regelbalk



 

 

Canto 10

Manah S'ikshā

 

 

Hoofdstuk 78: Dantavakra Gedood en Romaharshana Omgebracht met een Grasspriet

(1-2) S'rī S'uka zei: 'Uit vriendschap voor de afwezige S'is'upāla, S'ālva en Paundraka, die allen naar een andere wereld waren geholpen, vertoonde zich de booswicht [Dantavakra, zie 9.24: 37], die geheel in zijn eentje, te voet en met een knots in zijn hand, o grote Koning, furieus de aarde met zijn fysieke macht deed schudden onder zijn voeten. (3) Toen Hij hem op Zich af zag komen, nam Heer Krishna snel Zijn knots ter hand, sprong van Zijn wagen en bracht Hij hem tot stilstand zoals de kust dat doet met de zee. (4) De koning van Karūsha hief zijn strijdknots en zei arrogant tegen Mukunda: 'Wat een geluk, wat een geluk heb ik vandaag om Jou op mijn weg te vinden. (5) Jij, o Krishna, die als onze neef van moeders zijde gewelddadig tekeer bent gegaan tegen mijn vrienden, wil mij doden. Daarom zal ik Jou, o dwaas, doden met mijn bliksemknots. (6) Alleen dan, Jij onbenul, zal ik, die om zijn vrienden geeft, met het doden van de vijand in de gedaante van een familielid die is als een ziekte in je lichaam, mijn schuld aan mijn vrienden hebben ingelost.'

(7) Aldus met grove taal Krishna rakend zoals men een olifant met stokken port, brulde hij als een leeuw en sloeg hij Hem met zijn strijdknots op het hoofd. (8) Krishna, de verlosser van de Yadu's, week, hoewel Hij door de knots was geraakt, geen centimeter van het slagveld en sloeg hem met Zijn Kaumodakī [Zijn knots] zwaar midden op zijn borst. (9) Met zijn hart verpletterd door de knots spuwde hij bloed en stortte hij levenloos neer met zijn haar, armen en benen wijd uitgespreid. (10) Toen, o koning, ging voor ogen van alle levende wezens, een zeer subtiel, wonderbaarlijk licht Heer Krishna binnen, net zoals dat gebeurde bij S'is'upāla [zie 10.74: 45]. (11) Daarop trad zijn broer Vidūratha, in treurnis verzonken over zijn verwant, met zwaard en schild naar voren, zwaar ademend in zijn verlangen Hem te doden. (12) Zo gauw hij Hem aanviel, o Koning van koningen, sneed Krishna met de messcherpe rand van Zijn cakra zijn hoofd eraf, compleet met zijn helm en oorhangers. (13-15) Na aldus de, voor anderen onoverkomelijke, S'ālva met zijn Saubhafort, alsook Dantavakra en zijn jongere broer Vidūratha te hebben gedood, werd Hij geprezen door de goden en de mensen, de wijzen en vervolmaakten. De zangers van de hemel en de wetenschappers, de excellenten en de dansmeisjes, de voorvaderen en de hoeders van de weelde, zowel als de achtenswaardigen en de machtigen, bezongen allen onder het uitstrooien van bloemen Zijn heerlijkheid op het moment dat Hij temidden van de meest eminente Vrishni's Zijn versierde hoofdstad binnenkwam. (16) Dit is hoe de Heer van de Yoga, Krishna, de Allerhoogste Heer en Meester van het Levende Wezen, zegeviert. Het is in de ogen van hen die er een dierlijke zienswijze op nahouden dat Hij onder nederlagen gebukt lijkt te gaan [*].

(17) Toen Heer Balarāma hoorde dat de Kuru's en de Pāndava's zich op oorlog aan het voorbereiden waren, vertrok Hij, die neutraal was, onder het voorwendsel dat Hij wilde baden in heilige plaatsen. (18) Na te Prabhāsa hebben gebaad en [er] de halfgoden en wijzen, de voorvaderen en menselijke wezens te hebben vereerd, ging Hij, omringd door brahmanen, naar de Sarasvatī [waar] die in de westelijke richting naar de zee stroomt. (19-20) O zoon van Bharata, Hij bezocht de grote watervlakte van Bindu-saras, Tritakūpa, Sudars'ana, Vis'āla en Brahma-tīrtha, Cakra-tīrtha, de Sarasvatī waar ze naar het oosten stroomt en al [de heilige plaatsen] langs de Yamunā en de Ganges. Ook ging Hij naar het Naimishā[ranya] woud waar de rishi's bezig waren met het uitvoeren van een uitgebreide offerplechtigheid [zie ook 1.1: 4]. (21) Zij die al heel lang met het offer bezig waren, herkenden Hem bij Zijn aankomst en begroetten Hem door netjes eerbiedig op te staan en zich te verbuigen. (22) Nadat Hij samen met Zijn metgezellen was vereerd en een zitplaats had ingenomen, merkte Hij op dat de leerling [Romaharshana, zie tevens 1.4: 22] van de grootste onder de wijzen [Vyāsa] was blijven zitten. (23) Toen Hij zag dat de sūta [een zoon uit een gemengd huwelijk van een brahmaanse vader en een kshatriya moeder] die zich niet had verbogen of zijn handen had samengebracht, hoger zat dan de rest van de geleerden, raakte de lieve Heer vertoornd: (24) 'Omdat hij, geboren als een pratiloma, hoger gezeten is dan deze brahmanen en ook hoger dan Ik, de Beschermer van de Religie, verdient hij het, arrogant als hij is, om te sterven. (25-26) Als een leerling van de Heer onder de wijzen [Vyāsa dus] heeft hij ten volle de vele Itihāsa's, Purāna's en S'āstra's over de religie bestudeerd, maar dit heeft niet geleid tot goede kwaliteiten. Zichzelf niet in de hand hebbend, houdt hij, ijdel de nederigheid missend en niet zijn geest onderworpen hebbend, zichzelf voor een geleerde autoriteit en is hij aldus bezig als een acteur. (27) Het is inderdaad voor dit doel dat Ik nederdaalde in deze wereld: om een einde te maken aan hen die zich voordoen als religieus maar in feite het meest zondig zijn.'

(28) Hoewel Hij op bedevaart was en er dus mee was opgehouden de ongelovigen te doden, deed de Opperheer, nadat Hij dit gezegd had, dat wat onvermijdelijk was geworden. De Heer maakte een einde aan hem met de punt van een grasspriet die Hij in Zijn hand hield. (29) 'Ohhh, ohhh', riepen al de wijzen uit, en zeiden verstoord tot Sankarshana deva: 'U hebt Zich schuldig gemaakt aan een goddeloze daad, o Meester. (30) O Lieveling van de Yadu's, we hebben hem de zitplaats van de meester vergund voor de duur van de offerplechtigheid, alsook een lang leven en vrijheid van materiėle zorgen. (31-32) Hoewel voor U, Meester van Mystieke Macht, schriftuurlijke voorschriften natuurlijk niet de dienst uitmaken, hebt U zonder het te weten een brahmaan gedood. Maar als U boete doet voor Uw doden van een brahmaan, o Zuiveraar van de Wereld, zal de gewone man, die zich aan niemand anders spiegelt, zijn voordeel doen met Uw voorbeeld.'

(33) De Allerhoogste Heer zei: 'Ik wil mededogen hebben voor de gewone man en zal de boete opbrengen voor dit doden. Alstublieft schroom niet te zeggen wat het voorgeschreven ritueel is dat allereerst zou moeten worden uitgevoerd. (34) Alstublieft, zegt het Me maar, en Ik zal met Mijn mystiek vermogen het lange leven, de kracht en het zinvermogen tot stand brengen dat u hem beloofde.'

(35) De wijzen zeiden: 'AlstUblieft, o Balarāma, regel het zo dat zowel Uw vermogen te doden met dat [gras]wapen als hetgeen wij gezegd hebben, zal worden gehandhaafd.'

(36) De Opperheer zei: 'De Veda's zeggen ons dat het kind dat je op de wereld zet, waarlijk je eigen zelf is. Daarom moet zijn zoon [Sūta Gosvāmī, zie 1.2: 1] de spreker worden [van de Purāna, die is begiftigd] met een lang leven, sterke zinnen en fysiek vermogen [zie ook **]. (37) O besten van de wijzen, zeg Me alstublieft wat u wilt. Ik zal het doen, en nogmaals, bedenk alstublieft, o intelligente zielen, wat de juiste vorm van boete zou zijn, want Ik heb er geen idee van.'

(38) De rishi's zeiden: 'De angstaanjagende duivel Balvala, de zoon van Ilvala, komt hier iedere nieuwe maan en bederft onze offerplechtigheid. (39) Het beste wat U voor ons kan doen is die zondaar, die pus, bloed, uitwerpselen, urine, wijn en vlees over ons uitstort, te verslaan, o afstammeling van Das'ārha. (40) Vervolgens moet U, voor de duur van twaalf maanden, boete doen door sereen rond te trekken door het land van Bhārata [India] en U zuiveren door te baden in de heilige plaatsen.'

 

next                       

 
 

Derde herziene editie, geladen 24 oktober, 2021.

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1-2

S'rī S'uka zei: 'Uit vriendschap voor de afwezige S'is'upāla, S'ālva en Paundraka, die allen naar een andere wereld waren geholpen, vertoonde zich de booswicht [Dantavakra, zie 9.24: 37], die geheel in zijn eentje, te voet en met een knots in zijn hand, o grote Koning, furieus de aarde met zijn fysieke macht deed schudden onder zijn voeten.
S'rī S'uka zei: 'Als een daad van vriendschap tegenover de overledenen, S'is'upāla, S'ālva en Paundraka die naar een andere wereld waren geholpen, vertoonde zich, geheel in zijn eentje, te voet en met een knots in zijn hand, o grote koning, de slechterik [Dantavakra, zie 9.24: 37] die in zijn woede met enkel zijn fysieke macht de aarde deed schudden onder zijn voeten. (Vedabase)

 

Tekst 3

Toen Hij hem op Zich af zag komen, nam Heer Krishna snel Zijn knots ter hand, sprong van Zijn wagen en bracht Hij hem tot stilstand zoals de kust dat doet met de zee.

Toen Hij hem op Zich af zag komen nam Heer Krishna snel Zijn knots van Zijn wagen springend en bracht Hij hem tot stilstand zoals de kust dat doet met de zee. (Vedabase)

 

Tekst 4

De koning van Karūsha hief zijn strijdknots en zei arrogant tegen Mukunda: 'Wat een geluk, wat een geluk heb ik vandaag om Jou op mijn weg te vinden.

Zijn strijdknots heffend zei de koning van Karūsha verdwaasd tot Mukunda: 'Wat een geluk, wat een geluk om vandaag Jou, mijn weg kruisend, voor ogen te hebben. (Vedabase)

 

Tekst 5

Jij, o Krishna, die als onze neef van moeders zijde gewelddadig tekeer bent gegaan tegen mijn vrienden, wil mij doden. Daarom zal ik Jou, o dwaas, doden met mijn bliksemknots.

Jij Krishna als onze neef van moeders zijde, die van geweld bent geweest met mijn vrienden, bent er op uit om mij te doden; daarom, Jij aardige vent, zal ik Je doden met mijn bliksemknots. (Vedabase)

 

Tekst 6

Alleen dan, Jij onbenul, zal ik, die om zijn vrienden geeft, met het doden van de vijand in de gedaante van een familielid die is als een ziekte in je lichaam, mijn schuld aan mijn vrienden hebben ingelost.'

Alleen dan, Jij onbenul, zal ik, die om zijn vrienden geeft, met het doden van de vijand in de gedaante van een familielid die is als een ziekte in je lichaam, mijn schuld aan mijn vrienden hebben ingelost.' (Vedabase)


Tekst 7

Aldus met grove taal Krishna rakend zoals men een olifant met stokken port, brulde hij als een leeuw en sloeg hij Hem met zijn strijdknots op het hoofd.

Aldus met grove taal Krishna belasterend zoals men een olifant aanspoort met stokken, brulde hij als een leeuw en sloeg hij Hem met zijn strijdknots op het hoofd. (Vedabase)

 

 Tekst 8

Krishna, de verlosser van de Yadu's, week, hoewel Hij door de knots was geraakt, geen centimeter van het slagveld en sloeg hem met Zijn Kaumodakī [Zijn knots] zwaar midden op zijn borst.

Ondanks te zijn geraakt door de knots week Krishna, de verlosser van de Yadu's, geen centimeter van het slagveld en deelde Hij hem een zware klap midden op zijn borst uit met Zijn Kaumodakī [Zijn knots]. (Vedabase)

 

Tekst 9

Met zijn hart verpletterd door de knots spuwde hij bloed en stortte hij levenloos neer met zijn haar, armen en benen wijd uitgespreid.

Met zijn hart verpletterd door de knots bloed spuwend stortte hij levenloos ter aarde met zijn haar, armen en benen wijd uitgespreid. (Vedabase)

  

Tekst 10

Toen, o koning, ging voor ogen van alle levende wezens, een zeer subtiel, wonderbaarlijk licht Heer Krishna binnen, net zoals dat gebeurde bij S'is'upāla [zie 10.74: 45].

Toen, o koning, ging, zo dat alle levende wezens het konden zien, net zoals bij S'is'upāla [zie 10.74: 45], een zeer subtiel, wonderbaarlijk licht Heer Krishna binnen. (Vedabase)

 

Tekst 11

Daarop trad zijn broer Vidūratha, in treurnis verzonken over zijn verwant, met zwaard en schild naar voren, zwaar ademend in zijn verlangen Hem te doden.

Daarop kwam Vidūratha, zijn broer, verzonken in treurnis over zijn verwant, met zwaard en schild naar voren, zwaar ademend in zijn verlangen Hem te doden. (Vedabase)

 

Tekst 12

Zo gauw hij Hem aanviel, o Koning van koningen, sneed Krishna met de messcherpe rand van Zijn cakra zijn hoofd eraf, compleet met zijn helm en oorhangers.

Van hem in de aanval sneed Krishna vervolgens met de messcherpe rand van Zijn cakra, o koning der koningen, het hoofd met de helm en de oorhangers eraf. (Vedabase)

 

Tekst 13-15

Na aldus de, voor anderen onoverkomelijke, S'ālva met zijn Saubhafort, alsook Dantavakra en zijn jongere broer Vidūratha te hebben gedood, werd Hij geprezen door de goden en de mensen, de wijzen en vervolmaakten. De zangers van de hemel en de wetenschappers, de excellenten en de dansmeisjes, de voorvaderen en de hoeders van de weelde, zowel als de achtenswaardigen en de machtigen, bezongen allen onder het uitstrooien van bloemen Zijn heerlijkheid op het moment dat Hij temidden van de meest eminente Vrishni's Zijn versierde hoofdstad binnenkwam.

Na aldus de voor anderen onoverkomelijke S'ālva met zijn Saubha-fort tezamen met Dantavakra en zijn jongere broer Vidūratha te hebben gedood, werd Hij geprezen door de goden en de mensen, de wijzen en vervolmaakten, de zangers van de hemel en de wetenschappers, de groten der uitnemendheid en de dansmeisjes, de voorvaderen en de hoeders der weelde zowel als de achtenswaardigen en de machtigen die allen Zijn heerlijkheid bezongen onder het uitstrooien van bloemen terwijl Hij met de meest eminente Vrishni's om Zich heen Zijn opgesierde hoofdstad binnenkwam. (Vedabase)

 

Tekst 16

Dit is hoe de Heer van de Yoga, Krishna de Allerhoogste Heer en Meester van het Levende Wezen zegeviert. Het is in de ogen van hen die er een dierlijke zienswijze op nahouden dat Hij onder nederlagen gebukt lijkt te gaan [*].

Het is op die manier dat de Beheerser van de Yoga, Krishna de Allerhoogste Heer en Meester van het Levende Wezen zegerijk is; het is voor hen wiens blik is als die van dieren dat Hij onder nederlagen gebukt lijkt te gaan [*]. (Vedabase)

 

Tekst 17

Toen Heer Balarāma hoorde dat de Kuru's en de Pāndava's zich op oorlog aan het voorbereiden waren, vertrok Hij, die neutraal was, onder het voorwendsel dat Hij wilde baden in heilige plaatsen.

Heer Rāma toen Hij vernam dat de Kuru's en de Pāndava's zich op oorlog aan het voorbereiden waren, vertrok, bekend staande als neutraal, zeggende dat Hij Zich zou baden in heilige plaatsen. (Vedabase)

 

Tekst 18

Na te Prabhāsa hebben gebaad en [er] de halfgoden en wijzen, de voorvaderen en menselijke wezens te hebben vereerd, ging Hij, omringd door brahmanen, naar de Sarasvatī [waar] die in de westelijke richting naar de zee stroomt.

Na Zich te hebben gebaad in Prabhāsa en de halfgoden en wijzen, de voorvaderen en menselijke wezens te hebben geėerd, ging Hij omringd door brahmanen naar de Sarasvatī waar ze in de westelijke richting naar de zee stroomt. (Vedabase)

 

Tekst 19-20

O zoon van Bharata, Hij bezocht de grote watervlakte van Bindu-saras, Tritakūpa, Sudars'ana, Vis'āla en Brahma-tīrtha, Cakra-tīrtha, de Sarasvatī waar ze naar het oosten stroomt en al [de heilige plaatsen] langs de Yamunā en de Ganges. Ook ging Hij naar het Naimishā[ranya] woud waar de rishi's bezig waren met het uitvoeren van een uitgebreide offerplechtigheid [zie ook 1.1: 4].

O zoon van Bharata, Hij legde een bezoek af aan de grote watervlakte van Bindu-saras, Tritakūpa, Sudars'ana, Vis'āla en Brahma-tīrtha, Cakra-tīrtha, de Sarasvatī waar ze naar het oosten stroomt en al [de heilige plaatsen] langs de Yamunā en de Ganges als ook aan het Naimisha woud alwaar de rishi's zich bezighielden met het uitvoeren van een uitgebreide offerplechtigheid [zie ook 1.1: 4]. (Vedabase)

  

Tekst 21

Zij die al heel lang met het offer bezig waren, herkenden Hem bij Zijn aankomst en begroetten Hem door netjes eerbiedig op te staan en zich te verbuigen.

Hem bij Zijn aankomst herkennend, begroetten zij die met het offer bezig waren Hem, naar behoren opstaand en zich buigend in eerbetoon. (Vedabase)

   

 Tekst 22

Nadat Hij samen met Zijn metgezellen was vereerd en een zitplaats had ingenomen, merkte Hij op dat de leerling [Romaharshana, zie tevens 1.4: 22] van de grootste onder de wijzen [Vyāsa] was blijven zitten.

Toen Hij tezamen met Zijn metgezellen was vereerd en een zitplaats had ingenomen merkte Hij op dat de leerling [Romaharshana, zie tevens 1.4: 22] van de grootste der wijzen [Vyāsa] was blijven zitten. (Vedabase)

   

Tekst 23

Toen Hij zag dat de sūta [een zoon uit een gemengd huwelijk van een brahmaanse vader en een kshatriya moeder] die zich niet had verbogen of zijn handen had samengebracht, hoger zat dan de rest van de geleerden, raakte de lieve Heer vertoornd:

Met voor ogen dat de sūta [een zoon van een gemengd huwelijk van een brahmaanse vader en een kshatriya moeder] die zich niet had verbogen of zijn handen had samengebracht, neerzat hoger dan de rest van de geschoolden, raakte de lieve Heer vertoornd: (Vedabase)

 

Tekst 24

'Omdat hij, geboren als een pratiloma, hoger gezeten is dan deze brahmanen en ook hoger dan Ik, de Beschermer van de Religie, verdient hij het, arrogant als hij is, om te sterven.

'Omdat hij, als pratiloma geboren, hoger zit dan deze geleerden en ook hoger dan Ik, de Beschermer der Religie, verdient hij het, arrogant als hij is, te sterven. (Vedabase)

 

 Tekst 25-26

Als een leerling van de Heer onder de wijzen [Vyāsa dus] heeft hij ten volle de vele Itihāsa's, Purāna's en S'āstra's over de religie bestudeerd, maar dit heeft niet geleid tot goede kwaliteiten. Zichzelf niet in de hand hebbend, houdt hij, ijdel de nederigheid missend en niet zijn geest onderworpen hebbend, zichzelf voor een geleerde autoriteit en is hij aldus bezig als een acteur.

Na als een leerling van de Heer onder de wijzen [Vyāsa dus] in extenso de vele itihāsa's, purāna's en s'āstra's over de religie te hebben bestudeerd, is hij, zichzelf niet in de hand hebbend, ijdel de nederigheid missend en zijn geest niet onderworpen hebbend met het zichzelf voor een geleerde autoriteit houden, een acteur geworden die, door er een schone schijn van te maken, niet tot goede eigenschappen inspireert. (Vedabase)

 Tekst 27

Het is inderdaad voor dit doel dat Ik nederdaalde in deze wereld: om een einde te maken aan hen die zich voordoen als religieus maar in feite het meest zondig zijn.'

Het is voor dit doel inderdaad dat Ik nederdaalde in deze wereld: om aan hen een einde te maken die zich voordoen als religieus maar in feite het meest zondig zijn.' (Vedabase)

 

 Tekst 28

Hoewel Hij op bedevaart was en er dus mee was opgehouden de ongelovigen te doden, deed de Opperheer, nadat Hij dit gezegd had, dat wat onvermijdelijk was geworden. De Heer maakte een einde aan hem met de punt van een grasspriet die Hij in Zijn hand hield.

Dat gezegd hebbend, sloeg de Opperheer, daar Hij [in Zijn bedevaart] er ook mee was gestopt de ongelovigen te doden, onvermijdelijk als het was, hem met de punt van een grasspriet door Hem als de Meester in Zijn hand gehouden. (Vedabase)


 Tekst 29

'Ohhh, ohhh', riepen al de wijzen uit, en zeiden verstoord tot Sankarshana deva: 'U hebt Zich schuldig gemaakt aan een goddeloze daad, o Meester.

'Ohhh, ohhh' brachten al de wijzen uit en zeiden verstoord van geest tot Sankarshana deva: 'U hebt zich schuldig gemaakt aan een daad van ongeloof, o Meester. (Vedabase)

 

 Tekst 30

O Lieveling van de Yadu's, we hebben hem de zitplaats van de meester vergund voor de duur van de offerplechtigheid, alsook een lang leven en vrijheid van materiėle zorgen.

Samen met een lang leven en de vrijheid van materiėle zorgen hebben we hem de zitplaats van de meester vergund totdat de offerplechtigheid is afgerond, o Lieveling van de Yadu's. (Vedabase)

 

 Tekst 31-32

Hoewel voor U, Meester van Mystieke Macht, schriftuurlijke voorschriften natuurlijk niet de dienst uitmaken, hebt U zonder het te weten een brahmaan gedood. Maar als U boete doet voor Uw doden van een brahmaan, o Zuiveraar van de Wereld, zal de gewone man, die zich aan niemand anders spiegelt, zijn voordeel doen met Uw voorbeeld.'

Hoewel natuurlijk, voor U, Meester der Mystieke Macht, de schriftuurlijke voorschriften niet de dienst uitmaken, hebt U zonder het te weten iets begaan dat gelijk staat met het vernietigen van een brahmaan; maar als U voor dit ter dood brengen van een brahmaan boete doet, o Zuiveraar van de Wereld, zullen de gewone mensen, die zich aan niemand anders spiegelen, hun voordeel doen met Uw voorbeeld.' (Vedabase)

  

 Tekst 33

De Allerhoogste Heer zei: 'Ik wil mededogen hebben voor de gewone man en zal de boete opbrengen voor dit doden. Alstublieft schroom niet te zeggen wat het voorgeschreven ritueel is dat allereerst zou moeten worden uitgevoerd

De Allerhoogste Heer zei: 'Ik, die het verlang voor de gewone man van mededogen te zijn, zal de inlossing opbrengen voor de schade die Ik heb aangericht; alstublieft schroom U niet te zeggen wat het voorgeschreven ritueel is dat voorop zou staan. (Vedabase)

  

 Tekst 34

Alstublieft, zegt het Me maar, en Ik zal met Mijn mystiek vermogen het lange leven, de kracht en het zinvermogen tot stand brengen dat u hem beloofde.'

Oh, alstublieft spreek dat woord, en Mijn mystiek vermogen zal het lange leven, de kracht en het zinnelijk vermogen teweeg brengen dat u voorspiegelde.' (Vedabase)

 

 Tekst 35

De wijzen zeiden: 'AlstUblieft, o Balarāma, regel het zo dat zowel Uw vermogen te doden met dat [gras]wapen als hetgeen wij gezegd hebben, zal worden gehandhaafd.'

De wijzen zeiden 'AlstUblieft, o Rāma, regel het zo dat zowel het vermogen van de dood door Uw [kus'a-]wapen als dat wat wij gezegd hebben overeind blijft.' (Vedabase)

 

 Tekst 36

De Opperheer zei: 'De Veda's zeggen ons dat het kind dat je op de wereld zet, waarlijk je eigen zelf is. Daarom moet zijn zoon [Sūta Gosvāmī, zie 1.2: 1] de spreker worden [van de Purāna, die is begiftigd] met een lang leven, sterke zinnen en fysiek vermogen [zie ook **].

De Opperheer zei: 'Het kind geboren, zo zeggen het ons de Veda's, is waarlijk iemands eigen zelf, derhalve behoort het zijne [het 'bijproduct', de zoon, de leerling of de purāna, in dit geval Sūta Gosvāmī , zie 1.2: 1] de spreker te zijn met een lang leven, sterke zinnen en fysiek vermogen [zie ook **]. (Vedabase)

 

 Tekst 37

O besten van de wijzen, zeg Me alstublieft wat u wilt. Ik zal het doen, en nogmaals, bedenk alstublieft, o intelligente zielen, wat de juiste vorm van boete zou zijn, want Ik heb er geen idee van.'

O besten der wijzen, zeg Me alstublieft wat u verlangt, ik zal het naleven, en wederom, bedenk alstublieft, o intelligenten, wat de juiste vorm van loutering zou zijn voor Mij die inderdaad niet weet.' (Vedabase)

 

 Tekst 38

De rishi's zeiden: 'De angstaanjagende duivel Balvala, de zoon van Ilvala, komt hier iedere nieuwe maan en bederft onze offerplechtigheid.

De rishi's zeiden: 'Ilvala's angstwekkende zoon genaamd Balvala bevuilt als een duivel onze offerplechtigheid hier iedere nieuwe maan. (Vedabase)

 

 Tekst 39

Het beste wat U voor ons kan doen is die zondaar, die pus, bloed, uitwerpselen, urine, wijn en vlees over ons uitstort, te verslaan, o afstammeling van Das'ārha.

De beste dienst die U ons kan bewijzen is die zondaar die pus, bloed, uitwerpselen, urine en vlees over ons uitstort te verslaan, o Afstammeling van Bharata. (Vedabase)

 

 Tekst 40

Vervolgens moet U, voor de duur van twaalf maanden, boete doen door sereen rond te trekken door het land van Bhārata [India] en U zuiveren door te baden in de heilige plaatsen.'
Daarna dient U, voor de duur van twaalf maanden boete doend, in alle sereniteit rond te gaan door het land van Bhārata [India] en gezuiverd te raken door te baden in de heilige plaatsen.' (Vedabase)

 

*: In deze verzen van het Bhāgavatam staat beschreven dat men denkt als een beest als men veronderstelt dat de Heer ooit ten onder zou gaan, zoals dat het geval leek te zijn toen Krishna wegvluchtte voor Jarāsandha [10.52], toen Krishna deed alsof Hij onder de indruk was van S'ālva's trucs [10.77: 27-32], toen de Boeddha bezweek aan voedselvergiftiging of toen Jezus Christus werd gekruisigd. Uiteindelijk is er met Zijn neiging tot verdwijnen de victorie, de verlichting, de wederopstanding en de tweede geboorte in het aanvaarden van de leringen.

**: Om het principe te verduidelijken dat hier wordt verkondigd door Heer Balarāma, wordt door de paramparā in de persoon van S'rīla S'rīdhara Svāmī het volgende Vedische vers aangehaald, dat zowel te vinden is in de S'atapatha Brāhmana (14.9.8.4) als in de Brihad-āranyaka Upanishad (6.4.8):

angād angāt sambhavasi
hridayād abhijāyase
ātmā vai putra-nāmāsi
sańjīva s'aradah s'atam

"U bent geboren uit mijn verschillende ledematen en bent ontsprongen aan mijn eigen hart. U bent mijn eigen zelf in de gedaante van mijn zoon. Moge een honderd herfsten uw deel zijn."

 

 

 

 

 Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.
Het schilderij  toont Krishna aangevallen door Vidūratha. Bron onbekend.
Productie: de Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties