minste de bescheidenheid hebben om een plaatsje aan de zijde van de Vader in te nemen. Het succes van alle belangrijke nederdalingen berust dan ook op het respekteren van het hoger geplaatst gezag van God. Jezus kon niet zonder de Vader, Mohammed kon niet zonder Allah en de Buddha kon niet zonder de voorspiegeling van de heerlijkheid der Verlichting van de Persoonlijke ziel, hetgeen niets anders dan op een andere manier God onder woorden brengen is. Zelfs K r i s h n a Zelf accepteerde een leraar Sandipanimuni geheten, die Hem officieel op de hoogte stelde van de stand van zaken aangaande de vedische kennis. Hoewel Hij in Zijn alwetendheid zonder moeite hele boeken kan voordragen zonder ze ooit gezien te hebben, behoort Zijn accepteren van het Hoger Gezag van God tot Zijn spel en vermaak terwille van het goede voorbeeld. Hoewel K r i s h n a zeker dingen deed die we Hem beter maar niet moeten proberen na te doen, indachtig wat S'ukadeva Goswâmî hierover in het tiende Canto zei (S.B. 10.33: 32), is het zeker niet zo dat we Zijn weg zouden moeten versmaden. Verderop in de G î t â duidt Hij uit: 'Allen volgen hoe dan ook Mijn weg' (4: 11).

Wat van belang is, is het begrip wederkerigheid dat K r i s h n a introduceert om duidelijk te maken dat Hem herkennen in anderen die Zijn Goddelijkheid behartigen de juiste manier is om tot Hem te komen. We moeten in onze offers steeds K r i s h n a het voordeel van de twijfel geven en daarbij anderen die Hem niet ontkennen, maar in bepaalde opzichten (half-goddelijk) behartigen, het nodige respekt betonen. Dit mes snijdt van twee kanten. Enerzijds vestigt K r i s h n a de aandacht op het belang van de sociale controle op Zijn Goddelijkheid, zodat afgodendienaars die met oneigenlijke motieven bezig zijn door de mand komen te vallen. Anderzijds is door de voortdurende bevestiging van de relatie van alle halfgoden met Zijn Goddelijkheid de zelfverwerkelijking van de persoon in relatie tot Zijn Alomtegenwoordigheid bewerkstelligd. Daarom heet het dat men alleen in associatie van toegewijden vooruitgang kan boeken op het geestelijk pad. Zo wordt de weg duidelijk die de k a r m a- y o g i moet gaan die K r i s h n a's gedaante Zelf nog niet als de Allerhoogste accepteert. Door omgang en wederkerigheid met allerlei soorten van toegewijden, 'halfgoden', ontdekt de zoeker naar de Absolute Waarheid geleidelijk de man achter de schermen om wiens volheden het allemaal begonnen is. Zo is het bereiken van het doel, liefde voor K r i s h n a, te realiseren. Men heeft met iedere zelfverwerkelijkte half-goddelijkheid werk te verrichten, (a-)k a r m a, waardoor er uiteindelijk in een samenleving die zich zo ontwikkelt algehele voorspoed heerst.

 

3.12 De halfgoden, wier taak het is in de verschillende levensbehoeften te voorzien, geven de mensen, wanneer hij hun met y a j n a tevreden stelt, alles wat hij nodig heeft. Wie echter van deze gaven geniet zonder ze aan de halfgoden te offeren is voorzeker een dief.

T o e l i c h t i n g

Afgodendienst is een praktijk van bedrog: iemand hakt een paar ogen in een stuk steen en eist geld van je om die dienst hoog te kunnen houden terwijl hij je aan het spit wil roosteren of iets anders akeligs als je het niet doet. In de moderne wetenschap heerst de eis van de weerlegbaarheid. Als we er geen nee tegen mogen zeggen, kan het Goddelijke niet deugen. Als we ons even van God afkeren, zijn we weliswaar niet met de zelfrealisatie van het geluk bezig, maar dan mag er niemand zijn die met een zwaard achter ons aankomt om ons de ongelovige oren af te snijden. Afgodendienst kenmerkt zich door een agressiebeladen afhankelijkheid die we tegenwoordig sektarisch noemen. Tot de n i y a m a van de y o g a behoort ook de meditatie in afzondering (t a p a s). De b h a k t i - y o g a die de nadruk legt op de associatie van toegewijden moet dan ook niet los van andere y o g a -praktijken worden gezien, maar als complememtair. Men kan zich tijdelijk terugtrekken in andere vormen van y o g a zonder enige terugslag te ondervinden van sektarische agressie. De onafhankelijkheid van de relatie met K r i s h n a manifesteert zich zo dat een eenmaal opgebouwde relatie in toegewijde dienst gehandhaafd blijft, ook als de betreffende toegewijde periodiek terwille van de k a r m a-y o g a en/of j n a n a - y o g a een zekere terugval in zijn toegewijde dienst moet ondervinden. Er is in dit onbaatzuchtig streven geen winst of verlies: nehâbhikrama-nâso'sti pratyavâyo na vidyate (2:40). De vooruitgang kenmerkt zich wel door een toenemende veiligheid, terwijl de minder gevorderde positie meer risico's met zich mee brengt. De verstandige toegewijde is derhalve zelfstandig in zijn y o g a-praktijken en zal nooit het belang van de associatie van de b h a k t i ontkennen. Het complementaire van de b h a k t i wil overigens nog niet zeggen dat ze slechts een aanvulling vormt die zelfstandig niet zou volstaan. Dit is niet waar. Heer C a i t a n y a heeft bevestigd zich niet aangetrokken te voelen tot de meer onpersoonlijke vormen van y o g a -beoefening terwijl de dienst aan halfgoden als Heer Shiva en Heer Brahmâ, systematisch uit de weg wordt gegaan door de b h a k t a 's. In de toegewijde dienst heet het dat overgave aan K r i s h n a voldoende is. :

"O koning, degene die alle materiële verplichtingen heeft opgegeven en zich geheel verlaat op de beschutting van de lotusvoeten van Mukunda, die iedereen beschutting biedt, is niet verplicht aan de halfgoden, grote wijzen, normale levende wezens, verwanten, vrienden, de mensheid of zelfs zijn voorvaderen die zijn overleden. Aangezien al dergelijke klassen van levende wezens deel en geheel van de Opper-Heer zijn, is er geen noodzaak voor degene die zich overgegeven heeft aan de dienst van de Heer zulke personen apart te dienen." (S.B. 11.5:41)

Hoewel K r i s h n a dus zegt dat dienst aan de halfgoden allerlei voordeel biedt is niemand daartoe verplicht die eenmaal K r i s h n a (Mukunda: Hij die verlossing brengt) Zelf heeft geaccepteerd. Toegewijde dienst aan K r i s h n a schenkt alle voldoening die men nodig heeft en maakt de mens vrij van alle overige verplichtingen.

Door offers , y a j n a (spreek uit jakjna) te brengen aan goddelijke personen die K r i s h n a vertegenwoordigen, kan men ook (indirekt) alle bevrediging vinden, zij het tijdelijk, die men nodig heeft. De waarschuwing van K r i s h n a hierbij geldt het idee een dief te zijn als men de resultaten van het werk voor eigen genoegen alleen reserveert. De dief kan geen rust vinden door de werking van het geweten dat terwille van de ziel steeds meer aanspoort zich te richten op een ander. Onwetenden lossen dit probleem op door van hun huisdier of huisgenoot een half-god te maken terwijl dat individu die goddelijkheid niet waar kan maken. Terleurgesteld raken in het brengen van op zich goede offers is pas echt zonde. De dief die niet offert aan goddelijke personen besteelt dus niet alleen K r i s h n a, maar ook zichzelf en andere betrokkenen van de voldoening van zijn arbeid: de wederkerigheid van de genieting van het offer. Om deze redenen zullen toegewijden het nooit nalaten om het voedsel dat ze nuttigen eerst rechtstreeks aan de Hoogste Persoon K r i s h n a aan te bieden en daarna pas zelf ervan te nemen en elkaar te bedienen. Direkt offeren staat dus voorop, en maakt zo het indirekt dienaar van de dienaar zijn mogelijk. De zuivere toegewijde eet altijd 'de resten van de maaltijd van de Allerhoogste'. Dit vergeten betekent een val in de illusie zelf het doel van het offer te zijn. Een gevorderde toegewijde slaagt erin om al zijn aktiviteiten als offer aan K r i s h n a te volbrengen en is daardoor de eeuwige gelukzaligheid van de s a m â d h i deelachtig. De toestand bereiken van ononderbroken toegewijde dienst is de vervolmaking van y o g a.

 

3.13 De toegewijden van de Heer worden van alle zonden verlost, omdat ze voedsel nuttigen dat eerst geofferd is. Anderen, die voedsel bereiden voor eigen zingenot, eten waarlijk louter zonde.

T o e l i c h t i n g

De les die we hier leren is dat uit zijn op het dienen van het lichaam gewoon egoïstisch is, terwijl uit zijn op het leveren van dienst aan dat wat het lichaam werkelijk geluk brengt, zijn verbondenheid via de ziel met K r i s h n a, verlossing brengt. Je eigen geluk in de weg staan is wat men zonde noemt. Met name voedsel dat schijnbaar het geluk brengt moet men herkennen als datgene wat zonde bevordert, b.v. het huldigen van een filosofie van geweld, als men daarbij zijn geestelijke ideaal, in ons geval K r i s h n a vergeet. K r i s h n a vergeten als we voedsel tot ons nemen is een soort belediging. Hij is ons op allerlei mogelijke manieren genadig en wij willen Hem nog niet eens wat te eten geven. Zo gedragen dieven zich die niet alleen K r i s h n a en Zijn associatie van voedsel onthouden, maar ook van alles wat daar bijhoort. Als we b.v. sexueel onze lust bevredigen of boeken schrijven om onze kennishonger te stillen, zijn we net zo jammerlijk bezig als met het nuttigen van ongeofferd voedsel, als we niet de moeite hebben genomen ons ervan te verzekeren dat onze sexualiteit en intellectuele inspanningen zich aan enig ideaal van de persoonlijke goddelijkheid iets gelegen laten liggen. Dat we niet meteen vanaf het begin een perfekte b h a k t i - y o g i zijn en ons daarin niet te allen tijde perfekt beheersen is wel duidelijk. Als echter de goede wil afwezig is om wel aan een zekere standaard te willen beantwoorden, is men bezig met wat K r i s h n a louter zonde noemt (agham pâpâh - ernstige zonde). Men moet zich nooit teveel zorgen maken over het feit dat men een mens met zwakheden is, maar men moet zich er wel zorgen over maken als men dat wil cultiveren (eerlijkheid over de inferioriteit t.o.v. K r i s h n a ziet men overigens als een sterk punt: als nederigheid, en niet als een zwakheid). In feite is het offeren van voedsel, sexualiteit en andere zaken aan K r i s h n a een erkenning van het eerbiedigen van de vooruitgang in het verwezenlijken van de idealen zonder welke men alleen het dierlijk leven in het vooruitzicht heeft.

Een doorgewinterde materialist die het allemaal flauwe kul lijkt om voor een portretje van K r i s h n a m a n t r a ' s op te zeggen bij een bordje eten en het vervolgens even te laten staan, moet bedenken dat een leven zonder idealen en respekt hels is en dat met idealen en respekt er nou eenmaal een verpersoonlijking van die zaken moet zijn. Wie zichzelf in de rol van degene plaatst voor wie de offers zijn bestemd, houdt zichzelf voor de gek. Wie verpersoonlijkt nu alle idealen en verdient alle respekt? Het onvermijdelijk antwoord van de ongelovige is: niemand. Wie kan er leven zonder respekt en idealen: niemand. Het ideaal van gezelligheid en volgzaamheid dat de huishond vertegenwoordigt als afgod, strafgod en blafgod, kan men respekteren, maar is in zijn gebrek aan menselijkheid op z'n zachtst gezegd toch wel pijnlijk te noemen. Al geeft het respekteren van een halfgod alles wat men nodig heeft, zoals K r i s h n a in het vorige vers stelt, men moet niet vergeten dat iets van God verlangen baatzuchtig is. S w a m i P r a b h u p â d a stelt, zoals eerder gezegd, dat i.p.v. ons af te vragen wat K r i s h n a ons te bieden heeft, wij ons moeten afvragen wat wij voor K r i s h n a kunnen doen. K r i s h n a heeft ons niet echt nodig, terwijl het omgekeerde bij vol verstand moeilijk af te zweren is. Ookal ligt het doel inderdaad niet in het verrichten van vedische rituelen, het blijft toch zeker de weg ernaar. Wie pretendeert alle doelstellingen van het geloof gehaald te hebben is een huichelaar en een dom mens. De werkelijkheid van K r i s h n a is zo dat bij iedere verwerkelijking weer nieuwe horizonten opdoemen.

Men moet goed bedenken dat het beledigen van K r i s h n a een zelfvervloeking inhoudt. Het nuttigen van ongeofferd voedsel brengt k a r m a met zich mee, terwijl het tegenovergestelde de karmische last voorkomt (mucyante sarva kilbisaih: verlichting van allelei zonden). K r i s h n a noemt het zonde en het geeft inderdaad ook gejammer, kommer en kwel. Zinsbevrediging voor zichzelf is niets anders dan ellende. Het is net als met het slikken van pillen van de dokter: eten om te eten is een ziekte op zich. Wie zich niet meer bewust is van het nut van zijn bezigheden wordt krankzinnig genoemd. In de inrichting zit het vol met mensen die niet weten waarvoor ze nog leven en zijn vervallen in zinloze autistische zelfstimulatie. Menselijke zingeving berust nou eenmaal op ideaal en respekt en niet op klaaggedrag en hekel. Zo wordt duidelijk dat het tolereren van lichamelijk ongemak i.v.m. het noodzakelijke moeite doen en het respekteren van het goede voorbeeld de essentie is van de b h a k t i - y o g a, die in feite het belang van de zin van het leven behartigt. Overigens wil dit niet zeggen dat lichamelijk comfort en zelf het goede voorbeeld zijn geminacht zouden moeten worden. Als het doel duidelijk is zijn de middelen geheiligd. Zonder moeite geen resultaat, zonder verplichting geen verlichting, zonder inspanning geen ontspanning, zonder bezinnen geen beginnen, zonder ervaring geen wijsheid en zonder K r i s h n a geen geluk.

 

3.14 Alle bestaande lichamen leven van voedsel, dat slechts kan groeien wanneer er regen valt. Regen volgt op het brengen van y a j n a (offers), waarvan de mens zich kwijt door zijn voorgeschreven plichten te vervullen.

T o e l i c h t i n g

In de woestijn valt geen regen. Daar wonen geen mensen die velden bevloeien en bomen aanplanten. Daardoor wordt er geen vocht vastgehouden en kan er niets groeien. Als we moeite doen om de woestijn van ons materiële bestaan te bevloeien met onze toewijding en aanplantingen van initiatief-ter-wille-van te doen, kan de vochtigheid van onze emoties bestaan die een menselijk leven mogelijk maken. K r i s h n a spreekt wat raadselachtig, als betrof het het leven van (wens-)bomen, over regen die wordt voortgebracht door het brengen van offers, maar een goed verstaander heeft maar een half woord nodig. Hij zegt ons rechtstreeks dat we zorg moeten dragen voor ons milieu, dat we om zullen komen als we geen offers brengen om onze bodem en atmosfeer zuiver en leefbaar te houden. Met het cultiveren van natuurrampen zoals de mensheid in de twintigste eeuw geneigd is te doen, alsof ze een psychopaat is die kijkt hoever hij kan gaan met zijn manipulaties, moeten we hier met K r i s h n a oppassen. Hij zegt ons dat als we het nut van het brengen van offers terwille van een vruchtbare relatie met moeder natuur niet inzien we van de honger zullen omkomen en geteisterd zullen worden door allerlei natuurrampen. Het gemak waarmee de mensheid zich met allerlei schizoïde opvattingen, -ismen, van het belang van het 'Volkomen Geheel' (o m-p u r n a m), d.w.z. de Heer (I s v a r a), de levende wezens (de j i v a ' s), de kosmische openbaring (p r a k r t i), de Eeuwige Tijd (k â l a) en de aktiviteiten (k a r m a , zie inleiding B.G. xxviii), heeft afgekeerd, kan ons duur komen te staan. Ontkennen we èn het belang van het respekteren van God en half-God (K r i s h n a en Zijn toegewijden) en het belang van andere levende wezens als planten en dieren, èn het belang van de materie als veld van aktie, èn het belang van de dynamiek van de eeuwige tijd waar we met onze klokken en weekorde zo vrolijk tegenin gaan, en het belang van de aktie zelf met ons escapistisch getwijfel, dan bestaat er niet veel kans dat we iets anders bereiken dan te worden gedegradeerd tot een helse planeet waar alle levende wezens in de hoogste zielenood verkeren.

Terwille van het respekt voor het 'Volkomen Geheel' en de bhakti een N a m a-s a n k ir t a n a, een samenzang van namen, terwille van Heer C a i t a n y a, Heer N i t y â n a n d a , de z.g. zes g o s w a m i 's e.a.. Omdat het alleen maar namen betreft geen zingbare vertaling, maar een omschrijving van de betekenis:. De eerste twee regels die het refrein van het lied vormen zijn de Namen zoals Heer C a i t a n y a ze zong toen Hij met Zijn studenten, die Hem vroegen naar hoe ze de Namen moesten zingen, de N a m a-s a n k ir t a n a -beweging begon. Het lied kent oorspronkelijk tien verzen, maar men laat het doorgaans bij de hier gegeven vier verzen. Het lied is van Narottama dâsa Thâkur.

 

 

 

 

 

 

HARI HARAYE NAMAH KRISHNA

NÂMA-SANKIRTAN

(1)

hari haraye namah krsna yâdavaya namah (Bm D Em G D Em)

yâdavâya mâdhavâya kesavâya namah (G III C D Bm C D Em)

(2)

gopâla govinda râma srî madhusâdana (Em G D C D)

giridhâri gopînâtha madana-mohana (Em Bm I C D Em)

(3)

srî-caitanya-nityânanda srî-advaita-sîta (Em G D C D)

Em hari, guru, vaishnava, bhâgavata, gîta (Em Bm I C D)

(4)

srî-rupa sanâtana bhatta-raghunâth (Em G D C D)

srî-jîva gopâla-bhatta dâsa ragunâth (Em Bm I C D Em)

 

O Heer hari, O Heer K r i s h n a, ik breng mijn eerbetuigingen aan U, die ook bekend staat als Yâdava, Hari, Mâdhava en Kesava. O Gopal, Govinda, Râma, Sri Madhusûdhana, Giridhâri, Gopinâtha, Madana-mohana. Alle eer aan Sri C a i t a n y a en Nityânanda. Alle eer aan Sri Advaita en zijn vrouw Sri Sitâ Thakurani. Alle eer aan Heer Hari, de geestelijk leraar, de Vaishnava's, het Srîmad Bhâgavatam, en de Bhagavad Gîtâ. Alle eer aan Sri Rupa Goswâmî, Sanâtana Goswâmî, Raghunâtha Batta Goswâmî, Sri Jiva Goswâmî, Gopala Bhatta Goswâmî en Raghunâtha dasa Goswâmî.

 

Melodie:

Audiofile 

 

Akkoorden

 


 

next