regelbalk



 

 

Canto 10

S'rī S'achī Sutāshthakam

 

 

Hoofdstuk 66: De Valse Vāsudeva Paundraka en Zijn Zoon Verzengd door Hun Eigen Vuur

(1) S'rī S'uka zei: 'Toen Balarāma was vertrokken naar Nanda's koeherdersdorp, o Koning, stuurde de heerser van Karūsha [genaamd Paundraka] dwaas denkend 'Ik ben Vāsudeva', een boodschapper naar Krishna. (2) Mensen hadden hem kinderachtig ingefluisterd: 'Je bent Vāsudeva, de Allerhoogste Heer nedergedaald als de Meester van het Universum!', en zodoende dacht hij over zichzelf als de Onfeilbare. (3) Als een jongetje van een gering bevattingsvermogen dat door kinderen tot koning werd uitgeroepen, stuurde hij onzinnig een boodschapper naar Krishna die Zich ophield in Dvārakā, naar Hem wiens wegen ondoorgrondelijk zijn. (4) De afgezant in Dvārakā aangekomen, bracht in de koninklijke vergadering aan Krishna Almachtig met de Lotusblaadjesogen het bericht over van zijn koning: (5) 'Ik ben de enige ware Vāsudeva en niemand anders. Ik ben in deze wereld nedergedaald met de bedoeling van genade te zijn voor de levende wezens. U echter, moet de valse aanspraak op die titel opgeven! (6) O Sātvata, geef mijn symbolen op die U uit onwetendheid voert. U kunt maar beter bij mij Uw toevlucht zoeken! Zo niet, ga dan met mij de strijd aan.'

(7) S'rī S'uka zei: 'Toen ze die opsnijderij van de domme Paundraka hoorden, brulden de leden van de vergadering, die werd voorgezeten door Ugrasena van het lachen. (8) Nadat iedereen was uitgegierd zei de Allerhoogste Heer tot de boodschapper: '[Zeg hem:] Ik zal de symbolen waar je zo over opschept, jij dwaas, gegarandeerd naar je hoofd slingeren! (9) Je zal de toevlucht voor honden zijn, jij onbenul, voor lijk liggend met dat gezicht van je overdekt door samendrommende gieren, reigers en vatha's.'

(10) Aldus toegesproken bracht de boodschapper dat beledigende antwoord gedetailleerd over aan zijn meester. Krishna reed met Zijn strijdwagen naar de omgeving van Kās'ī [Vārānasī]. (11) Zo gauw de machtige krijgsheer Paundraka Zijn voorbereidingen opmerkte, kwam hij uit de stad tevoorschijn vergezeld door twee akshauhinī's. (12-14) Hij werd gevolgd door zijn vriend, de meester van Kās'ī, die met drie akshauhinī's zijn rug dekte. O Koning, Krishna zag Paundraka compleet met een schelphoorn, een werpschijf, een zwaard en een knots, een S'ārnga, een S'rīvatsateken en andere symbolen, met inbegrip van een Kaustubhajuweel en versierd met een slinger van woudbloemen. Met een stel fijne geelzijden kleren aan en met Garuda in zijn vaandel, droeg hij een kostbare kroon en had hij zich verfraaid met glanzende, haaivormige oorhangers. (15) De aanblik van hem uitgedost als Zijn evenbeeld, als was hij een acteur op het toneel, deed de Heer hartelijk lachen. (16) De vijanden vielen de Heer aan met drietanden, knotsen en knuppels, spiesen, messen, projectielen met weerhaken, lansen, zwaarden, bijlen en pijlen. (17) Krishna echter, met Zijn strijdknots, zwaard, werpschijf en pijlen, teisterde die militaire macht van olifanten, wagens, paarden en voetsoldaten van Paundraka en de koning van Kās'ī hevig, als was Hij het vuur aan het einde der tijden voor de verschillende levende wezens. (18) Het slagveld, bezaaid met de door Zijn schijf aan stukken gesneden wagens, paarden, muilezels, olifanten, tweebenigen en kamelen, straalde als het verschrikkelijke schouwtoneel van de Heer van de Geesten [Bhūtapati, of S'iva], die de wijzen daarmee een plezier doet. (19) S'auri zei toen tot Paundraka: 'Die wapens waar je het bij monde van je boodschapper over had, zal Ik nu op je loslaten. (20) Ik zal je dwingen afstand te doen van Mijn naam en alles wat erbij hoort dat door jou valselijk werd aangenomen, o dwaas! En Ik zal vandaag [zoals je het wilde] Mijn toevlucht tot je nemen, zo Ik de strijd niet wil aangaan.'

(21) Aldus de spot met hem drijvend, verdreef Hij met Zijn scherpe pijlen Paundraka uit zijn wagen en scheidde Hij met Zijn werpschijf het hoofd van zijn romp, net zoals Indra met zijn bliksemstraal een bergtop klieft. (22) Zo ook sneed Hij met Zijn pijlen het hoofd van de romp van de koning van Kās'ī, dat Hij vliegend door de lucht Kās'ī-puri injoeg als was het een bloemkelk van een lotus die door de wind wordt meegevoerd. (23) Na aldus zowel de jaloerse Paundraka als zijn vriend te hebben gedood, ging de Heer Dvārakā binnen, ter gelegenheid waarvan de Siddha's [de vervolmaakten] Hem vereerden door Zijn nectargelijke verhalen te reciteren. (24) Door de persoonlijke gedaante van de Heer aan te nemen en [zo] steeds op Hem te mediteren, o Koning, vernietigde hij [Paundraka] al zijn materiėle banden en raakte hij volledig verzonken in Hem [Krishnabewust, zie ook sārūpya]. (25) Toen zij het hoofd zagen met de oorhangers dat bij de paleispoort was terecht gekomen, vroegen de mensen zich af: 'Wiens hoofd zou dat nu zijn?' (26) Het herkennend als het hoofd van de koning, de heerser van Kās'ī, begonnen zijn koninginnen, zijn zoons, zijn overige verwanten en de burgers hardop te huilen, uitroepend: 'Helaas meester, o meester, o Koning, we zijn gedood!' (27-28) Zijn zoon genaamd Sudakshina voerde de begrafenisrituelen voor zijn vader uit, ging bij zichzelf te rade en besloot: 'Om mijn vader te wreken zal ik de moordenaar van mijn vader doden.' En zo bad 'de kampioen van de liefdadigheid' met grote aandacht samen met de priesters tot Mahes'vara [Heer S'iva]. (29) In [de heilige plaats] Avimukta bood de grote heer, tevredengesteld, hem een zegen naar eigen keuze. Hij vroeg de machtige halfgod om de gunst van een middel om degene te verslaan die zijn vader had gedood. (30-31) [S'iva zei:] 'Houdt samen met de brahmanen en de leidende priester een dienst voor het dakshina[zuidelijke]vuur volgens een abhicāra['schade berokkenend']ritueel. Het is een ritueel gericht tegen een vijand van de brahmanen. Dat rituele vuur zal samen met de Pramatha's [S'iva's dienaren, zie ook 10.63: 6] uw wens in vervulling doen gaan.' Aldus geļnstrueerd nam hij de geloften in acht met de bedoeling Krishna kwaad te doen. (32-33) Daarop verrees uit het vuur van de offerplaats een imponerende, schrikwekkende gestalte die een haarknot, baard en snor rood als gesmolten koper had, roodgloeiende kolen van ogen, verschrikkelijke tanden en een ruw gezicht met opgetrokken, samengeknepen wenkbrauwen. Met zijn tong zijn mondhoeken likkend, zwaaide hij naakt met een laaiende drietand [zie ook 4.5: 3 en 6.9: 12]. (34) Met benen die zo massief waren als palmbomen deed hij de aarde schudden terwijl hij, vergezeld door geesten, naar Dvārakā rende en alle windrichtingen in lichterlaaie zette. (35) Toen ze [het schepsel dat was voortgekomen uit] het abhicāravuur op zich af zagen komen, werden al de ingezetenen van Dvārakā, net als dieren geplaatst voor een grote bosbrand, heel bang. (36) In de greep van de angst begaven ze zich naar de Hoogste Persoonlijkheid van God, die aan het hof een potje aan het dobbelen was [en zeiden]: 'Redt ons, o Heer van de Drie Werelden, redt ons van het vuur dat de stad verzengt!'

(37) Toen Hij hoorde over de wanhoop van de mensen en zag hoezeer Zijn eigen mannen van streek waren, lachte S'aranya, de Beschermheer, hardop en zei Hij: 'Wees hier niet bang voor, Ik zal jullie beschermen!'

(38) De Almachtige Heer, ieders Getuige vanbinnen en vanbuiten, begreep dat het schepsel van Mahes'vara afkomstig was en stuurde toen, om een einde aan hem te maken, de cakra op hem af die Hij altijd bij Zich heeft. (39) Dit wapen van Krishna, de Sudars'ana cakra, dat zo fel als een miljoen zonnen laaide met een gloed gelijk het vuur aan het einde der tijden, teisterde met zijn hitte zowel de lucht, de hemelen, de aarde in alle tien de richtingen, als het vuur [van de demon; zie ook 9.4: 46]. (40) Gefrustreerd door de macht van het wapen dat door Hem met de Cakra in Zijn Hand werd ingezet, maakte het [schepsel van] vuur dat was opgeroepen rechtsomkeert, o Koning. In zijn geweld belaagde het Vārānasī aan alle kanten en verbrandde het Sudakshina en al zijn priesters. De man werd [uiteindelijk] verteerd door het abhicāra[vuur] dat hij zelf in het leven had geroepen. (41) De cakra van Vishnu drong in achtervolging direct daarop Vārānasī binnen met zijn toegangspoorten, wachttorens en zijn vele hoge veranda's, vergaderzalen, marktplaatsen, warenhuizen en gebouwen die plaats boden aan de olifanten, paarden, wagens en granen. (42) Na heel Vārānasī in de as te hebben gelegd, keerde Vishnu's Sudars'anaschijf terug naar de zijde van Krishna, Hij wiens handelingen moeiteloos zijn. (43) Iedere sterveling die met volle aandacht vertelt over of luistert naar dit heldhaftige avontuur van de Allerhoogste Heer Geprezen in de Verzen, zal worden verlost van al zijn zonden.'

 

next                       

 
 

Derde herziene editie, geladen 26 juli, 2021.

 

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rī S'uka zei: 'Toen Balarāma was vertrokken naar Nanda's koeherdersdorp, o Koning, stuurde de heerser van Karūsha [genaamd Paundraka] dwaas denkend 'Ik ben Vāsudeva', een boodschapper naar Krishna.
S'rī S'uka zei: 'Met Balarāma vertrokken naar Nanda's koeherdersdorp stuurde de heerser van Karūsha [Paundraka], o Koning, dwaas denkend 'Ik ben Vāsudeva', een boodschapper naar Krishna. (Vedabase)

 

Tekst 2

Mensen hadden hem kinderachtig ingefluisterd: 'Je bent Vāsudeva, de Allerhoogste Heer nedergedaald als de Meester van het Universum!', en zodoende dacht hij over zichzelf als de Onfeilbare.

Heel kinderachtig hadden lieden hem ingefluisterd: 'Je bent Vāsudeva, de Allerhoogste Heer nedergedaald als de Meester van het Universum!', en aldus beeldde hij zich in dat hij de Onfeilbare was.  (Vedabase)

 

Tekst 3

Als een jongetje van een gering bevattingsvermogen dat door kinderen tot koning werd uitgeroepen, stuurde hij onzinnig een boodschapper naar Krishna die Zich ophield in Dvārakā, naar Hem wiens wegen ondoorgrondelijk zijn.

Als een jongetje van een gering bevattingsvermogen dat door kinderen tot koning werd uitgeroepen stuurde hij, in zijn zotternij, een boodschapper naar Krishna, Hij wiens wegen ondoorgrondelijk zijn en die zich ophield in Dvārakā. (Vedabase)

  

Tekst 4

De afgezant in Dvārakā aangekomen, bracht in de koninklijke vergadering aan Krishna Almachtig met de Lotusblaadjesogen het bericht over van zijn koning:

De afgezant in Dvārakā aangekomen bracht toen in de koninklijke vergadering aan Krishna Almachtig met de Lotusblaadjesogen het bericht over van zijn koning: (Vedabase)

 

Tekst 5

'Ik ben de enige ware Vāsudeva en niemand anders. Ik ben in deze wereld nedergedaald met de bedoeling van genade te zijn voor de levende wezens. U echter, moet de valse aanspraak op die titel opgeven!

'Ik Vāsudeva, de enige ware echte, ben in deze wereld nedergedaald met de bedoeling van genade te zijn voor de levende wezens. U echter, moet de valse aanspraak op die titel opgeven! (Vedabase)

 

Tekst 6

O Sātvata, geef mijn symbolen op die U uit onwetendheid voert. U kunt maar beter bij mij Uw toevlucht zoeken! Zo niet, ga dan met mij de strijd aan.'

O Sātvata, geef mijn symbolen op die U in Uw waan in Uw vaandel voert. Kunt U zich maar beter tot mij voor Uw toevlucht wenden; zo niet, treedt dan met mij in gevecht.' (Vedabase)

 

Tekst 7

S'rī S'uka zei: 'Toen ze die opsnijderij van de domme Paundraka hoorden, brulden de leden van de vergadering die werd voorgezeten door Ugrasena van het lachen.

S'rī S'uka zei: 'Toen ze die opsnijderij van de idiote Paundraka hoorden, brulden de leden van de vergadering die werd voorgezeten door Ugrasena van het lachen. (Vedabase)

    

Tekst 8

Nadat iedereen was uitgegierd zei de Allerhoogste Heer tot de boodschapper: '[Zeg hem:] Ik zal de symbolen waar je zo over opschept, jij dwaas, gegarandeerd naar je hoofd slingeren!

De Allerhoogste Heer zei, nadat iedereen was uitgegierd, toen tot de boodschapper: 'Ik zal jou, o dwaas, de symbolen naar je hoofd slingeren waar je zo over opschept. (Vedabase)

 

Tekst 9

Je zal de toevlucht voor honden zijn, jij onbenul, voor lijk liggend met dat gezicht van je overdekt door samendrommende gieren, reigers en vatha's.'

De toevlucht van honden zal je zijn, jij onbenul, voor lijk liggend met dat gezicht van je overdekt door gieren, reigers en vatha's overal om je heen.' (Vedabase)

  

Tekst 10

Aldus toegesproken bracht de boodschapper dat beledigende antwoord gedetailleerd over aan zijn meester. Krishna reed met Zijn strijdwagen naar de omgeving van Kās'ī [Vārānasī].

Aldus toegesproken bracht de boodschapper dat beledigende antwoord tot in detail over aan zijn meester en ging Krishna, in Zijn wagen geklommen, naar Kās'ī [Vārānasī]. (Vedabase)

 

Tekst 11

Zo gauw de machtige krijgsheer Paundraka Zijn voorbereidingen opmerkte, kwam hij uit de stad tevoorschijn vergezeld door twee akshauhinī's.

Toen de machtige krijgsheer Paundraka zag dat Hij Zijn voorbereidingen trof, kwam hij snel uit de stad tevoorschijn vergezeld door twee akshauhinī's. (Vedabase)

 

Tekst 12-14

Hij werd gevolgd door zijn vriend, de meester van Kās'ī, die met drie akshauhinī's zijn rug dekte. O Koning, Krishna zag Paundraka compleet met een schelphoorn, een werpschijf, een zwaard en een knots, een S'ārnga, een S'rīvatsateken en andere symbolen, met inbegrip van een Kaustubhajuweel en versierd met een slinger van woudbloemen. Met een stel fijne geelzijden kleren aan en met Garuda in zijn vaandel, droeg hij een kostbare kroon en had hij zich verfraaid met glanzende, haaivormige oorhangers.

De Heer zag Paundraka met achter zich aan zijn vriend, de meester van Kās'ī, met nog eens drie akshauhinī's, o Koning. Hij presenteerde zich compleet met een schelphoorn, een werpschijf, een zwaard en een knots, een S'ārnga en het S'rīvatsa-teken en andere symbolen, met inbegrip van een Kaustubha-juweel en de sier van een woudbloemenslinger. Met een stel fijne geelzijden kleren aan en met in zijn vaandel Garuda, droeg hij een kostbare kroon en had hij glanzende haaienvormige oorhangers als zijn sieraad. (Vedabase)


Tekst 15

De aanblik van hem uitgedost als Zijn evenbeeld, als was hij een acteur op het toneel, deed de Heer hartelijk lachen.

De aanblik van hem uitgedost als Zijn evenbeeld, als was hij een acteur op het toneel, deed de Heer hartelijk lachen. (Vedabase)

    

Tekst 16

De vijanden vielen de Heer aan met drietanden, knotsen en knuppels, spiesen, messen, projectielen met weerhaken, lansen, zwaarden, bijlen en pijlen.

Met drietanden, knotsen en knuppels, spiesen, messen, projectielen met weerhaken, lansen, zwaarden, bijlen en pijlen werd de Heer aangevallen door de vijanden. (Vedabase)

 

Tekst 17

Krishna echter, met Zijn strijdknots, zwaard, werpschijf en pijlen, teisterde die militaire macht van olifanten, wagens, paarden en voetsoldaten van Paundraka en de koning van Kās'ī hevig, als was Hij het vuur aan het einde der tijden voor de verschillende levende wezens.

Krishna echter met Zijn strijdknots, zwaard, werpschijf en pijlen teisterde die militaire macht van olifanten, wagens, paarden en voetsoldaten van Paundraka en de koning van Kās'ī hevig, als was Hij het vuur aan het einde der tijden voor de verschillende levende wezens. (Vedabase)

 

Tekst 18

Het slagveld, bezaaid met de door Zijn schijf aan stukken gesneden wagens, paarden, muilezels, olifanten, tweebenigen en kamelen, straalde als het verschrikkelijke schouwtoneel van de Heer van de Geesten [Bhūtapati, of S'iva], die de wijzen daarmee een plezier doet.

Het slagveld, bezaaid met de door Zijn schijf aan stukken gesneden wagens, paarden, muilezels, olifanten, tweebenigen en kamelen, straalde als het verschrikkelijke schouwtoneel van de Heer der Geesten [Bhūtapati, of S'iva], die de wijzen daarmee een plezier doet. (Vedabase)

  

Tekst 19

S'auri zei toen tot Paundraka: 'Die wapens waar je het bij monde van je boodschapper over had, zal Ik nu op je loslaten.

S'auri zei toen tot Paundraka: 'Die wapens waar je het tegen Mij over had bij monde van je afgezant, laat Ik nu op jou los. (Vedabase)

 

Tekst 20

Ik zal je dwingen afstand te doen van Mijn naam en alles wat erbij hoort dat door jou valselijk werd aangenomen, o dwaas! En Ik zal vandaag [zoals je het wilde] Mijn toevlucht tot je nemen, zo Ik de strijd niet wil aangaan.'

Ik zal je dwingen afstand te doen van Mijn naam en alles erbij dat door jou valselijk werd aangenomen o dwaas; voor vandaag zal Ik [zoals je het wilde] bij jou Mijn toevlucht zoeken, zo Ik de strijd niet wil.' (Vedabase)

  

Tekst 21

Aldus de spot met hem drijvend, verdreef Hij met Zijn scherpe pijlen Paundraka uit zijn wagen en scheidde Hij met Zijn werpschijf het hoofd van zijn romp, net zoals Indra met zijn bliksemstraal een bergtop klieft.

Aldus de spot met hem drijvend verdreef Hij met Zijn scherpe pijlen Paundraka uit zijn wagen en scheidde Hij met Zijn werpschijf het hoofd van zijn romp, net zoals Indra met zijn bliksemstraal een bergtop klieft. (Vedabase)

 

Tekst 22

Zo ook sneed Hij met Zijn pijlen het hoofd van de romp van de koning van Kās'ī, dat Hij vliegend door de lucht Kās'ī-puri injoeg als was het een bloemkelk van een lotus die door de wind wordt meegevoerd.

Zo ook sneed Hij met Zijn pijlen het hoofd van de romp van de koning van Kās'ī, dat hij vliegend door de lucht Kās'ī-puri injoeg als was het een bloemkelk van een lotus die door de wind wordt meegevoerd.  (Vedabase)

 

Tekst 23

Na aldus zowel de jaloerse Paundraka als zijn vriend te hebben gedood, ging de Heer Dvārakā binnen, ter gelegenheid waarvan de Siddha's [de vervolmaakten] Hem vereerden door Zijn nectargelijke verhalen te reciteren.

Na aldus zowel de jaloerse Paundraka als zijn vriend ter dood te hebben gebracht ging de Heer Dvārakā binnen, ter gelegenheid waarvan de vervolmaakten Hem vereerden door Zijn nectargelijke verhalen te reciteren. (Vedabase)

  

 Tekst 24

Door de persoonlijke gedaante van de Heer aan te nemen en [zo] steeds op Hem te mediteren, o Koning, vernietigde hij [Paundraka] al zijn materiėle banden en raakte hij volledig verzonken in Hem [Krishnabewust, zie ook sārūpya].

En zo gebeurde het dat hij [Paundraka], van wie door zijn voortdurend mediteren op Hem in het aannemen van de persoonlijke gedaante van de Heer alle gebondenheid volledig werd vernietigd, volledig verzonken raakte in Hem [ofwel Krishnabewust werd], o Koning [zie sārūpya]. (Vedabase)


Tekst 25

Toen zij het hoofd zagen met de oorhangers dat bij de paleispoort was terecht gekomen, vroegen de mensen zich af: 'Wiens hoofd zou dat nu zijn?'

Toen zij het hoofd met de oorhangers dat bij de paleispoort was terecht gekomen zagen, vroegen de mensen zich af: 'wiens hoofd zou dat nou zijn?' (Vedabase)

  

Tekst 26

Het herkennend als het hoofd van de koning, de heerser van Kās'ī, begonnen zijn koninginnen, zijn zoons, zijn overige verwanten en de burgers hardop te huilen, uitroepend: 'Helaas meester, o meester, o Koning, we zijn gedood!'

Het herkennend als het hoofd van de koning, de heerser van Kās'ī, zetten zijn koninginnen, zijn zoons en andere verwanten en de burgers het op een luidkeels huilen uitroepend: 'Helaas meester, o meester, o Koning, we zijn gedood!' (Vedabase)

 

 Tekst 27-28

Zijn zoon genaamd Sudakshina voerde de begrafenisrituelen voor zijn vader uit, ging bij zichzelf te rade en besloot: 'Om mijn vader te wreken zal ik de moordenaar van mijn vader doden.' En zo bad 'de kampioen van de liefdadigheid' met grote aandacht samen met de priesters tot Mahes'vara [Heer S'iva].

Zijn zoon genaamd Sudakshina die voor de vader de begrafenisplechtigheden voltrok, ging bij zichzelf te rade en besloot: 'Om mijn vader te wreken zal ik de moordenaar van mijn vader ter dood brengen' en om die reden bad hij als su-dakshina, 'de kampioen der beloning', tezamen met de priesters met grote aandacht tot Mahes'vara [Heer S'iva]. (Vedabase)

 

 Tekst 29

In [de heilige plaats] Avimukta bood de grote heer, tevredengesteld, hem een zegen naar eigen keuze. Hij vroeg de machtige halfgod om de gunst van een middel om degene te verslaan die zijn vader had gedood.

In [de heilige plaats] Avimukta bood de grote heer hem tevredengesteld een zegen naar eigen keuze, waarop hij voor zichzelf bij de machtige halfgod de gunst bedong van een manier om de Hem die zijn vader had gedood te verslaan. (Vedabase)

 

Tekst 30-31

[S'iva zei:] 'Houdt samen met de brahmanen en de leidende priester een dienst voor het dakshina[zuidelijke]vuur volgens een abhicāra['schade berokkenend']ritueel. Het is een ritueel gericht tegen een vijand van de brahmanen. Dat rituele vuur zal samen met de Pramatha's [S'iva's dienaren, zie ook 10.63: 6] uw wens in vervulling doen gaan.' Aldus geļnstrueerd nam hij de geloften in acht met de bedoeling Krishna kwaad te doen.

[S'iva zei:] 'Weest met brahmanen en de geėigende priester van dienst voor het dakshina [zuidelijke] vuur met een abhicāra ['schade berokkenend'] ritueel dat van nut is tegen een vijand van de brahmanen, zodat omringd door de Pramatha's [zie ook 10.63: 6] uw wens in vervulling zal gaan', en aldus geļnstrueerd nam hij met de bedoeling Krishna kwaad te doen de geloften in acht. (Vedabase)

 

Tekst 32-33

Daarop verrees uit het vuur van de offerplaats een imponerende, schrikwekkende gestalte die een haarknot, baard en snor rood als gesmolten koper had, roodgloeiende kolen van ogen, verschrikkelijke tanden en een ruw gezicht met opgetrokken, samengeknepen wenkbrauwen. Met zijn tong zijn mondhoeken likkend, zwaaide hij naakt met een laaiende drietand [zie ook 4.5: 3 en 6.9: 12].

Uit het vuur van de offerplaats verrees daarop een afschrikwekkende figuur die een haarknot, baard en snor als van gesmolten koper had, roodgloeiende kolen van ogen, verschrikkelijke tanden en een ruw gezicht met omhooggetrokken, samengeknepen wenkbrauwen, die, met zijn tong zijn mondhoeken likkend, naakt met een laaiende drietand zwaaide [zie ook 4.5: 3 en 6.9: 12]. (Vedabase)

  

Tekst 34

Met benen die zo massief waren als palmbomen deed hij de aarde schudden terwijl hij, vergezeld door geesten, naar Dvārakā rende en alle windrichtingen in lichterlaaie zette.

Met benen die zo massief waren als palmbomen deed hij de aarde schudden toen hij vergezeld van geesten naar Dvārakā rende en daarbij de windrichtingen in lichterlaaie zette. (Vedabase)

 

Tekst 35

Toen ze [het schepsel dat was voortgekomen uit] het abhicāravuur op zich af zagen komen, werden al de ingezetenen van Dvārakā, net als dieren geplaatst voor een grote bosbrand, heel bang. 

Toen ze hem, die was voortgekomen uit het abhicāra-vuur, op zich af zagen komen, raakten al de ingezetenen van Dvārakā, net als dieren voor een grote bosbrand, door angst bevangen. (Vedabase)


Tekst 36

In de greep van de angst begaven ze zich naar de Hoogste Persoonlijkheid van God, die aan het hof een potje aan het dobbelen was [en zeiden]: 'Redt ons, o Heer van de Drie Werelden, redt ons van het vuur dat de stad verzengt!'

Van streek gingen ze in paniek naar de Hoogste Persoonlijkheid van God die in het hof een potje aan het dobbelen was [en zeiden]: 'Redt ons, redt ons van het vuur dat de stad verzengt, o Heer van de Drie Werelden!' (Vedabase)

 

Tekst 37

Toen Hij hoorde over de wanhoop van de mensen en zag hoezeer Zijn eigen mannen van streek waren, lachte S'aranya, de Beschermheer, hardop en zei Hij: 'Wees hier niet bang voor, Ik zal jullie beschermen!'

Toen Hij de mensen zo hoorde roepen en zag hoezeer Zijn eigen mannen van streek waren, lachte S'aranya, de Beschermheer, hardop en zei: 'Wees hier maar niet bang voor, Ik zal jullie beschermen!'  (Vedabase)

 

Tekst 38

De Almachtige Heer, ieders Getuige vanbinnen en vanbuiten, begreep dat het schepsel van Mahes'vara afkomstig was en stuurde toen, om een einde aan hem te maken, de cakra op hem af die Hij altijd bij Zich heeft.

De Almachtige Heer, die vanbinnen en vanbuiten ieders Getuige is, begreep dat het schepsel van Mahes'vara afkomstig was en stuurde toen voor zijn vernietiging de cakra op hem af die Hij altijd bij zich heeft. (Vedabase)

 

Tekst 39

Dit wapen van Krishna, de Sudars'ana cakra, dat zo fel als een miljoen zonnen laaide met een gloed gelijk het vuur aan het einde der tijden, teisterde met zijn hitte zowel de lucht, de hemelen, de aarde in alle tien de richtingen, als het vuur [van de demon; zie ook 9.4: 46].

Dat wapen, de Sudars'ana cakra van Krishna, dat als een miljoental zonnen zo fel laaide met een gloed gelijk het vuur aan het einde der tijden, teisterde met zijn hitte de lucht, de hemelen en de aarde in alle tien de richtingen, en bedwong zo ook het vuur [van de demon; zie ook 9.4: 46]. (Vedabase)

 

Tekst 40

Gefrustreerd door de macht van het wapen dat door Hem met de Cakra in Zijn Hand werd ingezet, maakte het [schepsel van] vuur dat was opgeroepen rechtsomkeert, o Koning. In zijn geweld belaagde het Vārānasī aan alle kanten en verbrandde het Sudakshina en al zijn priesters. De man werd [uiteindelijk] verteerd door het abhicāra[vuur] dat hij zelf in het leven had geroepen.

Hij, het [schepsel van] vuur dat was opgeroepen, maakte gefrustreerd door de macht van het wapen dat door Hem met de Cakra in Zijn Hand werd ingezet rechtsomkeert, o Koning, en belaagde in zijn verslagenheid van alle kanten Vārānasī en verbrandde toen Sudakshina en al zijn priesters zodat ze verteerden door de abhicāra die hij zelf in het leven had geroepen. (Vedabase)

 

Tekst 41

De cakra van Vishnu drong in achtervolging direct daarop Vārānasī binnen met zijn toegangspoorten, wachttorens en zijn vele hoge veranda's, vergaderzalen, marktplaatsen, warenhuizen en gebouwen die plaats boden aan de olifanten, paarden, wagens en granen.

Zo ook ging de cakra van Vishnu erachteraan Vārānasī binnen met zijn toegangspoorten, wachttorens en zijn vele hoge veranda's, vergaderzalen, marktplaatsen, warenhuizen en gebouwen die de olifanten, paarden, wagens en granen behuisden. (Vedabase)

 

Tekst 42

Na heel Vārānasī in de as te hebben gelegd, keerde Vishnu's Sudars'anaschijf terug naar de zijde van Krishna, Hij wiens handelingen moeiteloos zijn.

Na heel Vārānasī in de as te hebben gelegd keerde Vishnu's Sudars'ana schijf terug naar de zijde van Krishna wiens handelingen moeiteloos zijn. (Vedabase)

 

Tekst 43

Iedere sterveling die met volle aandacht vertelt over of luistert naar dit heldhaftige avontuur van de Allerhoogste Heer Geprezen in de Verzen, zal worden verlost van al zijn zonden.'

Welke sterveling ook die met volle aandacht vertelt over of luistert naar dit heldhaftige avontuur van de Allerhoogste die wordt geprezen in de verzen zal worden verlost van al zijn zonden.' (Vedabase)

 

 

 

 

 

 

 

 Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.
De bron van de afbeelding van een veldslag is niet bekend.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties