regelbalk



 

 

Canto 10

Durlabha Mānava

 

 

Hoofdstuk 59: Mura en Bhauma Gedood en de Gebeden van Bhūmi

(1) De achtenswaardige koning zei: 'Hoe werd Bhaumāsura [de demon Naraka], die deze vrouwen gevangen zette, gedood door de Allerhoogste Heer? Alstublieft, vertel me over dit avontuur van Hem die de S'ārnga hanteert [Krishna].'

(2-3) S'rī S'uka zei: 'Bhauma stal Indra's Varunaparasol, alsook de oorbellen van zijn verwant [zijn moeder Aditi, zie 8.17] en een bepaalde locatie [genaamd Mani-parvata] op de berg van de goden [de heuvel Mandara, zie 8.6: 22-23]. Heer Indra bracht Hem [Krishna] op de hoogte van wat Bhaumāsura allemaal had gedaan. Daarop begaf Hij Zich, samen met Zijn vrouw [Satyabhāmā zie *] gezeten op Garuda, naar de stad Prāgjyotisha [Bhauma's hoofdstad, nu Tejpur in Assam], die beschut lag omringd door bergen en wapensystemen, vuur, water en wind. De plaats was versterkt met een [mura-pās'a] hekwerk bestaande uit tienduizenden harde, vervaarlijke draden aan alle kanten. (4) Hij brak met Zijn knots door de opgeworpen barricades van rotsblokken, met Zijn pijlen versloeg Hij de wapensystemen, met Zijn schijf baande Hij Zich een weg door het vuur, het water en de windverdediging, en met Zijn zwaard sloeg Hij Zich verder door de afrastering. (5) Met het weerklinken van Zijn schelphoorn brak Hij de zegels [van de vesting] alsmede de harten van de moedige strijders, en met Zijn zware strijdknots sloeg Gadādhara Zich door de verdedigingswerken. (6) Toen hij het geluid hoorde van de Heer Zijn Pāńcajanya, dat klonk als de donder aan het einde der tijden, verhief zich de vijfkoppige demon Mura die lag te slapen in het water [van de gracht]. (7) Met zijn drietand opgeheven en met een gloed zo verschrikkelijk als het vuur van de zon moeilijk te aanschouwen, ging hij, als wilde hij met zijn vijf monden de drie werelden verzwelgen, over tot de aanval zoals de zoon van Tārkshya [Garuda] een slang aanvalt. (8) Zwaaiend met zijn drietand wierp hij hem uit alle macht naar Garuda met een dermate kolossaal gebrul uit  zijn vijf monden, dat de aarde, de hemel en de buitenruimte van het eivormige omhulsel van het universum ervan galmde. (9) Heer Krishna brak toen met twee pijlen de drietand die op Garuda afvloog in drie stukken, en trof, met grote kracht, zijn gezichten met meer pijlen. Woedend slingerde de duivel zijn knots op Hem af. (10) De knots, die op het slagveld op Hem afvloog, werd door Gadāgraja  [Krishna als de Oudere Broer van Gada] in duizend stukken gebroken met Zijn eigen knots. Maar toen de demon vervolgens zijn armen ophief en op Hem afstormde, sneed de  Onoverwinnelijke m oeiteloos zijn hoofden eraf met Zijn werpschijf. (11) Levenloos viel hij met zijn hoofden eraf in het water, alsof Indra met zijn kracht een bergpiek had afgesplitst. Vertoornd kwamen zijn zeven zoons, die zich hoogst ellendig voelden over hun vader's dood, daarop in actie om hem te wreken.

(12) Ertoe aangezet door Bhaumāsura traden Tāmra, Antariksha, S'ravana, Vibhāvasu, Vasu, Nabhasvān en de zevende zoon Aruna, met hun wapens op het slagveld naar voren onder leiding van hun generaal Pīthha. (13) In hun aanval zetten ze verwoed hun zwaarden, knotsen, speren, lansen en drietanden in tegen de Onoverwinnelijke, maar de Allerhoogste Heer van een Onfeilbare Macht schoot met Zijn pijlen hun hele berg wapens aan gruzelementen. (14) Hun hoofden, armen, dijen, benen en wapenrusting stukschietend, stuurde Hij degenen die door Pīthha werden aangevoerd allemaal naar Yamarāja. Bhauma, de zoon van moeder aarde, die zag hoe zijn leger en aanvoerders bezweken onder de pijlen en de werpschijf van Krishna, kon dat niet accepteren en rukte op met bronstige olifanten die waren geboren uit de melkoceaan. (15) Toen hij Heer Krishna en Zijn vrouw op Garuda zag zitten als een wolk met bliksem boven de zon, wierp hij zijn S'ataghnī [een projectiel met vele punten] op Hem af terwijl tegelijkertijd al zijn soldaten aanvielen. (16) De Allerhoogste Heer, de Oudere Broer van Gada, veranderde hun lichamen en ook de  lijven van de paarden en de olifanten van Bhaumāsura's leger, met verschillend gevederde scherpe pijlen in een verzameling afgeschoten armen, dijbenen en nekken. (17-19) Ieder van de puntige en stakige wapens die de strijders inzetten, o held van de Kuru's, werd door Krishna telkens met drie pijlen aan stukken geschoten. Garuda, die Hem droeg, deelde met zijn twee grote vleugels klappen uit en versloeg daarmee de olifanten. Door zijn vleugels, bek en klauwen belaagd trokken ze zich terug in de stad terwijl Naraka ['hel' ofwel Bhauma] doorging met de veldslag. (20) Bhauma, getergd te zien hoe zijn leger door Garuda terug werd gedreven, viel hem aan met een speer die [ooit] de bliksemschicht [van Indra] weerstond. Maar die deerde hem niet meer dan een olifant die wordt geslagen met een bloemslinger. (21) Gefrustreerd in zijn pogingen nam Bhauma zijn drietand ter hand om Acyuta, de Onfeilbare, te doden, maar voordat hij hem zelfs maar kon lanceren, sneed de Heer met de scherpgerande schijf van Zijn cakra Naraka's hoofd eraf terwijl die op zijn olifant zat. (22) Schitterend en glimmend gesierd met oorhangers en een fraaie helm, viel dat hoofd op de grond. 'Helaas, helaas' en 'Bravo, bravo!' [werd er geroepen] terwijl de wijzen en de heersende halfgoden Heer Krishna aanbaden en bedolven onder bloemslingers.

(23) Moeder aarde benaderde daarop Krishna en bood Hem gouden oorhangers aan, die gloeiden van de glimmende edelstenen, en een Vaijayantī slinger van woudbloemen. Ze gaf Hem de parasol van Varuna en het Grote Juweel [de bergtop van Mandara]. (24) O Koning, de godin vouwde met een geest vervuld van toewijding toen haar handen, boog, en prees de Heer van het Universum die wordt aanbeden door de besten onder de halfgoden. (25) Bhūmi zei: 'Ik breng U mijn eerbetuigingen o God van de Goden, o Heer die de schelp, de schijf en de knots vasthoudt, U die, overeenkomstig het verlangen van de toegewijden, Uw verschillende gedaanten heeft aangenomen, o Allerhoogste Ziel. Laat er de lof voor U zijn. (26) Mijn eerbetoon geldt Hem met het lotusvormige kuiltje in Zijn buik, mijn eerbied geldt Hem met de slinger van lotussen om, mijn respect is er voor Hem wiens blik koel is als een lotus, mijn lofprijzing geldt U die voeten heeft als lotussen [zoals in 1.8: 22]. (27) Mijn eerbetuiging is er voor U, de Allerhoogste Heer, Vāsudeva, Vishnu, de Oorspronkelijke Persoon, het Oerzaad en het Geheel van de Kennis; voor U mijn respectbetoon. (28) Laat er de verering zijn van U, de Ongeboren Verwekker, het Absolute van onbegrensde energieėn, de Ziel van de hogere en lagere energieėn, de Ziel van de schepping, de Superziel! (29) Verlangend te scheppen, o Meester, doet U Zich kennen als zijnde Ongeboren [als Brahmā], neemt U voor de vernietiging de onwetendheid op U [als S'iva], en bent U voor het behoud [gemanifesteerd als] de goedheid [met de Vishnu-avatāra's] van het universum. [Maar niettemin bent U] niet overdekt [door deze basiskwaliteiten], o Heer van Jagat [van het Levende Wezen dat het Universum is]. Hoewel U Kāla [de tijd], Pradhāna [de ongemanifesteerde staat van de materie, de oerether] en de Purusha [de oorspronkelijke Persoon] bent, bestaat U er niettemin onafhankelijk van. (30) Dit zelf van mij [de aarde], het water, het vuur, de lucht en de ether, de zinsobjecten, de halfgoden, de geest, de zintuigen en degene die handelt, het geheel van de materiėle energie - kortom alles wat zich rondbeweegt of niet rondbeweegt, vormt de verbijstering [als men denkt dat het onafhankelijk van U bestaat], o Allerhoogste Heer. Alles bevindt zich immers in U, de Ene Zonder Zijns Gelijke [zie ook siddhānta]! (31) Deze zoon van hem [genaamd Bhagadatta, Bhauma's zoon, de kleinzoon van Bhūmi] heeft in zijn angst de lotusvoeten benaderd van U die het leed wegneemt van hen die hun toevlucht zoeken. AlstUblieft, neem hem in bescherming en plaats op zijn hoofd Uw lotushand die alle zonde wegvaagt.'

(32) S'rī S'uka zei: 'De Allerhoogste Heer, door Bhūmi met deze woorden aanbeden in toewijding en nederigheid, nam zijn angst weg en betrad de verblijven van Bhauma die van alle gemakken waren voorzien. (33) Aldaar trof de Heer zestienduizend [**] maagden van adel aan, die door Bhaumāsura met geweld waren weggehaald bij de koningen. (34) Toen de vrouwen Hem zagen binnenkomen, de meest uitzonderlijke van alle mannen, kozen ze bekoord voor Hem, die door het lot in hun schoot was geworpen, als de echtgenoot van hun dromen. (35) In Krishna opgaand dachten ze: 'Moge de voorzienigheid maken dat Hij mijn echtgenoot wordt.' Aldus mijmerend sloten ze stuk voor stuk Hem allen in hun hart. (36) Nadat ze waren schoongewassen en smetteloos gekleed, stuurde Hij hen in draagstoelen naar Dvārakā, samen met de enorme [buitgemaakte] schat aan strijdwagens, paarden en een groot aantal andere kostbaarheden. (37) Kes'ava stuurde ook vierenzestig snelle witte olifanten mee met vier slagtanden, die van Airāvata afstamden [Indra's olifant]. (38-39) Daarop begaf Hij zich naar de verblijfplaats van de koning van de goden en overhandigde Hij Aditi haar oorhangers. Vervolgens werd Hij tezamen met Zijn geliefde [Satyabhāmā] aanbeden door Indra, de leider van de dertig [belangrijkste] halfgoden, en door de echtgenote van de grote koning. Er door Zijn eigen vrouw toe aangezet trok hij de pārijāta [een hemelboom] uit de grond en plaatste hem op Garuda. Hij versloeg de halfgoden met inbegrip van Indra [die dat wilden verhinderen] en bracht hem naar Zijn stad. (40) Helemaal vanuit de hemel gevolgd door de bijen die de zoete geur en het sap begeerden, sierde de boom de tuin van Satyabhāmā's verblijf nadat hij daar geplant was. (41) [Indra], die grote ziel onder de halfgoden, had zich voorover gebogen, met de punten van zijn kroon Acyuta's voeten beroerd, en gesmeekt zijn verlangens te beantwoorden, maar, nu hij zijn doel [de Heer] had bereikt, ging hij niettemin de strijd met Hem aan [over de pārijāta]. Vervloekt zij hun weelde, wat een onbenul [zie ook 3.3: 5]! (42) De Opperheer trouwde toen zoals het hoort met al die vrouwen en leefde tegelijkertijd met hen in verschillende verblijven. Voor dat doel nam de Onvergankelijke evenzovele gedaanten aan [zie 10.58: 45, 10.69: 19-45 en B.G. 9: 15; 13: 31]. (43) Aangenaam bezig met de vrouwen die Hem graag wilden behagen, verliet Hij die de meest onvoorstelbare dingen doet, nimmer hun onovertroffen, allerprachtigste paleizen. Hoewel Hij genoeg heeft aan Zijn eigen voldoening, vervulde Hij daarbij Zijn plichten als huishouder en genoot Hij net als iedere andere man van het leven [zie ook 1.11: 37-39]. (44) De vrouwen deelden, in een steeds groeiend geluk, de altijd weer nieuwe, liefdevolle aantrekking van de omgang met Hem in glimlachen en blikken, intieme gesprekken en bedeesdheid. Zo de echtgenoot van Ramā verworven hebbend slaagden ze er in Hem te bereiken op een manier, die zelfs niet voor Brahmā en de andere goden beschikbaar is. (45) Hoewel ze honderden dienstmeisjes hadden, waren ze [persoonlijk] de Almachtige Heer van dienst door Hem te benaderen om een zitplaats te bieden, om van eersteklas toewijding te zijn en Zijn voeten te wassen, alsook om Hem van betelnoot te voorzien, Hem te masseren en koelte toe te wuiven, samen met geuren, bloemslingers en het verzorgen van Zijn haar, met het verzorgen van Zijn bed, met baden en met het geven van cadeautjes.'

 

next                       

 
 

Derde herziene editie, geladen 1 juni, 2021.

 

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De achtenswaardige koning zei: 'Hoe werd Bhaumāsura [de demon Naraka], die deze vrouwen gevangen zette, gedood door de Allerhoogste Heer? Alstublieft, vertel me over dit avontuur van Hem die de S'ārnga hanteert [Krishna].'
De achtenswaardige koning zei: 'Alstublieft vertel me over dit avontuur van Hem die S'ārnga hanteert [Krishna]. Hoe werd Bhauma, die deze vrouwen gevangen zette, gedood door de Allerhoogste?' (Vedabase)

 

Tekst 2-3

S'rī S'uka zei: 'Bhauma stal Indra's Varunaparasol, alsook de oorbellen van zijn verwant [zijn moeder Aditi, zie 8.17] en een bepaalde locatie [genaamd Mani-parvata] op de berg van de goden [de heuvel Mandara, zie 8.6: 22-23]. Heer Indra bracht Hem [Krishna] op de hoogte van wat Bhaumāsura allemaal had gedaan. Daarop begaf Hij Zich, samen met Zijn vrouw [Satyabhāmā zie *] gezeten op Garuda, naar de stad Prāgjyotisha [Bhauma's hoofdstad, nu Tejpur in Assam], die beschut lag omringd door bergen en wapensystemen, vuur, water en wind. De plaats was versterkt met een [mura-pās'a] hekwerk bestaande uit tienduizenden harde, vervaarlijke draden aan alle kanten.

S'rī S'uka zei: 'Op de hoogte gesteld door Indra, wiens parasol van Varuna [of bewijs van adel] alsmede een plaats [genaamd Mani-parvata] op de berg der goden [de heuvel Mandara, zie 8.6: 22-23] was weggestolen en wiens verwant [moeder Aditi, zie 8.17] was beroofd van haar oorhangers, ging Hij [Heer Krishna in reactie] op wat Bhaumāsura allemaal had gedaan tezamen met Zijn vrouw [Satyabhāmā zie *] gezeten op Garuda naar de stad Prāgjyotisha [Bhauma's hoofdstad, nu Tejpur in Assam], die beschut lag omringd door bergen en wapensystemen, vuur, water en wind en was versterkt met een [mura-pās'a] hekwerk bestaande uit tienduizenden harde en afschrikkende draden aan alle kanten. (Vedabase)

 

Tekst 4

Hij brak met Zijn knots door de opgeworpen barricades van rotsblokken, met Zijn pijlen versloeg Hij de wapensystemen, met Zijn schijf baande Hij Zich een weg  door het vuur, het water en de windverdediging, en met Zijn zwaard sloeg Hij Zich verder door de afrastering.

Met Zijn knots brak Hij door de opgeworpen barricades van rotsblokken, met Zijn pijlen versloeg Hij de wapensystemen, met Zijn schijf brak Hij door het vuur, het water en de windverdediging en met Zijn zwaard sloeg Hij zich evenzo door het hekwerk. (Vedabase)

 

Tekst 5

Met het weerklinken van Zijn schelphoorn brak Hij de zegels [van de vesting] alsmede de harten van de moedige strijders, en met Zijn zware strijdknots sloeg Gadādhara Zich door de verdedigingswerken.

Met het weerklinken van Zijn schelphoorn de zegels [van de vesting] en de harten van de moedige strijders brekend, sloeg Gadādhara met Zijn zware strijdknots Zich door de verdedigingswerken. (Vedabase)

 

Tekst 6

Toen hij het geluid hoorde van de Heer Zijn Pāńcajanya, dat klonk als de donder aan het einde der tijden, verhief zich de vijfkoppige demon Mura die lag te slapen in het water [van de gracht].

Toen hij het geluid hoorde van de Heer Zijn Pāńcajanya, dat weerklonk als de donderslag aan het einde der tijden, verhief zich de vijfkoppige demon Mura die lag te slapen in het water [van de gracht]. (Vedabase)

 

Tekst 7

Met zijn drietand opgeheven en met een gloed zo verschrikkelijk als het vuur van de zon moeilijk te aanschouwen, ging hij, als wilde hij met zijn vijf monden de drie werelden verzwelgen, over tot de aanval zoals de zoon van Tārkshya [Garuda] een slang aanvalt.

Zijn drietand opheffend, moeilijk te aanschouwen met een gloed zo verschrikkelijk als het vuur van de zon, ging hij, als wilde hij met zijn vijf monden de drie werelden verzwelgen, over tot de aanval zoals de zoon van Tārkshya [Garuda] een slang aanvalt. (Vedabase)

 

Tekst 8

Zwaaiend met zijn drietand wierp hij hem uit alle macht naar Garuda met een dermate kolossaal gebrul uit zijn vijf monden, dat de aarde, de hemel en de buitenruimte van het eivormige omhulsel van het universum ervan galmde.

Zijn drietand rondzwaaiend wiep hij hem uit alle macht naar Garuda met een dermate kolossaal gebrul van zijn vijf monden dat de aarde, de hemel en de buitenruimte van het eivormige omhulsel van het universum ervan galmde. (Vedabase)

 

Tekst 9

Heer Krishna brak toen met twee pijlen de drietand die op Garuda afvloog in drie stukken, en trof, met grote kracht, zijn gezichten met meer pijlen. Woedend slingerde de duivel zijn knots op Hem af.

Heer Krishna brak toen met twee pijlen de drietand die op Garuda afvloog in drie stukken en trof vervolgens met grote kracht zijn gezichten met meer pijlen. Daarop slingerde de duivel woedend zijn knots op Hem af. (Vedabase)

 

Tekst 10

De knots, die op het slagveld op Hem afvloog, werd door Gadāgraja  [Krishna als de Oudere Broer van Gada] in duizend stukken gebroken met Zijn eigen knots. Maar toen de demon vervolgens zijn armen ophief en op Hem afstormde, sneed de Onoverwinnelijke moeiteloos zijn hoofden eraf met Zijn werpschijf.

Die knots op Hem afvliegend werd door de Oudere Broer van Gada [Gadāgraja, Krishna] op het slagveld in duizend stukken gebroken. Toen hij daarop met zijn armen geheven op Hem afstormde, sneed de Onoverwinnelijke moeiteloos de hoofden eraf met Zijn werpschijf. (Vedabase)

 

Tekst 11

Levenloos viel hij met zijn hoofden eraf in het water, alsof Indra met zijn kracht een bergpiek had afgesplitst. Vertoornd kwamen zijn zeven zoons, die zich hoogst ellendig voelden over hun vader's dood, daarop in actie om hem te wreken.

Levenloos in het water neervallend met zijn hoofden eraf alsof Indra met zijn kracht een bergpiek had afgesplitst, kwamen zijn zeven zoons die zich hoogst ellendig voelden over hun vaders dood, vertoornd in actie om hem te wreken. (Vedabase)

 

Tekst 12

Ertoe aangezet door Bhaumāsura traden Tāmra, Antariksha, S'ravana, Vibhāvasu, Vasu, Nabhasvān en de zevende zoon Aruna, met hun wapens op het slagveld naar voren onder leiding van hun generaal Pīthha.

Ingezet door Bhaumāsura traden Tāmra, Antariksha, S'ravana, Vibhāvasu, Vasu, Nabhasvān en Aruna de zevende met Pīthha voorop als hun generaal naar voren op het slagveld hun wapens met zich meedragend. (Vedabase)

   

Tekst 13

In hun aanval zetten ze verwoed hun zwaarden, knotsen, speren, lansen en drietanden in tegen de Onoverwinnelijke, maar de Allerhoogste Heer van een Onfeilbare Macht schoot met Zijn pijlen hun hele berg wapens aan gruzelementen.

In de aanval zetten ze kwaad en woest hun zwaarden, knotsen, speren, lansen en drietanden in tegen de Onoverwinnelijke, maar onder geen enkele omstandigheid in Zijn kunnen belemmerd door hun berg van wapens schoot de Allerhoogste Heer ze met Zijn pijlen aan gruzelementen. (Vedabase)

 

Tekst 14

Hun hoofden, armen, dijen, benen en wapenrusting stukschietend, stuurde Hij degenen die door Pīthha werden aangevoerd allemaal naar Yamarāja. Bhauma, de zoon van moeder aarde, die zag hoe zijn leger en aanvoerders bezweken onder de pijlen en de werpschijf van Krishna, kon dat niet accepteren en rukte op met bronstige olifanten die waren geboren uit de melkoceaan.

Hun hoofden, armen, dijen benen en wapenrusting stukschietend stuurde Hij ze allemaal naar Yamarāja. Toen Bhauma, de zoon van moeder aarde, zag hoe zijn leger en aanvoerders bezweken onder de pijlen en de werpschijf van Krishna, trad hij, niet in staat dat te verdragen, naar voren met van de bronst druipende olifanten die waren geboren uit de melkoceaan. (Vedabase)

 

Tekst 15

Toen hij Heer Krishna en Zijn vrouw op Garuda zag zitten als een wolk met bliksem boven de zon, wierp hij zijn S'ataghnī [een projectiel met vele punten] op Hem af terwijl tegelijkertijd al zijn soldaten aanvielen.

Toen hij Heer Krishna en Zijn echtgenote zag zitten op Garuda, als waren ze de bliksem in een wolk boven de zon, liet hij zijn S'ataghnī [een projectiel met vele punten] op Hem los en vielen tegelijkertijd al zijn soldaten aan. (Vedabase)

 

Tekst 16

De Allerhoogste Heer, de Oudere Broer van Gada, veranderde hun lichamen en ook de lijven van de paarden en de olifanten van Bhaumāsura's leger, met verschillend gevederde scherpe pijlen in een verzameling afgeschoten armen, dijbenen en nekken.

De Allerhoogste Heer, de Oudere Broer van Gada, veranderde hun lichamen - en tegelijkertijd ook de lijven van de paarden en de olifanten - met verschillend gevederde scherpe pijlen in een verzameling van afgeschoten armen, dijbenen en nekken. (Vedabase)

    

Tekst 17-19

Ieder van de puntige en stakige wapens die de strijders inzetten, o held van de Kuru's, werd door Krishna telkens met drie pijlen aan stukken geschoten. Garuda, die Hem droeg, deelde met zijn twee grote vleugels klappen uit en versloeg daarmee de olifanten. Door zijn vleugels, bek en klauwen belaagd trokken ze zich terug in de stad terwijl Naraka ['hel' ofwel Bhauma] doorging met de veldslag.

Ieder van de puntige en stakige wapens die de strijders inzetten, o held van de Kuru's, werd door Krishna telkens met drie pijlen aan stukken geschoten. Gedragen door hem met de grote vleugels, Garuda, die met beide vleugels klappen uitdeelde, werden de olifanten verslagen. De olifanten door zijn vleugels, bek en klauwen belaagd trokken zich terug in de stad terwijl Naraka ['hel' ofwel Bhauma] doorging met de veldslag. (Vedabase)

  

Tekst 20

Bhauma, getergd te zien hoe zijn leger door Garuda terug werd gedreven, viel hem aan met een speer die [ooit] de bliksemschicht [van Indra] weerstond. Maar die deerde hem niet meer dan een olifant die wordt geslagen met een bloemslinger.

Bhauma, getergd te zien hoe door Garuda zijn leger op de terugtocht werd gedrongen, viel hem aan met een speer die [ooit] de bliksemschicht [van Indra] weerstond, maar die raakte hem net zo min als je een olifant kan raken als je hem slaat met een bloem. (Vedabase)

 

Tekst 21

Gefrustreerd in zijn pogingen nam Bhauma zijn drietand ter hand om Acyuta, de Onfeilbare, te doden, maar voordat hij hem zelfs maar kon lanceren, sneed de Heer met de scherpgerande schijf van Zijn cakra Naraka's hoofd eraf terwijl die op zijn olifant zat.

Om Krishna te doden nam Bhauma, gefrustreerd in zijn pogingen, zijn drietand ter hand, maar voordat hij hem zelfs maar kon lanceren, sneed de Heer met de scherpgerande schijf van Zijn cakra het hoofd van Bhaumāsura eraf terwijl die op zijn olifant zat. (Vedabase)

  

Tekst 22

Schitterend en glimmend gesierd met oorhangers en een fraaie helm, viel dat hoofd op de grond. 'Helaas, helaas' en 'Bravo, bravo!' [werd er geroepen] terwijl de wijzen en de heersende halfgoden Heer Krishna aanbaden en bedolven onder bloemslingers.

Schitterend, glimmend gesierd met oorhangers en een fraaie helm, viel dat alles bij elkaar op de grond, en aanbaden [onder uitroepen van] 'Helaas, helaas' en 'Bravo, bravo!' de wijzen en de heersende goden Heer Krishna, Hem overladend met bloemen. (Vedabase)

  

Tekst 23

Moeder aarde benaderde daarop Krishna en bood Hem gouden oorhangers aan, die gloeiden van de glimmende edelstenen, en een Vaijayantī slinger van woudbloemen. Ze gaf Hem de parasol van Varuna en het Grote Juweel [de bergtop van Mandara].

Moeder aarde die daaropvolgend Krishna benaderde bood gouden oorhangers aan die gloeiden van de glimmende edelstenen, een Vaijayantī slinger van woudbloemen en gaf Hem de parasol van Varuna en het Grote Juweel [de bergtop van Mandara]. (Vedabase)

  

Tekst 24

O Koning, de godin vouwde met een geest vervuld van toewijding toen haar handen, boog, en prees de Heer van het Universum die wordt aanbeden door de besten onder de halfgoden.

De godin toen, o Koning, die met een geest vervuld van toewijding haar handen vouwde en neerboog, prees de Heer van het Universum die wordt aanbeden door de besten onder de goden. (Vedabase)

 

Tekst 25

Bhūmi zei: 'Ik breng U mijn eerbetuigingen, o God van de Goden, o Heer die de schelp, de schijf en de knots vasthoudt, U die, overeenkomstig het verlangen van de toegewijden, Uw verschillende gedaanten heeft aangenomen, o Allerhoogste Ziel. Laat er de lof voor U zijn.

Bhūmi zei: 'Voor U mijn eerbetuigingen o God der Goden, o Heer, die de schelp, de schijf en de knots vasthoudt, U die overeenkomstig het verlangen van de toegewijden Uw verschillende gedaanten heeft aangenomen, o Allerhoogste Ziel; laat er de lof voor U zijn. (Vedabase)

 

Tekst 26

Mijn eerbetoon geldt Hem met het lotusvormige kuiltje in Zijn buik, mijn eerbied geldt Hem met de slinger van lotussen om, mijn respect is er voor Hem wiens blik koel is als een lotus, mijn lofprijzing geldt U die voeten heeft als lotussen [zoals in 1.8: 22].

Mijn eerbetoon geldt Hem met het lotusvormige kuiltje in Zijn buik, mijn eerbied geldt Hem met de slinger van lotussen om, mijn respect voor Hem wiens blik koel is als een lotus, mijn lofprijzing geldt U met de voeten die zijn als lotussen [zoals in 1.8: 22]. (Vedabase)

 

Tekst 27

Mijn eerbetuiging is er voor U, de Allerhoogste Heer, Vāsudeva, Vishnu, de Oorspronkelijke Persoon, het Oerzaad en het Geheel van de Kennis; voor U mijn respectbetoon.

Mijn eerbetuiging is er voor U, de Allerhoogste Heer, Vāsudeva, Vishnu, de Oorspronkelijke Persoon, het Zaad en de Volle Kennis, U breng ik de eregroet. (Vedabase)

 

Tekst 28

Laat er de verering zijn van U, de Ongeboren Verwekker, het Absolute  van onbegrensde energieėn, de Ziel van de hogere en lagere energieėn, de Ziel van de schepping, de Superziel!

Laat er de verering zijn van U, de Ongeboren Verwekker, de Onbegrensde Absolute, de Ziel der hogere en lagere energieėn, de Ziel van de Schepping, de Superziel! (Vedabase)

 

Tekst 29

Verlangend te scheppen, o Meester, doet U Zich kennen als zijnde Ongeboren [als Brahmā], neemt U voor de vernietiging de onwetendheid op U [als S'iva], en bent U voor het behoud [gemanifesteerd als] de goedheid [met de Vishnu-avatāra's] van het universum. [Maar niettemin bent U] niet overdekt [door deze basiskwaliteiten], o Heer van Jagat [van het Levende Wezen dat het Universum is]. Hoewel U Kāla [de tijd], Pradhāna [de ongemanifesteerde staat van de materie, de oerether] en de Purusha [de oorspronkelijke Persoon] bent, bestaat U er niettemin onafhankelijk van.

U, verlangend te scheppen, o Meester, doet Zich kennen als zijnde Ongeboren [als Brahmā], neemt voor de vernietiging de onwetendheid op U [als S'iva] en bent voor het behoud [gemanifesteerd als] de goedheid [met de vishnu-avatāra's] van het Universum [maar niettemin bent U] niet overdekt [door deze geaardheden], o Heer van Jagat [het Levende Wezen dat het Universum is]. Hoewel U Kāla [de tijd], Pradhāna [de oorspronkelijke staat der materie] en Purusha [het volledige als de oorspronkelijke Persoon] bent bestaat U er niettemin onafhankelijk van. (Vedabase)

 

Tekst 30

Dit zelf van mij [de aarde], het water, het vuur, de lucht en de ether, de zinsobjecten, de halfgoden, de geest, de zintuigen en degene die handelt, het geheel van de materiėle energie - kortom alles wat zich rondbeweegt of niet rondbeweegt, vormt de verbijstering [als men denkt dat het onafhankelijk van U bestaat], o Allerhoogste Heer. Alles bevindt zich immers in U, de Ene Zonder Zijns Gelijke [zie ook siddhānta]!

Dit zelf van mij, het water, het vuur en de lucht, de ether, de zinsobjecten, de halfgoden, de geest, de zintuigen, degene die handelt, het geheel van de materiėle energie, kortom alles wat zich rondbeweegt of niet rondbeweegt, vormt [voor zichzelf bestaand] de verbijstering o Allerhoogste Heer, daar het zich allemaal in U bevindt, U waarbuiten zich niets bevindt [zie ook siddhānta]! (Vedabase)

 

 Tekst 31

Deze zoon van hem [genaamd Bhagadatta, Bhauma's zoon, de kleinzoon van Bhūmi] heeft in zijn angst de lotusvoeten benaderd van U die het leed wegneemt van hen die hun toevlucht zoeken. AlstUblieft, neem hem in bescherming en plaats op zijn hoofd Uw lotushand die alle zonde wegvaagt.'

Deze zoon van hem [Bhauma's zoon, Bhūmi's kleinzoon] heeft in zijn angst de lotusvoeten benaderd van U die het leed wegneemt van hen die hun toevlucht zoeken; alstUblieft neem hem in bescherming en plaats op zijn hoofd Uw lotushand die alle zonde wegvaagt.'  (Vedabase)

  

Tekst 32

S'rī S'uka zei: 'De Allerhoogste Heer, door Bhūmi met deze woorden aanbeden in toewijding en nederigheid, nam zijn angst weg en betrad de verblijven van Bhauma die van alle gemakken waren voorzien.

S'rī S'uka zei: 'De Allerhoogste Heer, met deze woorden door Bhūmi met toewijding en nederigheid aanbeden, ging, om de angst weg te nemen, de verblijven binnen van Bhauma die rijk waren aan alle denkbare weelde. (Vedabase)

 

Tekst 33

Aldaar trof de Heer zestienduizend [**] maagden van adel aan, die door Bhaumāsura met geweld waren weggehaald bij de koningen.

Aldaar zag de Heer zestienduizend [••] maagden van adel die door Bhaumāsura met geweld waren weggehaald bij de koningen.  (Vedabase)

 

Tekst 34

Toen de vrouwen Hem zagen binnenkomen, de meest uitzonderlijke van alle mannen, kozen ze bekoord voor Hem, die door het lot in hun schoot was geworpen, als de echtgenoot van hun dromen.

Toen de vrouwen Hem, de meest uitzonderlijke van alle mannen, zagen binnenkomen, kozen ze bekoord als ze waren voor Hem die hen door het lot in de schoot was geworpen als de echtgenoot van hun dromen. (Vedabase)

    

Tekst 35

In Krishna opgaand dachten ze: 'Moge de voorzienigheid maken dat Hij mijn echtgenoot wordt.' Aldus mijmerend sloten ze stuk voor stuk Hem allen in hun hart.

Verzonken in Krishna denkend: 'Moge de voorzienigheid maken dat Hij mijn echtgenoot wordt', sloten ze Hem aldus allen stuk voor stuk in hun hart. (Vedabase)

 

Tekst 36

Nadat ze waren schoongewassen en smetteloos gekleed, stuurde Hij hen in draagstoelen naar Dvārakā, samen met de enorme [buitgemaakte] schat aan strijdwagens, paarden en een groot aantal andere kostbaarheden.

Schoongewassen en smetteloos gekleed stuurde Hij hen in draagstoelen naar Dvārakā tezamen met de [buitgemaakte] enorme schat aan strijdwagens, paarden en een groot aantal andere kostbaarheden. (Vedabase)

 

Tekst 37

Kes'ava stuurde ook vierenzestig snelle witte olifanten mee met vier slagtanden, die van Airāvata afstamden [Indra's olifant].

Kes'ava stuurde ook vierenzestig snelle, witte olifanten mee met vier slagtanden die van dezelfde soort waren als Airāvata [Indra's olifant]. (Vedabase)

 

Tekst 38-39

Daarop begaf Hij zich naar de verblijfplaats van de koning van de goden en overhandigde Hij Aditi haar oorhangers. Vervolgens werd Hij tezamen met Zijn geliefde [Satyabhāmā] aanbeden door Indra, de leider van de dertig [belangrijkste] halfgoden, en door de echtgenote van de grote koning. Er door Zijn eigen vrouw toe aangezet trok hij de pārijāta [een hemelboom] uit de grond en plaatste hem op Garuda. Hij versloeg de halfgoden met inbegrip van Indra [die dat wilden verhinderen] en bracht hem naar Zijn stad.

Zich begevend naar de verblijfplaats van de koning der goden overhandigde Hij Aditi haar oorhangers. Daarna werd Hij tezamen met Zijn geliefde [Satyabhāmā] aanbeden door Indra de leider van de dertig [belangrijkste] halfgoden en door de echtgenote van de grote koning. Er door Zijn vrouw toe aangezet trok hij de pārijāta uit de grond, plaatste die op Garuda en bracht hem, de halfgoden verslaand [die dat bestreden], naar Zijn stad.  (Vedabase)

  

Tekst 40

Helemaal vanuit de hemel gevolgd door de bijen die de zoete geur en het sap begeerden, sierde de boom de tuin van Satyabhāmā's verblijf nadat hij daar geplant was. 

Helemaal vanuit de hemel gevolgd door de bijen die begeertig waren naar de zoete geur en het sap, sierde de boom eenmaal geplant de tuin op van Satyabhāmā's verblijf. (Vedabase)

 

Tekst 41

[Indra], die grote ziel onder de halfgoden, had zich voorover gebogen, met de punten van zijn kroon Acyuta's voeten beroerd, en gesmeekt zijn verlangens te beantwoorden, maar, nu hij zijn doel [de Heer] had bereikt, ging hij niettemin de strijd met Hem aan [over de pārijāta]. Vervloekt zij hun weelde, wat een onbenul [zie ook 3.3: 5]!

Nadat hij [Indra] zich voorover had gebogen, waarbij hij met de punten van zijn kroon Zijn voeten beroerde, en Acyuta had gesmeekt aan zijn verlangens te beantwoorden, ging hij, die grote ziel onder de halfgoden, nu hij eenmaal zijn doel bereikt had, niettemin de strijd met Hem aan [over de pārijāta]. Vervloekt zij hun weelde, wat een onbenul! [zie ook 3.3: 5]. (Vedabase)

 

Tekst 42

De Opperheer trouwde toen zoals het hoort met al die vrouwen en leefde tegelijkertijd met hen in verschillende verblijven. Voor dat doel nam de Onvergankelijke evenzovele gedaanten aan [zie 10.58: 45, 10.69: 19-45 en B.G. 9: 15; 13: 31].

Toen trouwde de Opperheer zoals het hoort met die vrouwen op één en hetzelfde tijdstip in hun verschillende verblijven, en voor dat doel nam de Onvergankelijke Ene evenzovele gedaanten aan [zie 10.58: 45, 10.69: 19-45 en B.G. 9: 15; 13: 31]. (Vedabase)

 

Tekst 43

Aangenaam bezig met de vrouwen die Hem graag wilden behagen, verliet Hij die de meest onvoorstelbare dingen doet, nimmer hun onovertroffen, allerprachtigste paleizen. Hoewel Hij genoeg heeft aan Zijn eigen voldoening, vervulde Hij daarbij Zijn plichten als huishouder en genoot Hij net als iedere andere man van het leven [zie ook 1.11: 37-39].

Steeds zich in hun onovertroffen, allermooiste paleizen ophoudend genoot Hij, die het onvoorstelbare ten uitvoer brengt, samen met de Hem welgevallige vrouwen en beantwoordde Hij, opgaand in het genot als iedere andere man, aan Zijn huwelijkse plichten [zie ook  1.11: 37-39].(Vedabase)


Tekst 44

De vrouwen deelden, in een steeds groeiend geluk, de altijd weer nieuwe, liefdevolle aantrekking van de omgang met Hem in glimlachen en blikken, intieme gesprekken en bedeesdheid. Zo de echtgenoot van Ramā verworven hebbend slaagden ze er in Hem te bereiken op een manier, die zelfs niet voor Brahmā en de andere goden beschikbaar is.

De vrouwen die zo de echtgenoot van Ramā verwierven wisten Hem te bereiken op een manier die zelfs niet voor Brahmā en de andere goden openstaat, met zoals ze in een steeds groter plezier deelden in de altijd weer nieuwe, liefdevolle aantrekking van een omgaan met Hem in glimlachen en blikken, intieme gesprekken en bedeesdheid. (Vedabase)

 

Tekst 45

Hoewel ze honderden dienstmeisjes hadden, waren ze [persoonlijk] de Almachtige Heer van dienst door Hem te benaderen om een zitplaats te bieden, om van eersteklas toewijding te zijn en Zijn voeten te wassen, alsook om Hem van betelnoot te voorzien, Hem te masseren en koelte toe te wuiven, samen met geuren, bloemslingers en het verzorgen van Zijn haar, met het verzorgen van Zijn bed, met baden en met het geven van cadeautjes.'

Hem benaderend, een zitplaats biedend, van eersteklas toewijding zijnd, Zijn voeten wassend, met betelnoot van dienst zijnd, met massages en koelte toewuivend, met geuren, bloemenslingers, het verzorgen van Zijn haar, het zorgen voor Zijn bed, met baden en met het geven van kadootjes, waren ze, hoewel ze honderden dienstmeisjes hadden, [persoonlijk] de Almachtige Heer van dienst.' (Vedabase)


*: De ācārya's leggen uit dat Satyabhāmā Krishna zou vergezellen om toestemming te verlenen om Bhauma te doden, ondanks de belofte die Hij ooit deed aan Bhūmi, de godin van de aarde, haar zoon Bhauma zonder haar toestemming geen geweld aan te doen. Ook zou ze zijn meegekomen om de pārijāta bloemenboom mee te nemen die Krishna haar had beloofd nadat Hij voor Rukminī zo'n bloem had meegebracht [zie ook 10.50: 54 en 3.3: 5].

**: Wat betreft het precieze aantal van Krishna's koninginnen bestaat er geen absolute enigheid. Hier staat geschreven 16000. De Vishnu Purāna V.19 - 9.31 maakt melding van 16100 dames, terwijl nog weer anderen spreken van 16001 van hen. Het vers 10.90: 29 niet meegerekend, dat ook melding maakt van meer dan 16100 stuks, zouden er, zuiver redenerend vanuit de Bhāgavatamverhalen alleen, 16008 koninginnen zijn [zie ook voorgaande voetnoot *].

 

 

 

 

 


 

   Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.
Het eerste schilderij is getiteld: 'Krishna Battles the Armies of the Demon Naraka', Page from a Dispersed Bhagavata Purana
(Ancient Stories of Lord Vishnu), Deli-Agra area, India, ca. 1520-30.
The Metropolitan Museum of Art
Het tweede schilderij is getiteld: "The Earth Goddess Returns the Stolen Goods to Krishna and Pays Homage to Him".
Page from an dispersed series of the Bhagavata Purana (Story of  Lord Vishnu)
Probably made in Delhi-Agra area, Uttar Pradesh, India, ca. 1525-40.
Bron:
Philadelphia Museum of Art.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties