regelbalk



 

Canto 10

Ista Deve Vijnapti

 

 

Hoofdstuk 35: De Gopī's Zingen over Krishna als Hij in het Woud Rondtrekt

(1) S'rī S'uka zei: 'Telkens als Krishna weg was het bos in, brachten de gopī's, ongelukkig Hem in hun geest najagend, hun dagen door met het luidkeels bezingen van Krishna's wederwaardigheden.

(2-3) De gopī's zeiden [in dubbelverzen]: 'Met Zijn linkerwang gericht naar Zijn linkerarm, plaatst Hij, met Zijn wenkbrauwen in beweging, de fluit aan Zijn lippen, terwijl Hij met Zijn tedere vingers de gaten dichthoudt, o gopī's. Waar Mukunda aldus Zijn fluit laat klinken, reizen de vrouwen samen met de Siddha's door de hemel. In verlegenheid over de verlangens nagejaagd door hun geest, luisteren ze verwonderd naar Hem en vergeten ze het verdriet dat ze hadden, en ook hun gordels. (4-5) O meisjes, luister hoe wonderlijk Nanda's zoon, de schenker van vreugde aan mensen die in moeilijkheden verkeren, Hij, met Zijn stralende glimlach en de vaste bliksemschicht [de S'rīvatsa of de godin] op Zijn borst, Zijn fluit laat weerklinken. Groepjes stieren gehouden in de wei, herten en koeien, stoppen, met hun oren gespitst op een afstand, met hun monden vol, met kauwen en staan roerloos, met hun geesten in de ban van Zijn spel, te dromen als betrof het een getekend plaatje. (6-7) Als Mukunda, o beste gopī's, eruitziend als een worstelaar met een keur aan [pauwen]veren, [grond]kleuren en blaadjes, samen met Balarāma en de gopa's de koeien roept, wordt de stroming van de rivieren onderbroken. De rivieren die, net als wij, tekortschieten in hun vroomheid, staan trillend van de liefde perplex met hun armen van water, al hunkerend naar het stof van de lotusvoeten dat wordt meegevoerd door de wind. (8-9) Als Hij, rondtrekkend in het woud en op de berghellingen, als de Ware Persoon met Zijn fluit de koeien roept en, voor Zijn vermogen en onuitputtelijke weelde, door Zijn gezelschap wordt geprezen in alle toonaarden, buigen de ranken en de bomen zich, zwaar met hun takken vol bloemen en vruchten, uit eigen beweging voorover. Alsof ze Vishnu, die in hen aanwezig is, willen laten zien, laten ze daarbij in hun liefde stromen van zoet sap naar beneden komen terwijl de begroeiing op hun lijven overeind staat van verrukking. (10-11) Op het moment dat Hij, als de meest aantrekkelijke om te zien, Zijn fluit hoog heft, met respect voor de gewenste zang van de rondom Zijn hemelse bloemenslinger druk zoemende bijenzwerm die is bedwelmd door de [subtiele] honingzoete geur van de tulsībloemen, o dan komen de kraanvogels en zwanen en andere vogels in het meer, wiens geesten in de greep verkeren van de charme van het lied [van Zijn fluit], naar voren en betuigen Hem de eer met hun ogen dicht, zich stil houdend met hun geesten in bedwang. (12-13) O Vraja-devī's, als Hij, in het gezelschap van Balarāma, voor de grap een slinger op Zijn hoofd draagt, en Hij op de hellingen geluk brengt door Zijn fluit te laten klinken en de wereld laat genieten in vreugde, biedt het wolkendek, er bang voor zo'n grootheid te schofferen, in reactie allervriendelijkst al rommelend en regenend met bloemen voor zijn Vriend, zijn schaduw als een parasol. (14-15) O vrome dame [Yas'odā], als uw zoon, die een expert is in koeienzaken en een genie is in de verschillende speelstijlen, Zijn fluit aan Zijn bimbarode lippen plaatst om de harmonieuze klanken van Zijn muziek voort te brengen, buigen de meesters van het geestelijke gezag zoals Indra, S'iva en Brahmā, bij het horen van die klankenreeksen, geheel beduusd hun hoofden omdat ze er zelf niet toe in staat zijn de essentie ervan te doorgronden. (16-17) Als Hij Zijn beroemde fluit bespeelt en, zich bewegend met de gratie van een olifant, met Zijn lotusblaadjesvoeten de bodem van Vraja merkt met de verschillende symbolen van de vlag, bliksemflits, lotus en drijfstok, verlost Hij met Zijn lichaam de aarde van de pijn die werd veroorzaakt door de hoeven [van de koeien]. Als Hij [langs ons] loopt en Zijn speelse blikken werpt, raken we opgewonden in onze amoureuze gevoelens en staan we te staren als bomen, in onze verbijstering niet meer wetend [wat de staat zou zijn van] onze kleren en haardracht.

(18-19) Soms als Hij, met de bloemenslinger om die geurt naar de door Hem gewaardeerde tulsī, de koeien telt op een koord van kleurige kralen en dan, met het gooien van Zijn arm over de schouder van een geliefde metgezel, zingt, gaan de vrouwen van de zwarte herten, de reeėn - net als de gopī's die hun burgerlijke verlangens opgaven - af op die oceaan van bovenzinnelijke kwaliteiten om aan Zijn zijde te gaan zitten met hun harten gestolen door het geluid dat Krishna voortbrengt met Zijn fluit. (20-21) O zondeloze dame, uw teerbeminde kind, de zoon van Nanda, beleeft er nu plezier aan om met Zijn kleding opgesierd met een slinger van jasmijnbloemen en omringd door de gopa's en de koeien, langs de Yamunā te spelen met Zijn metgezellen. De wind, zachtjes blazend ten gunste van Hem, eert Hem daar met een vleugje sandelhoutgeur, terwijl de mindere goden [de Upadeva's] om Hem heen, Hem giften aanbieden en Hem eren met instrumentale muziek en liederen. (22-23) Zorgend voor de koeien van Vraja en aan Zijn voeten aanbeden als de heffer van de heuve  l [zie 10.25], verzamelde Hij aan het einde van de dag de kudde koeien. Fluitspelend met Zijn kameraden, werd Hij overal onderweg door al de volwassenen [en halfgoden] aanbeden. Deze maan, geboren uit de schoot van Devakī, die kwam met een verlangen om de wensen van Zijn vrienden te vervullen, was zelfs als Hij moe was en Zijn slinger kleurde door het stof opgeworpen door de hoeven, een feest om naar te kijken. (24-25) Zijn vrienden die Hem het beste toewensen groet Hij, terwijl Hij lichtelijk met Zijn ogen rolt alsof Hij bedwelmd is. Met Zijn slinger van woudbloemen, met Zijn gezicht zo wit als een jujube [een badarapruim], met de glooiing van Zijn kaken en met de pracht van Zijn gouden oorhangers, is Hij de Heer van de Yadu's, de Heer die Zich vermaakt zoals de heer van de olifanten. Zijn blije gezicht is als de maan, de heer van de nacht, die aan het einde van de dag de ellendige hitte verdrijft van de koeien [en de gopī's] van Vraja.'

(26) S'S'uka zei: 'O Koning, de vrouwen van Vraja genoten, met hun harten en geesten verzonken in Hem, aldus van hun dagen, bezield zingend over Krishna's spel en vermaak.

 

next                     

 
 

Derde herziene editie, geladen 10 december, 2020.

 

 

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rī S'uka zei: 'Telkens als Krishna weg was het bos in, brachten de gopī's, ongelukkig Hem in hun geest najagend, hun dagen door met het luidkeels bezingen van Krishna's wederwaardigheden.
S'rī S'uka zei: 'De gopī's met Krishna weg het bos in, brachten, ongelukkig als ze waren vanbinnen Hem in hun geest najagend, hun dagen door met het luidkeels zingen over Krishna's wederwaardigheden.

De gopī's zongen: (Vedabase)

 

Tekst 2-3

De gopī's zeiden: 'Met Zijn linkerwang gericht naar Zijn linkerarm, plaatst Hij, met Zijn wenkbrauwen in beweging, de fluit aan Zijn lippen, terwijl Hij met Zijn tedere vingers de gaten dichthoudt, o gopī's. Waar Mukunda aldus Zijn fluit laat klinken, reizen de vrouwen samen met de Siddha's door de hemel. In verlegenheid over de verlangens nagejaagd door hun geest, luisteren ze verwonderd naar Hem en vergeten ze het verdriet dat ze hadden, en ook hun gordels.

'Met Zijn linker kin naar links
van Zijn arm plaatst Hij,
met Zijn wenkbrauwen bijeen,
de fluit aan Zijn lippen
met Zijn vingers zo teder
op de gaten, o gopī's;

alwaar Mukunda zo klinkt
volgen in de lucht de vrouwen
tezamen met de volmaakten,
verwonderd ernaar te luisteren
beschaamd te hebben toegegeven
aan het najagen van hun verlangens
en vergeten ze hun verdriet
dat ze voelden in hun geest,
alsook hun goede manier van doen. 
(Vedabase)


Tekst 4-5

O meisjes, luister hoe wonderlijk Nanda's zoon, de schenker van vreugde aan mensen die in moeilijkheden verkeren, Hij, met Zijn stralende glimlach en de vaste bliksemschicht [de S'rīvatsa of de godin] op Zijn borst, Zijn fluit laat weerklinken. Groepjes stieren gehouden in de wei, herten en koeien, stoppen, met hun oren gespitst op een afstand, met hun monden vol, met kauwen en staan roerloos, met hun geesten in de ban van Zijn spel, te dromen als betrof het een getekend plaatje.

Oh meisjes wat een wonder
om dit te horen van Nanda's zoon,
de schenker van vreugde
aan mensen in moeilijkheden,
als Hij met Zijn stralende glimlach
en vaste bliksemschicht [de S'rīvatsa of de godin] op Zijn borst
Zijn fluit deed weerklinken.

De groepjes stieren
gehouden in de wei,
de herten en de koeien
met omhoog hun oren
op een afstand, weerhouden
met hun monden vol hun tanden
van het kauwen en staan stokstijf
als was het een plaatje getekend.
(Vedabase)

 

Tekst 6-7

Als Mukunda, o beste gopī's, eruitziend als een worstelaar met een keur aan [pauwen]veren, [grond]kleuren en blaadjes, samen met Balarāma en de gopa's de koeien roept, wordt de stroming van de rivieren onderbroken. De rivieren die, net als wij, tekortschieten in hun vroomheid, staan trillend van de liefde perplex met hun armen van water, al hunkerend naar het stof van de lotusvoeten dat wordt meegevoerd door de wind.

Als Mukunda, met een keur
aan [pauwe] veren, [grond-] kleuren en blaadjes,
qua kleding eruitziend als een worstelaar,
met Balarāma en de gopa's,
o beste gopī's, de koeien roept,

raakt inderdaad de stroom van de rivieren
verstoord als ze net als wij,
tekortschietend in hun vroomheid,
met hun armen van water
zijn gestopt, bevend van
liefde hunkerend naar
het stof van de lotusvoeten
meegevoerd door de wind.
(Vedabase)


Tekst 8-9

Als Hij, rondtrekkend in het woud en op de berghellingen, als de Ware Persoon met Zijn fluit de koeien roept en, voor Zijn vermogen en onuitputtelijke weelde, door Zijn gezelschap wordt geprezen in alle toonaarden, buigen de ranken en de bomen zich, zwaar met hun takken vol bloemen en vruchten, uit eigen beweging voorover. Alsof ze Vishnu, die in hen aanwezig is, willen laten zien, laten ze daarbij in hun liefde stromen van zoet sap naar beneden komen terwijl de begroeiing op hun lijven overeind staat van verrukking.

Als Hij als de Ware Persoon
inderdaad, roept met Zijn fluit
om de koeien, naar het kunnen
van Zijn onuitputtelijke weelde
in toonaarden wordt geprezen
door Zijn gezelschap, rondtrekkend
in het woud en op de hellingen,

dan buigen de ranken en bomen,
vol van bloemen en vruchten,
uit zichzelf - als toonden ze
Vishnu - zich voorover
zwaar met hun takken,
van liefde dan regenend
stromen van zoet sap
met de begroeiing op hun lijven
overeind in verrukking.
(Vedabase)

 

Tekst 10-11

Op het moment dat Hij, als de meest aantrekkelijke om te zien, Zijn fluit hoog heft, met respect voor de gewenste zang van de rondom Zijn hemelse bloemenslinger druk zoemende bijenzwerm die is bedwelmd door de [subtiele] honingzoete geur van de tulsībloemen, o dan komen de kraanvogels en zwanen en andere vogels in het meer, wiens geesten in de greep verkeren van de charme van het lied [van Zijn fluit], naar voren en betuigen Hem de eer met hun ogen dicht, zich stil houdend met hun geesten in bedwang.

Als Hij als de meest
aantrekkelijke om te zien
Zijn fluit heft omhoog,
dankbaar bekennend de dierbare,
sterk zoemende bijenzwerm bedwelmd
door de [subtiel] honingzoete geur
van de tulsībloemen in de rondte
van Zijn goddelijke slinger, oh dan,

komen de kraanvogels en zwanen
en andere vogels in het meer
in hun geest gegrepen
door de charme van het lied
naar voren en betuigen
Hem de eer ogen dicht,
stil blijvend met hun geesten
gehouden in bedwang.
(Vedabase)

 

Tekst 12-13

O Vraja-devī's, als Hij, in het gezelschap van Balarāma, voor de grap een slinger op Zijn hoofd draagt, en Hij op de hellingen geluk brengt door Zijn fluit te laten klinken en de wereld laat genieten in vreugde, biedt het wolkendek, er bang voor zo'n grootheid te schofferen, in reactie allervriendelijkst al rommelend en regenend met bloemen voor zijn Vriend, zijn schaduw als een parasol.

O Vraja-devī's, als Hij,
in het gezelschap van Balarāma,
voor de grap een slinger draagt
op Zijn hoofd en op de hellingen
geluk schenkt door Zijn fluit
te laten klinken en de wereld
doet genieten in vreugde,

dan biedt het wolkendek, bang
zo'n grootheid te schofferen
in reactie allervriendelijkst
al rommelend en regenend
met bloemen voor zijn Vriend,
zijn schaduw als een scherm.
(Vedabase)

 

Tekst 14-15

O vrome dame [Yas'odā], als uw zoon, die een expert is in koeienzaken en een genie is in de verschillende speelstijlen, Zijn fluit aan Zijn bimbarode lippen plaatst om de harmonieuze klanken van Zijn muziek voort te brengen, buigen de meesters van het geestelijke gezag zoals Indra, S'iva en Brahmā, bij het horen van die klankenreeksen, geheel beduusd hun hoofden omdat ze er zelf niet toe in staat zijn de essentie ervan te doorgronden.

O dame zo vroom [Yas'odā],
als uw zoon, een expert
in koeienzaken divers
en een genie in soorten stijlen
van spelen, plaatst Zijn fluit
aan Zijn lippen rood als Bimba
om Zijn muziek te doen klinken
zo harmonieus van klank,

buigen de meesters van verlichting
als Indra, S'iva en Brahmā
met het horen van dat panorama,
met de geschoolden voorop
hun hoofden geheel beduusd
voor zichzelf niet in staat
de essentie ervan te kennen.
(Vedabase)

   

Tekst 16-17

Als Hij Zijn beroemde fluit bespeelt en, zich bewegend met de gratie van een olifant, met Zijn lotusblaadjesvoeten de bodem van Vraja merkt met de verschillende symbolen van de vlag, bliksemflits, lotus en drijfstok, verlost Hij met Zijn lichaam de aarde van de pijn die werd veroorzaakt door de hoeven [van de koeien]. Als Hij [langs ons] loopt en Zijn speelse blikken werpt, raken we opgewonden in onze amoureuze gevoelens en staan we te staren als bomen, in onze verbijstering niet meer wetend [wat de staat zou zijn van] onze kleren en haardracht.

Als, geėerd door Zijn fluit,
met symbolen van vlag,
bliksemflits, lotus en drijfstok
die Zijn lotus[blaadjes] voeten sieren
de bodem van Vraja,
met Zijn lichaam bewegend
met de gratie van een olifant,
wordt verlost van haar pijn
veroorzaakt door de hoeven [van de koeien],

weten wij, met die loop
in het goede van Zijn blikken
zo speels opgewonden
door Cupido, in onze verbijstering,
als bomen blind gestaard,
niet nog langer hoe en wat [de staat is]
van onze kleding en haardracht.
(Vedabase)


Tekst 18-19

Soms als Hij, met de bloemenslinger om die geurt naar de door Hem gewaardeerde tulsī, de koeien telt op een koord van kleurige kralen en dan, met het gooien van Zijn arm over de schouder van een geliefde metgezel, zingt, gaan de vrouwen van de zwarte herten, de reeėn - net als de gopī's die hun burgerlijke verlangens opgaven - af op die oceaan van bovenzinnelijke kwaliteiten om aan Zijn zijde te gaan zitten met hun harten gestolen door het geluid dat Krishna voortbrengt met Zijn fluit.

Als Hij, met de bloemslinger
met de door Hem gewaardeerde geur
van tulsī, de koeien telt
op een koord kleurige kralen
en dan, met het gooien van Zijn arm
over de schouder van een metgezel
geliefd, zo nu en dan zingt,

gaan de vrouwen van de zwarte herten,
de reeėn, net als de gopī's
die hun burgerwil eraan gaven,
af op die oceaan van
bovenzinnelijke kwaliteiten
om te zitten aan Zijn zijde
met hun harten gestolen
door het geluid dat Krishna
voortbracht met Zijn fluit.
(Vedabase)

 

Tekst 20-21

O zondeloze dame, uw teerbeminde kind, de zoon van Nanda, beleeft er nu plezier aan om met Zijn kleding opgesierd met een slinger van jasmijnbloemen en omringd door de gopa's en de koeien, langs de Yamunā te spelen met Zijn metgezellen. De wind, zachtjes blazend ten gunste van Hem, eert Hem daar met een vleugje sandelhoutgeur, terwijl de mindere goden [de Upadeva's] om Hem heen, Hem giften aanbieden en Hem eren met instrumentale muziek en liederen.

'O dame zonder zonden
uw teerbeminde kind,
de zoon van Nanda,
met een slinger van jasmijn
bij Zijn kleding en omringd
door de gopa's en de koeien
het fijn hebbend aan de Yamunā,

werd, terwijl Hij speelde Zich vermakend
met Zijn metgezellen, geėerd door de wind
zachtjes blazend voor Hem
met de geur van sandelhout
en, omringd door de verschillende
categorieėn mindere goden [de Upadeva's],
bedacht met geschenken en betoond de eer
met liederen en klanken instrumentaal.
(Vedabase)


 Tekst 22-23

Zorgend voor de koeien van Vraja en aan Zijn voeten aanbeden als de heffer van de heuvel [zie 10.25], verzamelde Hij aan het einde van de dag de kudde koeien. Fluitspelend met Zijn kameraden, werd Hij overal onderweg door al de volwassenen [en halfgoden] aanbeden. Deze maan, geboren uit de schoot van Devakī, die kwam met een verlangen om de wensen van Zijn vrienden te vervullen, was zelfs als Hij moe was en Zijn slinger kleurde door het stof opgeworpen door de hoeven, een feest om naar te kijken.

Met zorg voor de koeien
van Vraja en om Zijn voeten
als de heffer van de heuvel [zie
10.25]
geprezen in Zijn eer, werd Hij,
aan het einde van de dag
de kudde koeien bijeendrijvend
en fluitspelend met Zijn maten,
de hele weg lang door
de goden verheven tezamen
in Zijn heerlijkheid geprezen;

deze maan uit de schoot
van Yas'odā, die kwam
met een verlangen te vervullen
de wensen van Zijn vrienden,
was zelfs als Hij moe was
een feest om te zien
met Zijn slinger en kleur
dik onder het stof
opgeworpen door de hoeven.
(Vedabase)


Tekst 24-25

Zijn vrienden die Hem het beste toewensen groet Hij, terwijl Hij lichtelijk met Zijn ogen rolt alsof Hij bedwelmd is. Met Zijn slinger van woudbloemen, met Zijn gezicht zo wit als een jujube [een badarapruim], met de glooiing van Zijn kaken en met de pracht van Zijn gouden oorhangers, is Hij de Heer van de Yadu's, de Heer die Zich vermaakt zoals de heer van de olifanten. Zijn blije gezicht is als de maan, de heer van de nacht, die aan het einde van de dag de ellendige hitte verdrijft van de koeien [en de gopī's] van Vraja.'

Met Zijn ogen lichtelijk rollend
van bedwelming, erend
Zijn toegenegen vrienden,
Zijn slinger van woudbloemen,
Zijn gezicht wit als een jujube [een badara-pruim],
de glooiing van Zijn kaken
en het prachtig vertoon
van Zijn oorhangers van goud,
is de avontuurlijke Yadu-Heer
in Zijn schoonheid net als
een olifant o zo koninklijk;

gelijk de koning van de nacht [de maan]
'savonds weer terug
met Zijn blije gezicht,
verdrijft Hij, om de koeien van Vraja
Zijn genade te tonen,
de moeilijk te verdragen
drukkende hitte van de dag.'
(Vedabase)


Tekst 26

S'rī S'uka zei: 'O Koning, de vrouwen van Vraja genoten, met hun harten en geesten verzonken in Hem, aldus van hun dagen, bezield zingend over Krishna's spel en vermaak.'

S'rī S'uka zei: 'Aldus o Koning, genoten de vrouwen van Vraja, met hun harten en geesten verzonken in Hem, van de dag hoog gestemd zingend over Krishna's spel en vermaak.' (Vedabase)

 

 

 







 

 Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
De afbeelding is getiteld: 'Krishna and Radha',
India, begin 18e eeuw, ter beschikkig gesteld door:
Berkeley Art Museum/Pacific Film Archive.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties