regelbalk



 

Canto 10

S'rî Nâma-kîrtana

 

 

Hoofdstuk 54: Rukmî Verslagen en Krishna Getrouwd

(1) S'rî S'uka zei: 'Aldus [beseffend dat ze bestolen waren] bestegen ze allen in grote woede in kuras hun voertuigen en gingen ze, met ieder omringd door zijn eigen troepen en hun bogen klaar, achter Hen aan. (2) Toen het Yâdavaleger merkte dat ze achtervolgd werden, stopten de bevelhebbers om de confrontatie aan te gaan, o Koning, en lieten ze hun bogen vibreren. (3) Vanaf hun paarden, vanaf de ruggen van de olifanten en vanuit hun posities in hun wagens, schoten de [vijandige] wapenmeesters een regen van pijlen af zoals wolken water laten regenen in de bergen. (4) Toen het volslanke meisje zag dat het leger van haar Heer werd belaagd door zware stortbuien pijlen, keek ze Hem in verlegenheid aan met ogen vol angst. (5) De Opperheer zei lachend: 'Wees niet bang, o jij met je mooie ogen, jouw troepen zullen deze vijandelijke strijdmacht nu meteen vernietigen.' (6) De helden Gada [Krishna's jongere halfbroer], Sankarshana en de anderen, konden het machtsvertoon van de vijandelijke troepen niet tolereren, en dus schoten ze met pijlen van ijzer hun paarden en olifanten dood en hun wagens kapot. (7) De hoofden van hen die op de wagens, de paarden en de olifanten zaten vielen bij duizenden op de grond, compleet met oorringen, helmen en tulbanden. (8) Je zag er koppen van paarden, ezels, muildieren, olifanten en kamelen, zowel als [losse] mensenhoofden, knotsen en bogen, handen met de zwaarden nog vast, handen zonder vingers, dijen en hele benen. (9) De koningen aangevoerd door Jarâsandha die, gretig uit op de overwinning, zagen dat hun troepen door de Vrishni's werden vernietigd, verloren de moed en maakten rechtsomkeert. (10) Ze gingen praten met S'is'upâla die, met de vrouw van zijn keuze weggestolen, ontgoocheld en verstoord zijn gezicht liet hangen met alle kleur eruit verdwenen. (11) [Jarâsandha zei:] 'O heer, tijger onder de mensen, laat alstublieft deze zwaarmoedigheid varen, voor de belichaamden bestaat er geen duurzaamheid van het gewenste of ongewenste. (12) Zoals een vrouw vervaardigd uit hout danst naar het verlangen van een poppenspeler, staat deze wereld, die is begaan met vreugde en verdriet, onder controle van de Heer. (13) Ikzelf verloor met drieëntwintig legers zeventien veldslagen met S'auri [Krishna]. Ik won er slechts één. (14) Niettemin beklaag of verheug ik mij nooit, want ik weet dat de wereld wordt bestierd door de Voorzienigheid in combinatie met de Tijd. (15) Ook nu weer zijn wij allen, leiders van de aanvoerders van de helden, verslagen door Yadu's met een gering gevolg die de bescherming van Krishna genieten. (16) Onze vijanden hebben het, met de tijd in hun voordeel, nu gewonnen, maar dan weer, als onze tijd gekomen is, zullen wij het winnen.'

(17) S'rî S'uka zei: 'S'is'upâla, aldus omgepraat door zijn vrienden, ging met zijn gezelschap terug naar zijn stad, en zo ook keerde ieder van de nog levende koningen terug naar zijn eigen woonplaats. (18) De machtige Rukmî echter, die Krishna haatte en het niet kon verkroppen dat zijn zus was getrouwd op de râkshasamanier, achtervolgde Krishna omringd door een complete akshauhinî. (19-20) Rukmî, machtig bewapend met zijn boog en wapenrusting, zwoor allerkwaadst vervuld van weerzin in het bijzijn van alle koningen: 'Laat me jullie dit zeggen: ik beloof dat ik niet naar Kundina zal terugkeren zonder dat ik Krishna in de strijd heb gedood en Rukminî heb teruggewonnen.' (21) Na zich aldus te hebben uitgelaten beklom hij zijn wagen en zei hij tot zijn wagenmenner: 'Snel, leidt de paarden naar de plek waar Krishna zich ophoudt, er moet een gevecht plaatsvinden tussen Hem en mij. (22) Vandaag zal ik met mijn scherpe pijlen de trots van die schurk van een Koeherder breken die zo gewelddadig mijn zuster ontvoerde!'

(23) Aldus dwaas snoevend kwam hij, zonder zich te realiseren waar de Heer allemaal toe in staat was, vervolgens met één enkele strijdwagen naar voren en riep hij naar Krishna: 'Sta stil, stop!' (24) Zijn boog spannend trof hij Krishna krachtig met drie pijlen en zei hij: 'Wacht eens even, Jij bederver van de Yadudynastie! (25) Waar moet dat heen, mijn zus wegstelend alsof je een kraai bent die de offerboter steelt? Ik zal vandaag nog een eind maken aan die valse trots van Je, Jij dwaze bedrieger, Jij slinkse strijder!! (26) Als Je niet wilt dat mijn pijlen Je doden, laat het er dan bij zitten en laat het meisje gaan.' Maar Krishna glimlachte en trof Rukmî met zes pijlen waarmee Hij zijn boog aan stukken schoot. (27) Nadat Krishna acht pijlen had afgevuurd op zijn vier paarden, twee op zijn wagenmenner en drie op zijn vlag, pakte hij een andere boog en trof hij Krishna met vijf pijlen. (28) Hoewel Hij door al deze pijlen werd getroffen, brak Krishna zijn boog opnieuw, en toen Rukmî er nog een pakte, brak Acyuta ook die aan stukken. (29) De gepunte knots, de drietand, de lans, het schild en het zwaard, de piek, de speer, of welk wapen hij ook ter hand nam, werden door Hem, de Heer, allemaal in stukken gebroken. (30) Daarop sprong hij van zijn wagen en rende hij, met het zwaard in de hand zo furieus als een vogel in de wind, naar voren met de bedoeling Krishna te doden. (31) Met Zijn pijlen brak Krishna het zwaard en het schild van Zijn aanvaller en nam toen, klaar om Rukmî om te brengen, Zijn eigen scherpe zwaard ter hand. (32) Toen ze zag dat Hij haar broer wilde doden, viel de vrome Rukminî doodsbang haar echtgenoot ten voeten en sprak ze klagelijk.

(33) S'rî Rukminî zei: 'O Heer van de Yoga, o Ondoorgrondelijke Ziel, o God van de Goden, o Meester van het Universum, o Goedgunstige, breng mijn broer alsJeblieft niet om het leven, o Machtig Gearmde.' 

(34) S'rî S'uka zei: 'En terwijl ze met trillende ledematen van de angst, haar mond droog van verdriet, haar keel verstikt en haar gouden halsketting in de war van de opwinding, Zijn voeten vasthield, zag Hij er uit medelijden van af. (35) Hij bond de booswicht vast met een stuk stof en schoor hem, er een janboel van makend met slechts wat plukken van zijn haar en snor overgelaten. Ondertussen verpletterde het uitzonderlijke leger van de Yaduhelden zijn tegenstanders zoals olifanten een lotusbloem plattrappen [vergelijk 1.7]. (36) Toen de Yadusoldaten Krishna naderden troffen ze Rukmî voor dood aan in een jammerlijke toestand. De almachtige Opperheer Sankarshana bevrijdde, door medelijden bewogen, daarop de gevangene en zei tot Krishna: (37) 'O Krishna, wat een vreselijk slecht scheerwerk heb Je hier geleverd met zijn snor en haar! Een familielid zo toetakelen staat gelijk aan hem doden!' 

(38) [Tot Rukminî:] 'O deugdzame dame, wees er in je zorg niet boos over dat We je broer zo toegetakeld hebben. Voor je geluk en ongeluk kan je niemand anders verantwoordelijk stellen. Een mens plukt immers de vruchten van zijn eigen handelen.' [*]

(39) [En weer tot Krishna:] 'Hoewel een verwant het vanwege zijn wandaden kan verdienen te worden gedood, moet hij niet door een familielid ter dood worden gebracht, maar in plaats daarvan worden uitgebannen [uit de familie]. Waarom zou hij die door zijn eigen wandaden de dood [van zijn eer] vond, voor een tweede keer gedood moeten worden?'

(40) [Tot Rukminî:] 'De gedragscode voor krijgsheren, zoals ingesteld door de oervader [Brahmâ], is dat een broeder er niet voor moet terugdeinzen om zelfs zijn eigen broeder te doden. En dat is echt iets heel verschrikkelijks.'

(41) [En weer terug tot Krishna:] 'Verblind als ze zijn in hun dwaasheid met de weelde, begaan zij die prat gaan op een koninkrijk, land, rijkdommen, vrouwen, eer, macht of iets anders [dan de ziel], daarom overtredingen.'

(42) [En weer tot Rukminî:] 'Met deze houding van jou jegens alle levende wezens, waarin je je vijanden steeds het kwade toewenst en je vrienden [en familie] steeds het goede, ben je net zo partijdig als een onwetend iemand. (43) Vanwege het begoochelend vermogen van de Heer verkeren de mensen in verwarring over het Ware Zelf [de ziel]. [In mâyâ] het lichaam voor de ziel houdend, spreken ze in termen van het hebben van een vriend, een vijand of een neutraal iemand. (44) In staat van begoocheling neemt men de Ene Ware Opperziel van Alle Zaken en Belichaamde Wezens waar als een veelvoud, precies zoals men veel hemellichten ziet [in plaats van één stralend vuur] of de lucht [verschillend acht in een afgesloten ruimte, zie ook B.G. 18: 20-21 en 1.2: 32]. (45) Het fysieke lichaam dat een begin en een einde kent is samengesteld uit de materiële elementen, de zinnen en de basiskwaliteiten van de natuur. In staat van onwetendheid is het iets dat [door conditionering] is opgelegd aan de ziel en dat de [ervaring van de] kringloop van dood en geboorte teweegbrengt. (46) Voor de ziel [die weet] bestaat er [echter] geen eenheid met of gescheidenheid van wat voor materieels in de manifeste wereld ook, o kuise dame, aangezien materie wordt veroorzaakt en gearrangeerd door de ziel. Het is als het waarnemen en het waargenomene met de zon [die niet los kan staan van of één kan zijn met de manifeste wereld]. (47) Geboren worden en zo meer zijn enkel transformaties van het lichaam en niet van de ziel, net zoals de schijngestalten van de maan niet inhouden dat die is doodgegaan op de dag van de nieuwe maan [zie B.G. 2: 20]. (48) De onintelligente persoon ervaart zijn materiële bestaan zoals een slapende persoon, terwille van het onwerkelijke [van een droom], zichzelf, de voorwerpen van zijn zintuigen en de resultaten van zijn handelen ervaart [zie ook 6.16: 55-56]. (49) O jij met je zuivere lach, wees daarom alsjeblieft weer jezelf [als de godin van het geluk] en verdrijf, met de kennis van de essentie, de droefenis ontstaan uit onwetendheid die je uitputte en verwarde.'


(50) S' S'uka zei: 'De volslanke Rukminî aldus ingelicht door de Opperheer Balarâma, gaf haar gelatenheid op en kreeg zichzelf met intelligentie weer in de hand. (51) Met slechts zijn levensadem nog over, uitgestoten door zijn vijanden en beroofd van zijn kracht en luister, moest hij [Rukmî] steeds terugdenken aan de manier waarop hij was toegetakeld. Gefrustreerd in zijn persoonlijke verlangens bouwde hij toen een residentie, een stad genaamd Bhojakatha ['de eed ondergaan hebben']. (52) Omdat hij gezegd had: 'Ik keer niet terug naar Kundina zonder die schurk Krishna te hebben gedood en mijn zuster te hebben teruggebracht', woonde hij in zijn woede op diezelfde plek [waar hij was vernederd]. (53) De Allerhoogste Heer, die aldus de aardse heersers versloeg, nam de dochter van Bhîshmaka mee naar Zijn hoofdstad en trouwde met haar overeenkomstig de vidhi, o beschermer van de Kuru's. (54) Die gelegenheid ging gepaard met een grote feestvreugde van de burgers in iedere woning van de Yadustad, o Koning, waar niemand anders dan Krishna, de leider van de Yadu's, de grote liefde was. (55) De mannen en vrouwen boden, vol vreugde, met glimmende juwelen en oorhangers, respectvol huwelijksgeschenken aan het bruidspaar dat prachtig was uitgedost. (56) De stad van de Vrishni's zag er prachtig uit met de feestzuilen die waren opgericht, de keur aan bloemenslingers, de vaandels, de edelstenen, de bogen en bij iedere voordeur een schikking van zegenrijke zaken zoals potten vol water, aguru wierook en lampen. (57) Haar straten werden besprenkeld en de ingangen werden verfraaid met plataan- en betelnootstammen, geplaatst door olifanten druipend van de bronst die toebehoorden aan de populaire persoonlijkheden die waren uitgenodigd. (58) De leden van de Kuru-, Sriñjaya-, Kaikeya-, Vidarbha-, Yadu- en Kuntifamilies genoten ervan elkaar bij die gelegenheid te ontmoeten temidden van het volk dat opgewonden druk in de weer was. (59) Toen ze vernamen over de ontvoering van Rukminî die alom werd bezongen, raakten de koningen en hun dochters hoogst onder de indruk. (60) O Koning, al de burgers van Dvârakâ waren dolblij te zien dat Krishna, de Meester van Alle Weelde, zich in de echt had verbonden met Rukminî, de godin van het geluk.'

 

next                      

 
 

 

Derde herziene editie, geladen 29 april, 2021.

 

   

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî S'uka zei: 'Aldus [beseffend dat ze bestolen waren] bestegen ze allen in grote woede in kuras hun voertuigen en gingen ze, met ieder omringd door zijn eigen troepen en hun bogen klaar, achter Hen aan.
S'rî S'uka zei: 'Zij allen aldus [beseffend dat ze bestolen waren] bestegen in grote woede in kuras hun transportmiddelen en gingen, ieder omringd door zijn eigen troepen, achter hen aan, met hun bogen klaar. (Vedabase)

 

Tekst 2

Toen het Yâdavaleger merkte dat ze achtervolgd werden, stopten de bevelhebbers om de confrontatie aan te gaan, o Koning, en lieten ze hun bogen vibreren.

Toen het Yâdava-leger ze eraan zag komen in hun achtervolging, stopten de officieren om ze tegemoet te treden, o Koning, en lieten ze hun bogen klinken. (Vedabase)

 

Tekst 3

Vanaf hun paarden, vanaf de ruggen van de olifanten en vanuit hun posities in hun wagens, schoten de [vijandige] wapenmeesters een regen van pijlen af zoals wolken water laten regenen in de bergen.

Vanaf hun paarden, vanaf de ruggen van de olifanten en vanuit hun posities in hun wagens schoten die [vijandige] wapenmeesters wolken van pijlen die neerregenden zoals water dat doet over de bergen. (Vedabase)

 

Tekst 4

Toen het volslanke meisje zag dat het leger van haar Heer werd belaagd door zware stortbuien pijlen, keek ze Hem in verlegenheid aan met ogen vol angst.

Toen het volslanke meisje zag dat het leger van haar Heer werd belaagd door zware stortbuien van pijlen keek ze Hem in verlegenheid met ogen vol angst in het gelaat. (Vedabase)

 

Tekst 5

De Opperheer zei lachend: 'Wees niet bang, o jij met je mooie ogen, jouw troepen zullen deze vijandelijke strijdmacht nu meteen vernietigen.'

De Opperheer zei lachend: 'Wees niet bevreesd, o mooie ogen, nu meteen zal deze strijdmacht door jouw troepen worden vernietigd'. (Vedabase)

 

Tekst 6

De helden Gada [Krishna's jongere halfbroer], Sankarshana en de anderen, konden het machtsvertoon van de vijandelijke troepen niet tolereren, en dus schoten ze met pijlen van ijzer hun paarden en olifanten dood en hun wagens kapot.

De helden Gada [Krishna's jongere halfbroer], Sankarshana en de anderen konden het machtsvertoon van de vijandige troepen niet tolereren en dus schoten ze met pijlen van ijzer hun paarden, olifanten en wagens neer.  (Vedabase)

 

Tekst 7

De hoofden van hen die op de wagens, de paarden en de olifanten zaten vielen bij duizenden op de grond, compleet met oorringen, helmen en tulbanden.

Van hen die op de wagens, de paarden en de olifanten zaten vielen bij duizenden de hoofden op de grond, compleet met oorringen, helmen en tulbanden. (Vedabase)

 

Tekst 8

Je zag er koppen van paarden, ezels, muildieren, olifanten en kamelen, zowel als [losse] mensenhoofden, knotsen en bogen, handen met de zwaarden nog vast, handen zonder vingers, dijen en hele benen.

Er waren mensenhoofden, koppen van paarden, ezels, muildieren, olifanten en kamelen zowel als [afgeschoten] handen met zwaarden, knotsen en bogen, handen zonder vingers, dijen en hele benen.  (Vedabase)

 

Tekst 9

De koningen aangevoerd door Jarâsandha die, gretig uit op de overwinning, zagen dat hun troepen door de Vrishni's werden vernietigd, verloren de moed en maakten rechtsomkeert.

De koningen aangevoerd door Jarâsandha die begerig de overwinning te behalen hun troepen vernietigd zagen door de Vrishni's, dropen toen ontmoedigd af. (Vedabase)

 

Tekst 10

Ze gingen praten met S'is'upâla die, met de vrouw van zijn keuze weggestolen, ontgoocheld en verstoord zijn gezicht liet hangen met alle kleur eruit verdwenen.

Ze gingen naar en spraken met S'is'upâla die, met de vrouw die hij in gedachten had weggestolen,, geheel ontgoocheld het er moeilijk mee had met een hangend gezicht waar alle kleur uit was verdwenen. (Vedabase)

 

Tekst 11

[Jarâsandha zei:] 'O heer, tijger onder de mensen, laat alstublieft deze zwaarmoedigheid varen, voor de belichaamden bestaat er geen duurzaamheid van het gewenste of ongewenste.

[Jarâsandha zei:] 'O heer, tijger onder de mensen, laat alstublieft deze zwaarmoedigheid varen, voor de belichaamden is er met het gewenste en het ongewenste geen duurzaamheid te vinden. (Vedabase)

 

Tekst 12

Zoals een vrouw vervaardigd uit hout danst naar het verlangen van een poppenspeler, staat deze wereld, die is begaan met vreugde en verdriet, onder controle van de Heer.

Zoals een vrouw vervaardigd uit hout danst naar het verlangen van een poppenspeler wordt op dezelfde manier deze wereld, begaan met vreugde en verdriet, beheerst door haar Beheerser. (Vedabase)

  

Tekst 13

Ikzelf verloor met drieëntwintig legers zeventien veldslagen met S'auri [Krishna]. Ik won er slechts één.

Ikzelf verloor met drieëntwintig legers zeventien keer het in veldslagen van S'auri [Krishna] en ik won slechts éénmaal. (Vedabase)

 

Tekst 14

Niettemin beklaag of verheug ik mij nooit, want ik weet dat de wereld wordt bestierd door de Voorzienigheid in combinatie met de Tijd.

Niettemin beklaag of verheug ik mij nooit en te nimmer, wetende dat de wereld wordt bestierd door de tijd in combinatie met het lot.  (Vedabase)

 

Tekst 15

Ook nu weer zijn wij allen, leiders van de aanvoerders van de helden, verslagen door Yadu's met een gering gevolg die de bescherming van Krishna genieten.

Zelfs nu zijn wij allen, leiders van de aanvoerders van helden, verslagen door het maar kleine gevolg aan Yadu's onder de bescherming van Krishna. (Vedabase)  

 

Tekst 16

Onze vijanden hebben het, met de tijd in hun voordeel, nu gewonnen, maar dan weer, als onze tijd gekomen is, zullen wij het winnen.'

Momenteel, nu onze vijanden hebben gewonnen, werkt de tijd in hun voordeel en dan weer zullen wij overwinnen als de tijden zijn veranderd in ons voordeel.' (Vedabase)

 

Tekst 17

S'rî S'uka zei: 'S'is'upâla, aldus omgepraat door zijn vrienden, ging met zijn gezelschap terug naar zijn stad, en zo ook keerde ieder van de nog levende koningen terug naar zijn eigen woonplaats.

S'rî S'uka zei: 'Aldus overgehaald door zijn vrienden ging S'is'upâla terug naar zijn stad en zo keerde ook ieder van de overlevende koningen die hem volgden terug naar zijn woonplaats. (Vedabase)

   

Tekst 18

De machtige Rukmî echter, die Krishna haatte en het niet kon verkroppen dat zijn zus was getrouwd op de râkshasamanier, achtervolgde Krishna omringd door een complete akshauhinî.

De machtige Rukmî echter, die, Krishna hatend, het niet kon verkroppen dat zijn zuster was getrouwd op de râkshasa manier, achtervolgde Krishna omringd door een complete akshauhinî. (Vedabase)

 

Tekst 19-20

Rukmî, machtig bewapend met zijn boog en wapenrusting, zwoor allerkwaadst vervuld van weerzin in het bijzijn van alle koningen: 'Laat me jullie dit zeggen: ik beloof dat ik niet naar Kundina zal terugkeren zonder dat ik Krishna in de strijd heb gedood en Rukminî heb teruggewonnen.'

Rukmî, machtig bewapend met zijn boog en wapenrusting, zwoor allerkwaadst vol van weerzin in het bijzijn van alle koningen: 'Laat me jullie dit in waarheid zeggen: ik zal niet naar Kundina terugkeren zonder Krishna in de strijd ter dood gebracht te hebben en Rukminî te hebben teruggewonnen'. (Vedabase)

 

Tekst 21

Na zich aldus te hebben uitgelaten beklom hij zijn wagen en zei hij tot zijn wagenmenner: 'Snel, leidt de paarden naar de plek waar Krishna zich ophoudt, er moet een gevecht plaatsvinden tussen Hem en mij.

Zich aldus uitlatend beklom hij zijn wagen en zei hij tot zijn wagenmenner: 'Snel, leidt de paarden naar waar Krishna zich ophoudt, er moet een gevecht plaats vinden tussen Hem en mij. (Vedabase)

 

Tekst 22

Vandaag zal ik met mijn scherpe pijlen de trots van die schurk van een Koeherder breken die zo gewelddadig mijn zuster ontvoerde!'

Vandaag zal ik met mijn scherpe pijlen, de waanzin een halt toeroepen van die grootste ondeugd, die Koeherder die het lef had om met geweld mijn zuster te ontvoeren!' (Vedabase)

  

Tekst 23

Aldus dwaas snoevend kwam hij, zonder zich te realiseren waar de Heer allemaal toe in staat was, vervolgens met één enkele strijdwagen naar voren en riep hij naar Krishna: 'Sta stil, stop!'

Aldus dwaas opsnijdend zonder zich te realiseren waar Krishna allemaal toe in staat was, riep hij vervolgens met een enkele strijdwagen naar voren komend naar Krishna: 'Kom op en vecht!' (Vedabase)

  

Tekst 24

Zijn boog spannend trof hij Krishna krachtig met drie pijlen en zei hij: 'Wacht eens even, Jij bederver van de Yadudynastie!

Zijn boog aanspannend trof hij ferm Krishna [Zijn wagen] met drie pijlen en zei: 'Wacht eens even, Jij bederf van de Yadu-dynastie!   (Vedabase)

  

Tekst 25

Waar moet dat heen, mijn zus wegstelend alsof je een kraai bent die de offerboter steelt? Ik zal vandaag nog een eind maken aan die valse trots van Je, Jij dwaze bedrieger, Jij slinkse strijder!!

Waarheen Je Je ook begeeft met het wegstelen van mijn zus alsof je een kraai bent die er vandoor is met de offerboter, vandaag nog zal ik een eind maken aan die valse trots van Je, Jij dwaze bedrieger, Jij slinkse strijder!! (Vedabase)

 

Tekst 26

Als Je niet wilt dat mijn pijlen Je doden, laat het er dan bij zitten en laat het meisje gaan.' Maar Krishna glimlachte en trof Rukmî met zes pijlen waarmee Hij zijn boog aan stukken schoot.

Als je niet wilt dat mijn pijlen Je doden, laat het er dan bij zitten en laat het meisje gaan', maar Krishna, met een glimlach, trof Rukmî, met zes pijlen waarmee Hij zijn boog aan stukken schoot. (Vedabase)

 

 Tekst 27

Nadat Krishna acht pijlen had afgevuurd op zijn vier paarden, twee op zijn wagenmenner en drie op zijn vlag, pakte hij een andere boog en trof hij Krishna met vijf pijlen.

Met van Krishna acht pijlen gericht op zijn vier paarden, met twee voor zijn wagenmenner en met drie voor zijn vlag, greep hij een andere boog ter hand en trof hij er Krishna met vijf. (Vedabase)

 

Tekst 28

Hoewel Hij door al deze pijlen werd getroffen, brak Krishna zijn boog opnieuw, en toen Rukmî er nog een pakte, brak Acyuta ook die aan stukken.

Hoewel hij door al deze pijlen getroffen werd brak Krishna de boog opnieuw net zoals de Onfeilbare er nog een aan stukken brak die hij opnam. (Vedabase)

 

Tekst 29

De gepunte knots, de drietand, de lans, het schild en het zwaard, de piek, de speer, of welk wapen hij ook ter hand nam, werden door Hem, de Heer, allemaal in stukken gebroken.

De gepunte knots, de drietand, de lans, het schild en het zwaard, de piek, de speer of welk wapen hij ook ter hand nam werd ieder door Hem, de Heer, in stukken gebroken. (Vedabase)

 

Tekst 30

Daarop sprong hij van zijn wagen en rende hij, met het zwaard in de hand zo furieus als een vogel in de wind, naar voren met de bedoeling Krishna te doden.

Toen van zijn wagen springend met het zwaard in de hand rende hij, van zins Krishna te doden, naar voren zo verbeten als een vogel in de wind.  (Vedabase)

 

Tekst 31

Met Zijn pijlen brak Krishna het zwaard en het schild van Zijn aanvaller en nam toen, klaar om Rukmî om te brengen, Zijn eigen scherpe zwaard ter hand

Door met Zijn pijlen het zwaard en het schild te breken van Zijn aanvaller, nam Hij, bereid om Rukmî om te brengen, Zijn eigen scherpe zwaard ter hand. (Vedabase)

 

Tekst 32

Toen ze zag dat Hij haar broer wilde doden, viel de vrome Rukminî doodsbang haar echtgenoot ten voeten en sprak ze klagelijk. 

Toen ze zag dat Hij haar broer wilde doden, viel de vrome Rukminî doodsbang haar echtgenoot ten voeten en sprak ze klagelijk. (Vedabase)

 

 Tekst 33

S'rî Rukminî zei: 'O Heer van de Yoga, o Ondoorgrondelijke Ziel, o God van de Goden, o Meester van het Universum, o Goedgunstige, breng mijn broer alsJeblieft niet om het leven, o Machtig Gearmde.'

S'rî Rukminî zei: 'O Beheerser van de Yoga, o Ondoorgrondelijke Ziel, o God der Goden, o Meester van het Universum, o Goedgunstige, alsJeblieft breng mijn broer niet om, o Machtig-gearmde.' (Vedabase)

 

Tekst 34

S'rî S'uka zei: 'En terwijl ze met trillende ledematen van de angst, haar mond droog van verdriet, haar keel verstikt en haar gouden halsketting in de war van de opwinding, Zijn voeten vasthield, zag Hij er uit medelijden van af. 

S'rî S'uka zei: 'Met Zijn voeten beetgegrepen door haar van wie in het volle van haar angst de leden beefden, de mond droog werd in haar leed, de keel was verstikt en het gouden halssnoer in haar opwinding scheef hing, zag Hij er mededogend van af. (Vedabase)


Tekst 35

Hij bond de booswicht vast met een stuk stof en schoor hem, er een janboel van makend met slechts wat plukken van zijn haar en snor overgelaten. Ondertussen verpletterde het uitzonderlijke leger van de Yaduhelden zijn tegenstanders zoals olifanten een lotusbloem plattrappen [vergelijk 1.7].

Met een stuk stof hem vastbindend schoor Hij toen de booswicht, er een zooi van makend met slechts wat plukken van zijn haar en snor overlatend. Ondertussen verpletterde het uitzonderlijke leger van de Yadu-helden zijn tegenstanders zoals olifanten een lotusbloem plattrappen [vergelijk 1.7].  (Vedabase)

  

Tekst 36

Toen de Yadusoldaten Krishna naderden, troffen ze Rukmî voor dood aan in een  jammerlijke toestand. De almachtige Opperheer Sankarshana bevrijdde, door medelijden bewogen, daarop de gevangene en zei tot Krishna: 

Toen ze Krishna naderden zagen ze daar Rukmî voor dood in zijn jammerlijke toestand. De almachtige Opperheer Sankarshana, door medelijden bewogen, bevrijdde daarop de gevangene en zei tot Krishna: (Vedabase)

 

Tekst 37

'O Krishna, wat een vreselijk slecht scheerwerk heb Je hier geleverd met zijn snor en haar! Een familielid zo toetakelen staat gelijk aan hem doden!'

'O Krishna, hoe onbehoorlijk dit slechte scheerwerk van Je met zijn snor en haar; het is iets dat zo erg is als het doden van een familielid!' (Vedabase)

 

Tekst 38

[Tot Rukminî:]  'O deugdzame dame, wees er in je zorg niet boos over dat We je broer zo toegetakeld hebben. Voor je geluk en ongeluk kan je niemand anders verantwoordelijk stellen. Een mens plukt immers de vruchten van zijn eigen handelen.' [*]

[Tot Rukminî:] 'O heilige dame, wees er niet boos over dat We je broer zo toegetakeld hebben; er is wat betreft de zaak wie er nu geluk en leed veroorzaakt niemand anders dan de persoon in kwestie zelf die verantwoordelijk is, daar een mens de vruchten plukt van zijn eigen handelen.' (Vedabase)

 

Tekst 39

[En weer tot Krishna:] 'Hoewel een verwant het vanwege zijn wandaden kan verdienen te worden gedood, moet hij niet door een familielid ter dood worden gebracht, maar in plaats daarvan worden uitgebannen [uit de familie]. Waarom zou hij die door zijn eigen wandaden de dood [van zijn eer] vond, voor een tweede keer gedood moeten worden?'

[En weer tot Krishna:]'Ookal verdient een verwant het vanwege zijn wandaden te worden gedood, behoort hij door een familielid niet ter dood gebracht te worden, maar dient hij in plaats daarvan te worden uitgebannen [uit de familie]; waarom zou hij die door zijn eigen wandaden de dood [van zijn eer] vond, voor een tweede keer ter dood moeten worden gebracht?' (Vedabase)

 

Tekst 40

[Tot Rukminî:] 'De gedragscode voor krijgsheren, zoals ingesteld door de oervader [Brahmâ], is dat een broeder er niet voor moet terugdeinzen om zelfs zijn eigen broeder te doden. En dat is echt iets heel verschrikkelijks.'

[Tot Rukminî:] 'De heilige code van de krijgsheren zoals ingesteld door de vader der oorsprong [Brahmâ] is dat een broeder zelfs er niet voor moet terugdeinzen zijn eigen broeder te doden. En dat is waarlijk iets heel verschikkelijks.' (Vedabase)

  

Tekst 41

[En weer terug tot Krishna:] 'Verblind als ze zijn in hun dwaasheid met de weelde, begaan zij die prat gaan op een koninkrijk, land, rijkdommen, vrouwen, eer, macht of iets anders [dan de ziel], daarom overtredingen.'

[En weer terug tot Krishna:] 'Zij die prat gaan op een koninkrijk, land, rijkdommen, vrouwen, eer en macht of iets anders [dan de ziel] begaan, verblind als ze zijn in hun dwaasheid met de weelde, om die reden inderdaad overtredingen.' (Vedabase)

 

Tekst 42

[En weer tot Rukminî:] 'Met deze houding van jou jegens alle levende wezens, waarin je je vijanden steeds het kwade toewenst en je vrienden [en familie] steeds het goede, ben je net zo partijdig als een onwetend iemand. 

[En weer tot Rukminî:] 'In deze opstelling van jou jegens alle levende wezens, waarin je hen die vijandig zijn het kwade toewenst en zij die je gunstig gezind zijn met het goede bedenkt, ben je net zo partijdig als welk stuk onbenul ook. (Vedabase)

 

Tekst 43

Vanwege het begoochelend vermogen van de Heer verkeren de mensen in verwarring over het Ware Zelf [de ziel]. [In mâyâ] het lichaam voor de ziel houdend, spreken ze in termen van het hebben van een vriend, een vijand of een neutraal iemand.

Door de begoochelende macht van God wordt bewerkstelligd dat de mensen in de wegen die ze bewandelen verbijsterd zijn over het Ware Zelf zodat zij, die aldus het lichaam aanzien voor de ziel, spreken in termen van het hebben van een vriend, een vijand of van neutraal zijn met iemand. (Vedabase)

 

Tekst 44

In staat van begoocheling neemt men de Ene Ware Opperziel van Alle Zaken en Belichaamde Wezens waar als een veelvoud, precies zoals men veel hemellichten ziet [in plaats van één stralend vuur] of de lucht [verschillend acht in een afgesloten ruimte, zie ook B.G. 18: 20-21 en 1.2: 32].

Zij die begoocheld zijn nemen de Ene Ware Opperziel van Alle Dingen en Ieder Belichaamd Wezen waar als zijnde een veelvoud, precies zoals men dat doet met de sterren [ze niet herkennend als een samenhangend sterrenstelsel] of de lucht [die anders zou zijn voor een afgesloten ruimte, zie ook B.G. 18: 20-21 en 1.2: 32]. (Vedabase)

 

Tekst 45

Het fysieke lichaam dat een begin en een einde kent is samengesteld uit de materiële elementen, de zinnen en de basiskwaliteiten van de natuur. In staat van onwetendheid is het iets dat [door conditionering] is opgelegd aan de ziel en dat de [ervaring van de] kringloop van dood en geboorte teweegbrengt.

Het fysieke lichaam dat een begin en een einde kent is samengesteld uit de materiële elementen, de zinnen en de geaardheden der natuur. Door materiële onwetendheid is het iets dat opgelegd is aan het zelf en vormt zo de oorzaak van het ervaren van de kringloop van dood en geboorte.  (Vedabase)

 

Tekst 46

Voor de ziel [die weet] bestaat er [echter] geen eenheid met of gescheidenheid van wat voor materieels in de manifeste wereld ook, o kuise dame, aangezien materie wordt veroorzaakt en gearrangeerd door de ziel. Het is als het waarnemen en het waargenomene met de zon [die niet los kan staan van of één kan zijn met de manifeste wereld].

Voor de ziel die in contact staat met onverschillig wat, o kuise, bestaat er geen gescheidenheid vanwege het er uit voortkomen [zoals met een individuele ziel] of onwaarheid vanwege het er door onthuld zijn [als een fysieke gedaante]; zoals dat ook is met de zon in verhouding tot het zien en de vorm waargenomen. (Vedabase)


Tekst 47

Geboren worden en zo meer zijn enkel transformaties van het lichaam en niet van de ziel, net zoals de schijngestalten van de maan niet inhouden dat die is doodgegaan op de dag van de nieuwe maan [zie B.G. 2: 20].

Geboren worden en dergelijke zijn enkel transformaties van het lichaam, nooit en te nimmer van de ziel, net als de fasen van de maan niet inhouden dat die is doodgegaan op de dagvan de nieuwe maan. (Vedabase)

 

Tekst 48

De onintelligente persoon ervaart zijn materiële bestaan zoals een slapende persoon, terwille van het onwerkelijke [van een droom], zichzelf, de voorwerpen van zijn zintuigen en de resultaten van zijn handelen ervaart [zie ook 6.16: 55-56].

Zoals een slapende persoon zichzelf, zinsobjecten en resultaten van handelen ervaart ookal zijn ze niet echt, ondergaat op dezelfde manier de onintelligente persoon zijn materiële bestaan [zie ook 6.16: 55-56]. (Vedabase)

 

Tekst 49

O jij met je zuivere lach, wees daarom alsjeblieft weer jezelf [als de godin van het geluk] en verdrijf, met de kennis van de essentie, de droefenis ontstaan uit onwetendheid die je uitputte en verwarde.'

Derhalve, o jij met de zuivere lach, wees alsjeblieft jezelf weer [als de godin van het geluk] met de kennis van de essentie die de droefenis resulterend uit onwetendheid verdrijft en die je liefde deed opdrogen en je verwarde.' (Vedabase)

 

Tekst 50

S'rî S'uka zei: 'De volslanke Rukminî aldus ingelicht door de Opperheer Balarâma, gaf haar gelatenheid op en kreeg zichzelf met intelligentie weer in de hand.

S'rî S'uka zei: 'Zij met haar slanke middel aldus ingelicht door Balarâma, de Opperheer, gaf haar mismoedigheid op en kreeg met intelligentie zichzelf weer in de hand. (Vedabase)

 

Tekst 51

Met slechts zijn levensadem nog over, uitgestoten door zijn vijanden en beroofd van zijn kracht en luister, moest hij [Rukmî] steeds terugdenken aan de manier waarop hij was toegetakeld. Gefrustreerd in zijn persoonlijke verlangens bouwde hij toen een residentie, een stad genaamd Bhojakatha ['de eed ondergaan hebben'].

Met slechts zijn levensadem nog over, uitgestoten door zijn vijanden en beroofd van zijn kracht en luister kon hij [Rukmî] zijn vernedering niet vergeten. Gefrustreerd in zijn persoonlijke verlangens bouwde hij zich toen een verblijfplaats. Het werd een grote stad genaamd Bhojakatha ['de eed ondergaan hebben']. (Vedabase)

 

Tekst 52

Omdat hij gezegd had: 'Ik keer niet terug naar Kundina zonder die schurk Krishna te hebben gedood en mijn zuster te hebben teruggebracht', woonde hij in zijn woede op diezelfde plek [waar hij was vernederd]. 

Met het gezegd hebben van 'Zonder dat ik die slechterik Krishna heb gedood, zonder mijn zuster terug te halen, zal ik niet naar Kundina terugkeren', richtte hij kwaad precies op die plek zijn verblijfplaats op. (Vedabase)

 

Tekst 53

De Allerhoogste Heer, die aldus de aardse heersers versloeg, nam de dochter van Bhîshmaka mee naar Zijn hoofdstad en trouwde met haar overeenkomstig de vidhi, o beschermer van de Kuru's.

De Allerhoogste Heer, alzo de aardse heersers verslaand, bracht de dochter van Bhîshmaka naar Zijn hoofdstad en trouwde met haar overeenkomstig de vidhi, o beschermer van de Kuru's. (Vedabase)

 

Tekst 54

Die gelegenheid ging gepaard met een grote feestvreugde van de burgers in iedere woning van de Yadustad, o Koning, waar niemand anders dan Krishna, de leider van de Yadu's, de grote liefde was.

Toen dat zich afspeelde was er een grote feestvreugde in iedere woning in de Yadu-stad waar, o Koning, de mensen niemand anders dan Krishna, de leider van de Yadu's, als het voorwerp van hun liefde hadden. (Vedabase)

 

Tekst 55

De mannen en vrouwen boden, vol vreugde, met glimmende juwelen en oorhangers, respectvol huwelijksgeschenken aan het bruidspaar dat prachtig was uitgedost.

De mannen en vrouwen boden, blij met glimmende juwelen en oorhangers, respectvol huwelijksgeschenken aan de bruid en bruidegom, die prachtig waren uitgedost. (Vedabase)

 

Tekst 56

De stad van de Vrishni's zag er prachtig uit met de feestzuilen die waren opgericht, de keur aan bloemenslingers, de vaandels, de edelstenen, de bogen en bij iedere voordeur een schikking van zegenrijke zaken zoals potten vol water, aguru wierook en lampen.

De stad van de Vrishni's zag er prachtig uit met de feestzuilen die waren opgericht, de keur aan bloemenslingers, de vaandels, de edelstenen en de bogen met bij iedere voordeur een schikking van zegenrijke zaken als potten vol met water, aguru wierook en lampen. (Vedabase)

 

Tekst 57

Haar straten werden besprenkeld en de ingangen werden verfraaid met plataan- en betelnootstammen, geplaatst door olifanten druipend van de bronst die toebehoorden aan de populaire persoonlijkheden die waren uitgenodigd.

Haar straten werden natgesproeid met behulp van olifanten die dropen van de bronst en toebehoorden aan de populaire persoonlijkheden die waren uitgenodigd en bij de deuropeningen werden, om aan de pracht nog toe te voegen, plataan- en betelnootstammen geplaatst. (Vedabase)

 

Tekst 58

De leden van de Kuru-, Sriñjaya-, Kaikeya-, Vidarbha-, Yadu- en Kuntifamilies genoten ervan elkaar bij die gelegenheid te ontmoeten temidden van het volk dat opgewonden druk in de weer was. 

De leden van de Kuru-, Sriñjaya-, Kaikeya-, Vidarbha-, Yadu- en Kunti-families genoten ervan bij die gelegenheid elkaar te ontmoeten temidden van het volk dat opgewonden druk in de weer was. (Vedabase)

 

Tekst 59

Toen ze vernamen over de ontvoering van Rukminî die alom werd bezongen, raakten de koningen en hun dochters hoogst onder de indruk.

Vernemend over de ontvoering van Rukminî die alom werd bezongen, raakten de koningen en hun dochters hoogst onder de indruk. (Vedabase)

 

Tekst 60

O Koning, al de burgers van Dvârakâ waren dolblij te zien dat Krishna, de Meester van Alle Weelde, zich in de echt had verbonden met Rukminî, de godin van het geluk.'

O Koning, in Dvârakâ waren al de burgers van de stad dolblij om te zien dat Krishna, de Meester van alle Weelde zich in de echt had verbonden met Rukminî, de godin van het geluk.' (Vedabase)

*: Dit vers houdt niet in dat men geen mededogen zou moeten hebben met vormen van lijden zoals veroorzaakt door iemand zelf, door anderen of door natuurlijke gebeurtenissen, zoals met parasitaire ziekten, overstromingen en aardbevingen. Natuurlijk vormt dit 'karmabeschuldigen', iemand beschuldigen van zijn lot, dat vaak wordt gezien als een Hindoezwakheid, een fundamentele filosofische kwestie, aangezien, enerzijds, alles en iedereen in de volwassen wereld verantwoordelijk is voor zijn eigen handelingen en de gevolgen ervan, terwijl, anderzijds, iemand anders of de natuur ook onschuldigen een hoop verdriet kan bezorgen. Alle drie de gevallen vormen in feite in de Vedische filosofie hindernissen, zogenaamde kles'sa's, die leiden tot een lot dat men te boven moet komen met yogadiscipline en toegewijde dienst. Dit vers doelt duidelijk op de volwassen verantwoordelijkheid voor je eigen handelingen. Ook laat het zien, aan de hand van Krishna's scheerprestatie en ook andere daden van Zijn vergeving, dat, waar mogelijk, zelfs voor moorddadige plannen mededogen moet worden beoefend en niet direct een oog-om-oog vergelding.

 

 

 

 

 

  Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
Het schilderij is getiteld: 'Marriage of Krishna and Rukmini'.
Folio van een Rukmini-Harana (Abduction of Rukmini) India, Himachal Pradesh, Guler, South Asia, circa 1800.
Ter beschikking gesteld door
LACMA.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties