regelbalk


 


 

Canto 10

Dāmodarāshthaka

 

 

Hoofdstuk 85: Heer Krishna Instrueert Vasudeva en Haalt Devakī's Zoons Terug

(1) De zoon van Vyāsa zei: 'Op een dag bezochten Sankarshana en Acyuta, de twee zoons van Vasudeva, Hun vader die, nadat Ze zijn voeten hadden geėerd, Hen liefdevol begroette en Hen toesprak. (2) Nadat hij de woorden van de wijzen had gehoord met betrekking tot de bovenmenselijke kwaliteiten van zijn twee zoons, was hij overtuigd geraakt van Hun heldendaden. Hij sprak Ze aan bij Hun naam en zei: (3) 'Krishna, o Krishna, o grootste yogi, o eeuwige Sankarshana, ik weet dat Jullie twee de rechtstreekse [vertegenwoordigers] zijn van de primaire natuur [of pradhāna] en het allerhoogste principe [de purusha of persoon] van dit universum. (4) Jullie zijn rechtstreeks de Allerhoogste Heer, de meesters van de oorspronkelijke substantie en de persoon. Wat er ook, wanneer dan ook, zijn bestaan vindt om welke reden ook, is van Jullie afkomstig, werd door Jullie geschapen en bestaat in Jullie, is er terwille van Jullie en behoort Jullie toe. (5) O Heer van het Voorbije, dit gevarieerde universum dat Je uit Jezelf schiep, ga Je binnen, o Ongeborene, en wordt tevens gehandhaafd door Jou, de Superziel [het Paramātma], als het levensbeginsel van vitaliteit [de prāna] en individualiteit [de jīva]. (6) Van beide [levende en niet-levende] bestaansvormen, die van elkaar verschillend allen behoren tot het Allerhoogste en dus afhankelijk zijn, ben Jij de Ene die het creatieve vermogen vormt, dat actief is in de levensadem en in de overige krachten van het universum [zie ook 2.5: 32-33]. (7) De gloed, de schittering, de helderheid en het afzonderlijke bestaan van de maan, het vuur, de zon, de sterren en de bliksem [B.G. 15: 12], het voortbestaan van de bergen, en de geur en ondersteunende kracht van de aarde, zijn allen Jou in feite. (8) Het dorstlessende en levengevende vermogen van water alsook het water zelf en haar smaak ben Jij, o Heer. O Meester, op basis van Jouw lucht [de zuurstof...] is er de lichaamswarmte, de levenskracht op lichamelijk en geestelijk gebied, de ondernemingszin en het zich bewegen [zie ook B.G. 11: 39]. (9) Jij bent de windrichtingen en de ruimten die ze beschrijven, de alomtegenwoordige ether en het elementaire geluid dat erbij hoort. Jij bent de [oer]klank die de lettergreep AUM vormt en de differentiatie ervan in afzonderlijke vormen [van taal, zie ook B.G. 7: 8]. (10) Jij bent de macht van de zinswaarneming, Je bent hun goden [zie ook 3.12: 26] en van hen ben Je de genade. Jij bent van de intelligentie de besluitvaardigheid en van het levend wezen ben Je het vermogen zich de dingen te herinneren zoals ze zijn [B.G. 7: 10 & 15: 15]. (11) Jij, de voorwereldlijke Oorzaak van alle Oorzaken [de niet-manifeste oersubstantie pradhāna], bent de bron van [het valse ego geassocieerd met] de stoffelijke elementen [tamas], de hartstochten van de zinnen [rajas] en de stroom van bewustzijn van de scheppende halfgoden [sattva, zie ook B.G. 14]. (12) Onder de bestaansvormen onderworpen aan vernietiging in deze wereld, ben Jij het onvergankelijk wezen, net zoals de grondstof van iets wordt waargenomen [en niet verloren gaat] met haar transformaties. (13) De geaardheden van de goedheid, hartstocht en onwetendheid, en hun functies, worden op deze [onvergankelijke] manier geregeld in Jou, de Allerhoogste Absolute Waarheid, door Jouw inwendig vermogen [de yogamāyā van Je spel en vermaak]. (14) Op grond daarvan is er in Jou [Zelf] geen sprake van deze modificaties. Wanneer ze ook maar worden geconditioneerd door Jou [en in Jou] als voortbrengselen van de schepping, hebben ze Jou in zich aanwezig, Jij die anderszins niet materieel bent [eeuwig vrij of nitya-mukta, zie ook B.G. 2: 12, 9: 4-5 & 8: 19]. (15) In deze wereld zijn zij onwetend die er door hun karma toe gedreven worden zich [eeuwig gebonden, nitya-bandha] rond te bewegen in het rad van wedergeboorte; ze falen ermee de bovenzinnelijke bestemming te doorgronden die de Ziel van het Geheel is. (16) Ik had het geluk met dit leven deze moeilijk te bereiken, hoogst geschikte menselijke bestaansvorm te verwerven, maar heb door Jouw begoochelende macht [māyā] mijn hele leven doorgebracht in verwarring over wat je eigen levensdoel is.  (17) Met Jij, die allen in deze wereld samenbindt met de touwen van genegenheid, is er, met het lichaam en het nageslacht en andere relaties, het 'dit ben ik' en 'dezen zijn van mij' dat erbij komt kijken [zie ook b.v. 2.9: 2, 4.28: 17, 4.29: 5, 5.5: 8 en 6.16: 41]. (18) Jullie twee zijn niet onze zoons maar duidelijk de Heren van pradhāna en purusha die nederdaalden om de last aan heersers weg te nemen van de aarde, zoals Jullie dat zeiden [10.50: 7-10]. (19) Daarom zoek ik vandaag de toevlucht van Je lotusvoeten die, van hen die zich overgaven, van hen die te lijden hebben, de angst wegnemen van het verstrikt zijn [in de materiėle wereld], o Vriend, en dat is alles. Genoeg, genoeg heb ik van het gesmacht naar zinsbevrediging dat me bindt aan mijn sterfelijkheid en me over Jou, de Allerhoogste, doet nadenken als zijnde mijn kind. (20) In de kraamkamer zei Je inderdaad [zie 10.3: 44] dat Jij de Ongeboren Ziel was die, tijdperk na tijdperk geboorte uit ons genomen hebbend, aldus optreedt om Je dharma te verdedigen en daarbij, net als een wolk [van vorm veranderend], verschillende lichamen aanneemt en weer opgeeft [zie B.G. 4: 8]. O, wie kan het mystiek vermogen en de machtige expansies doorgronden van Jou, de alles doordringende en alom gevierde Heer?' 

(21) S'rī S'uka zei: 'Nadat Hij de uitlatingen van Zijn vader had gehoord, boog de Allerhoogste Heer, de beste van de Sātvata's nederig en gaf Hij breed glimlachend op een vriendelijke toon antwoord. (22) De Opperheer zei: 'Ik beschouw deze betekenisvolle woorden van u als zeer toepasselijk vader, omdat met het verwijzen naar Ons, uw Zoons, u  het volledige van de werkelijkheid onder woorden hebt gebracht. (23) Ik, u, Hij, Mijn broer, en deze bewoners van Dvārakā, moeten, allen tezamen met alles wat rondbeweegt en niet rondbeweegt, op dezelfde manier worden bekeken [als zijnde expansies van Mij], o beste van de Yadu's [B.G. 9: 5 & 15 en de siddhānta]. (24)
De Allerhoogste Ziel, die waarlijk één, zelfverlicht, eeuwig en onderscheiden is van de rest, heeft vanuit Zichzelf, met behulp van de basiskwaliteiten, de materiėle verschijningsvormen die bij die geaardheden horen geschapen. Terwijl Hij vrij is van de geaardheden ziet men Hem aldus als veelvormig. (25) Het is als met de ether, de lucht, het vuur, het water en de aarde die, als een enkel element, afhankelijk van hun posities, in hun manifeste en niet-manifeste, kleine en grote voortbrengselen, zich vertonen als een veelvoud [zie ook B.G. 13: 31].'

(26) S'rī S'uka zei:
'Vasudeva, aldus toegesproken door de Allerhoogste Heer, o Koning, werd verlost van zijn denken in tegenstellingen en viel, innerlijk voldaan, stil. (27-28) Toen, op die plaats, o beste van de Kuru's, vroeg Devakī, de aanbiddelijke godin van een ieder die tot haar grote verbazing had vernomen van [het terughalen van] de zoon van Hun goeroe [10.45], aan Krishna en Rāma duidelijk en helder of Ze haar eigen zoons terug wilden brengen die door Kaṁsa waren vermoord. Terugblikkend met dat in gedachten, sprak ze verdrietig en innerlijk verscheurd met tranen in haar ogen. (29) S'rī Devakī zei: 'Rāma, o Rāma, o Onpeilbare Ziel; o Krishna, Leraar van de Yogaleraren, ik weet dat Jullie twee de Oorspronkelijke Persoonlijkheden zijn, de Meesters van de Scheppers van het Universum [zie ook catur-vyūha]. (30) Uit mij geboren, zijn Jullie nu nedergedaald vanwege de koningen die, levend in weerwil van de geschriften en met hun goede eigenschappen vernietigd door de tijd [van Kali-yuga], een overlast voor de wereld werden. (31) O Ziel van Alles Wat Er Is, vandaag kwam ik om mijn toevlucht te zoeken bij Jou, die, middels een gedeeltelijke expansie [de geaardheden] van een expansie [de materiėle energie] van een expansie [Nārāyana] van Jezelf, aanleiding geeft tot het voortbrengen, gedijen en weer teloorgaan van het universum [zie ook 2.5]. (32-33) Er word beweerd dat Jullie, die van Je goeroe de opdracht kregen om zijn reeds lang geleden gestorven zoon terug te halen, hem vanuit het bereik van de voorvaderen hebben gebracht als een gift uit dankbaarheid voor Jullie geestelijk leraar. AlsJeblieft, o Jullie twee Meesters van de Yogameesters, vervul zo ook mijn verlangen. Ik zou graag mijn zoons teruggebracht zien die door Kamsa werden gedood [zie 10.4].'



(34) De rishi [S'uka] zei: 'Aldus ertoe verzocht door Hun moeder, o afstammeling van Bharata, gingen Rāma en Krishna, met gebruik van Hun inwendig vermogen, de lagere wereld van Sutala binnen [zie 5.24: 18]. (35) De Daityakoning [Bali], die Ze binnen zag komen, stond meteen op om zich samen met zijn hofhouding voor Hen te verbuigen. Hij was overmand door vreugde Hen te zien, de Opperziel en Het Zelf van het Universum, die zijn favoriete goddelijkheid van aanbidding waren. (36) Hij haalde koninklijke zetels, waarop Ze tevreden aldaar plaats namen, en waste de voeten van de twee Grote Zielen. Vervolgens nam hij samen met zijn gevolg het water [op hun hoofden] dat [iedereen] zuivert, tot aan Brahmā toe. (37) Hij aanbad Ze met het presenteren van al de weelde die hij en zijn familie bezaten: de meest kostbare rijkdommen, kleding, sierselen, geurige smeersels, betelnoot, lampen, zalig voedsel en zo meer [*]. (38) Hij die Indra had overwonnen [zie 8.15], greep herhaaldelijk de voeten van de Opperheer vast. Met een hart smeltend van liefde, met tranen van geluk in zijn ogen en met zijn haren overeind, o Koning, sprak hij met een verstikte stem. (39) Bali zei: 'Mijn eerbetuigingen voor Ananta, het Grootste Wezen, en voor Krishna, de Absolute Waarheid, de Superziel, de Verbreider en Schepper van de analytische kennis [sānkhya, zie 3.25-32] en de [wetenschap van bhakti-]yoga. (40) U voor ogen hebben is inderdaad iets dat zelden door de levende wezens wordt bereikt. Maar [als U zich inspant om ons] op Uw eigen initiatief [te bereiken], ligt het zelfs binnen het bereik van mensen als wij, die van nature in hartstocht en onwetendheid verkeren [zie B.G. 3: 21-23]. (41-43) De zonen van Diti en Dānu, de zangers van de hemel, de vervolmaakte zielen, de wetenschappers, de eerbiedwaardigen, de schatbewaarders, de wilden, de vleeseters en de paranormalen, de mystici, de politici, wij en anderen zoals zij, verbijten ons steeds in een zekere rancune tegen de fysieke aanwezigheid van Jou, de rechtstreekse belichaming van de geopenbaarde geschriften die van zuivere goedheid bent. Sommigen zijn opstandig met hatelijkheid, en sommigen zijn van toewijding met een zekere lust [nevenmotieven], terwijl de verlichte zielen, die worden beheerst door de geaardheid goedheid, zich niet zo aangetrokken voelen [vergelijk: het ātmārāma-vers 1.7: 10]. (44) O Meester van de Yogameesters, als zelfs bedreven yogi's Uw begoochelende macht niet kennen die hoofdzakelijk wordt gekenmerkt door dit soort termen [van het svarūpa en vis'esha, op eigenheid en op uiterlijke verschillen gebaseerde, identiteitsspel], wat betekent dat dan wel niet voor ons? (45) Heb daarom genade met me en leidt me weg vanuit de donkere put van een huishoudersbestaan naar die andere toevlucht van Uw lotusvoeten, die wordt gezocht door de onzelfzuchtigen. Aldus kan ik me alleen overal naartoe begeven, of anders onder de bescherming van hen [de heiligen, toegewijden, Vaishnava's, wensbomen] die iedereen in de wereld behulpzaam willen zijn, zij aan wiens voeten men vrede vindt en krijgt wat men in het leven nodig heeft [de 'vritti']. (46) Geef ons alstUblieft leiding, o beheerser van hen die [zelf-]beheerst zijn, maak ons zondeloos, o Meester, maak van ons een persoon die met geloof tewerk gaat en aldus bevrijd is van [schriftuurlijke, rituele] fixaties.'

(47) De Opperheer zei: 'Eens, ten tijde van de eerste Manu, kwamen er van Marīci zes zonen ter wereld uit Ūrnā. Het waren halfgoden die lachten toen ze zagen dat de liefdevolle ['kam', of Brahmā in dit geval] wilde copuleren met zijn dochter [genaamd Vāk, zie 3.12: 28-35, vergelijk 3.20: 23]. (48-49) Vanwege die overtreding belandden ze prompt in een baarmoeder waarin ze door Hiranyakas'ipu verwekt waren. Ze werden vervolgens door Yogamāyā overgebracht om geboorte te nemen uit de schoot van Devakī, o Koning. Ze werden door Kamsa vermoord. Zij weeklaagt over hen als zijnde haar zoons. Deze zelfde zoons leven hier nu bij u [zie ook ** en 10.2*]. (50) We willen ze graag hier weghalen om een einde te maken aan de treurnis van hun moeder. Als daarna de vloek is opgeheven zullen ze, bevrijd van de ellende, naar hun eigen [hemelse] wereld terugkomen. (51) Bij Mijn genade zullen deze zes, Smara [Kīrtimān, zie 10.1: 57], Udgītha, Parishvanga, Patanga, Kshudrabhrit en Ghrinī, terugkeren naar de bestemming van de heilige zielen.'

(52) Na aldus te hebben gesproken, namen Ze, na beiden geėerd te zijn door Bali, de zoons mee terug naar Dvārakā en presenteerden Ze ze aan hun moeder. (53) Toen de godin de jongens weer terugzag, deed de liefde voor haar zoons haar borsten vloeien. Ze nam ze op haar schoot en omhelsde ze, waarbij ze keer op keer hun hoofden besnuffelde. (54) Verbijsterd door de begoochelende energie van Vishnu waardoor de schepping zijn bestaan vindt, liet ze liefdevol haar zoons van haar borsten drinken die nat waren toen ze ze aanraakten. (55-56) Nadat ze hadden gedronken van haar nectargelijke melk, die nog over was van de melk die de hanteerder van de Knots dronk [voordat Vasudeva Hem naar Gokula droeg], herkregen ze, omdat ze in aanraking kwamen met het lichaam van Nārāyana, het bewustzijn van hun oorspronkelijke zelven. Buigend voor Govinda, Devakī, hun vader en Balarāma, gingen ze, voor ogen van iedereen, naar [de hemel] de plaats waar de goden zich ophouden. (57)
Met het aanschouwen van dit terugkeren en weer vertrekken van de doden[, haar zonen], dacht de goddelijke Devakī in grote verwondering na over de magie die door Krishna was beschikt, o Koning. (58) O nazaat van Bharata, van Krishna, de Opperziel van een onbegrensde heldenmoed, bestaan talloze heldendaden als deze.'

(59) S'rī Sūta zei [te Naimishāranya, 1.1: 4]: "Wie ook die devoot luistert naar of vertelt over de manier waarop deze wederwaardigheid van Murāri, aan wiens glorie geen grenzen gesteld zijn, werd beschreven door Vyāsa's gerespecteerde zoon, zal, door aldus zijn geest te richten op de Allerhoogste Heer, naar Zijn aan alle zegeningen rijke hemelse verblijfplaats gaan, want deze ware verrukking voor de oren van Zijn toegewijden maakt volledig een einde aan de zonden van het levende wezen."
 

next                       

 

Derde herziene editie, geladen 15 december, 2021.

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De zoon van Vyāsa zei: 'Op een dag bezochten Sankarshana en Acyuta, de twee zoons van Vasudeva, Hun vader die, nadat Ze zijn voeten hadden geėerd, Hen liefdevol begroette en Hen toesprak.
De zoon van Vyāsa zei: 'Toen, bezochten op een dag Sankarshana en Acyuta, de twee zoons van Vasudeva, Hun vader die, nadat Ze zijn voeten hadden geėerd, Hen liefdevol begroette en Hen toesprak. (Vedabase)

 

Text 2

Nadat hij de woorden van de wijzen had gehoord met betrekking tot de bovenmenselijke kwaliteiten van zijn twee zoons, was hij overtuigd geraakt van Hun heldendaden. Hij sprak Ze aan bij Hun naam en zei:

Nadat hij de woorden van de wijzen had gehoord met betrekking tot de vermogens van zijn twee zoons, was hij mede door Hun dappere daden van Hen overtuigd geraakt en zei hij, Ze bij hun naam aansprekend: (Vedabase)

 

Tekst 3

'Krishna, o Krishna, o grootste yogi, o eeuwige Sankarshana, ik weet dat Jullie twee de rechtstreekse [vertegenwoordigers] zijn van de primaire natuur [of pradhāna] en het allerhoogste principe [de purusha of persoon] van dit universum.

'Krishna, o Krishna, o grootste yogi; o eeuwige Sankarshana, ik weet dat Jullie twee hier de rechtstreekse vertegenwoordigers zijn van de primaire natuur [of pradhāna] en het mannelijk principe [de purusha of persoon]. (Vedabase)

 

Tekst 4

Jullie zijn rechtstreeks de Allerhoogste Heer, de meesters van de oorspronkelijke substantie en de persoon. Wat er ook, wanneer dan ook, zijn bestaan vindt om welke reden ook, is van Jullie afkomstig, werd door Jullie geschapen en bestaat in Jullie, is er terwille van Jullie en behoort Jullie toe.

Wat, hoe en wanneer ook, in, door, van, met of voor dit [universum] zijn bestaan vindt, vertegenwoordigt allemaal rechtstreeks Hem van het Overwicht, de Allerhoogste Heer, de oorspronkelijke natuur en persoon. (Vedabase)

 

Tekst 5

O Heer van het Voorbije, dit gevarieerde universum dat Je uit Jezelf schiep, ga Je binnen, o Ongeborene, en wordt tevens gehandhaafd door Jou, de Superziel [het Paramātma], als het levensbeginsel van vitaliteit [de prāna] en individualiteit [de jīva].

Dit gevarieerde universum dat Je uit Jezelf schiep, o Heer van het Voorbije, handhaaf Jij, o Ongeborene, er Zelf in binnengaand, als de Opperziel en het levensbeginsel van de vitaliteit en de individualiteit. (Vedabase)

  

Tekst 6

Van beide [levende en niet-levende] bestaansvormen, die van elkaar verschillend allen behoren tot het Allerhoogste en dus afhankelijk zijn, ben Jij de Ene die het creatieve vermogen vormt, dat actief is in de levensadem en in de overige krachten van het universum [zie ook 2.5: 32-33].

Van beide [de levende en niet levende] bestaansvormen welke, verschillend als ze zijn en allen behorend tot het Allerhoogste, dus afhankelijk zijn, ben Jij de Ene die het creatieve vermogen vormt dat schuilt in de levensadem en in de overige basiselementen van het universum [zie ook 2.5: 32-33]. (Vedabase)

 

Tekst 7

De gloed, de schittering, de helderheid en het afzonderlijke bestaan van de maan, het vuur, de zon, de sterren en de bliksem [B.G. 15: 12], het voortbestaan van de bergen, en de geur en ondersteunende kracht van de aarde, zijn allen Jou in feite.

De gloed, de glans, de helderheid, het afzonderlijke van de maan, het vuur, de zon, de sterren en de bliksem [B.G. 15: 12], het permanente van de bergen en de geur en ondersteunende kracht van de aarde, zijn allen Jou in werkelijkheid. (Vedabase)

 

Tekst 8

Het dorstlessende en levengevende vermogen van water alsook het water zelf en haar smaak ben Jij, o Heer. O Meester, op basis van Jouw lucht [de zuurstof...] is er de lichaamswarmte, de levenskracht op lichamelijk en geestelijk gebied, de ondernemingszin en het zich bewegen [zie ook B.G. 11: 39].

Het lessende, het levenbrengende van water alsook het water zelf en haar smaak ben Jij o Heer. O Beheerser, van Jouw is er op basis van de lucht [zoals men dat zegt] de lichaamswarmte, de levenskracht op lichamelijk en geestelijk gebied, de ondernemingszin en het zich bewegen [zie ook 11: 39]. (Vedabase)

      

Tekst 9

Jij bent de windrichtingen en de ruimten die ze beschrijven, de alomtegenwoordige ether en het elementaire geluid dat erbij hoort. Jij bent de [oer]klank die de lettergreep AUM vormt en de differentiatie ervan in afzonderlijke vormen [van taal, zie ook B.G. 7: 8].

Jij bent de windrichtingen en de gebieden die ze beschrijven, de alomtegenwoordige ether en het elementaire geluid dat erbij hoort. Jij bent de oerklank die de lettergreep AUM vormt en de differentiatie ervan in bepaalde vormen [van taal, zie ook B.G. 7: 8]. (Vedabase)

 

 Tekst 10

Jij bent de macht van de zinswaarneming, Je bent hun goden [zie ook 3.12: 26] en van hen ben Je de genade. Jij bent van de intelligentie de besluitvaardigheid en van het levend wezen ben Je het vermogen zich de dingen te herinneren zoals ze zijn [B.G. 7: 10 & 15: 15].

Jij bent van de zinnen de macht van het waarnemen, Je bent hun goden [zie ook 3.12: 26] en van hen ben Je de genade; Jij bent van de intelligentie de macht te beslissen en van het levend wezen ben Je het vermogen zich de dingen te herinneren zoals ze zijn [B.G. 7: 10 & 15: 15]. (Vedabase)

    

 Tekst 11

Jij, de voorwereldlijke Oorzaak van alle Oorzaken [de niet-manifeste oersubstantie pradhāna], bent de bron van [het valse ego geassocieerd met] de stoffelijke elementen [tamas], de hartstochten van de zinnen [rajas] en de stroom van bewustzijn van de scheppende halfgoden [sattva, zie ook B.G. 14].

Jij, de voorwereldlijke Oorzaak aller Oorzaken, bent de bron van de stoffelijke elementen [tamas], de hartstochten der zinnen [rajas] en de stroom van bewustzijn van de scheppende goden [sattva, zie ook B.G. 14]. (Vedabase)

 

Tekst 12

Onder de bestaansvormen onderworpen aan vernietiging in deze wereld, ben Jij het onvergankelijk wezen, net zoals de grondstof van iets wordt waargenomen [en niet verloren gaat] met haar transformaties.

Van de bestaansvormen die onderworpen zijn aan vernietiging in deze wereld ben Jij het onvergankelijk wezen, zoals de grondstof is in verhouding tot haar transformaties. (Vedabase)

 

Tekst 13

De geaardheden van de goedheid, hartstocht en onwetendheid, en hun functies, worden op deze [onvergankelijke] manier geregeld in Jou, de Allerhoogste Absolute Waarheid, door Jouw inwendig vermogen [de yogamāyā van Je spel en vermaak].

De geaardheden der goedheid, hartstocht en onwetendheid en hun functies zijn op deze manier binnenin Jou, binnen de Allerhoogste Absolute Waarheid, gereguleerd door het inwendig vermogen [de yogamāyā van Je spel en vermaak]. (Vedabase)

 

Tekst 14

Op grond daarvan is er in Jou [Zelf] geen sprake van deze modificaties. Wanneer ze ook maar worden geconditioneerd door Jou [en in Jou] als voortbrengselen van de schepping, hebben ze Jou in zich aanwezig, Jij die anderszins niet materieel bent [eeuwig vrij of nitya-mukta, zie ook B.G. 2: 12, 9: 4-5 & 8: 19].

Op basis daarvan worden deze bestaansvormen niet [werkelijk] vernietigd als ze - andere keren inderdaad niet materieel zijnde - geconditioneerd in Jou als voortbrengselen van de schepping, Jou ook in hen aanwezig hebben [als een gelover, als de levenskracht caitanya, een eeuwig bevrijde, nitya-mukta, bewuste ziel of een jīvātmā, zie B.G 2: 12, 9: 4-5 & 8: 19]. (Vedabase)


Tekst 15

In deze wereld zijn zij onwetend die er door hun karma toe gedreven worden zich [eeuwig gebonden, nitya-bandha] rond te bewegen in het rad van wedergeboorte, ze falen ermee de bovenzinnelijke bestemming te doorgronden die de Ziel van het Geheel is.

Zij dan zijn in deze wereld onwetend die, falend in het doorgronden van de bestemming die de Ziel van Alles is, er door hun karma toe gedreven zijn zich rond te bewegen in de stroom van de materiėle oceaan. (Vedabase)

 

Tekst 16

Ik had het geluk met dit leven deze moeilijk te bereiken, hoogst geschikte menselijke bestaansvorm te verwerven, maar heb door Jouw begoochelende macht [māyā] mijn hele leven doorgebracht in verwarring over wat je eigen levensdoel is. 

Op de een of andere manier in dit leven de felst begeerde status van een menselijke leven te hebben bereikt - een status die zo moeilijk te verwerven is -, kan iemand die begoocheld is door de materiėle energie [zoals ik], o Beheerser, [niettemin] zijn hele leven in verwarring hebben doorgebracht over wat zijn eigenbelang zou zijn. (Vedabase)


Tekst 17

Met Jij, die allen in deze wereld samenbindt met de touwen van genegenheid, is er, met het lichaam en het nageslacht en andere relaties, het 'dit ben ik' en 'dezen zijn van mij' dat erbij komt kijken [zie ook b.v. 2.9: 2, 4.28: 17, 4.29: 5, 5.5: 8 en 6.16: 41].

Met Jij die allen in deze wereld samenbindt met de touwen der genegenheid is er met het lichaam en het nageslacht en andere relaties het 'dit ben ik' en 'dezen zijn van mij' dat erbij komt kijken [zie ook b.v. 2.9: 2, 4.28: 17, 4.29: 5, 5.5: 8 en 6.16: 41]. (Vedabase)

   

Tekst 18

Jullie twee zijn niet onze zoons maar duidelijk de Heren van pradhāna en purusha die nederdaalden om de last aan heersers weg te nemen van de aarde, zoals Jullie dat zeiden [10.50: 7-10].

Jullie twee zijn niet onze zoons maar duidelijk de Beheersers van pradhāna en purusha die nederdaalden om de last aan heersers weg te nemen van de aarde, zoals Jullie het Zelf gezegd hebben  [10.50: 7-10]. (Vedabase)

 

 Tekst 19

Daarom zoek ik vandaag de toevlucht van Je lotusvoeten die, van hen die zich overgaven, van hen die te lijden hebben, de angst wegnemen van het verstrikt zijn [in de materiėle wereld], o Vriend, en dat is alles. Genoeg, genoeg heb ik van dat gesmacht naar zinsbevrediging dat me bindt aan mijn sterfelijkheid en me over Jou, de Allerhoogste, doet nadenken als zijnde mijn kind.

Daarom zoek ik vandaag Je beschutting, de lotusvoeten welke, van hen die zich overgaven, zij die te lijden hebben, de angst wegnemen van het verstrikt zijn o Vriend, en dat is alles. Genoeg, genoeg heb ik van dat gesmacht naar zinsbevrediging dat me bindt aan mijn sterfelijkheid en me Jou, de Allerhoogste, doet beschouwen als zijnde mijn kind. (Vedabase)

 

 Tekst 20

In de kraamkamer zei Je inderdaad [zie 10.3: 44] dat Jij de Ongeboren Ziel was die, tijdperk na tijdperk geboorte uit ons genomen hebbend, aldus optreedt om Je dharma te verdedigen en daarbij, net als een wolk [van vorm veranderend], verschillende lichamen aanneemt en weer opgeeft [zie B.G. 4: 8]. O, wie kan het mystiek vermogen en de machtige expansies doorgronden van Jou, de alles doordringende en alom gevierde Heer?' 

In de kraamkamer zei Je inderdaad [zie 10.3: 44] dat Jij, toen Je ter wereld kwam met ons, de Ongeborene was die zo tijdperk na tijdperk optreedt ter verdediging van Je dharma en daarbij als een wolk verschillende lichamen aanneemt en weer loslaat [zie B.G. 4: 8]; o, wie kan het mystiek vermogen en de veelvoud doorgronden van Jou, de Heer die alles doordringt en alom gevierd wordt?'  (Vedabase)


 Tekst 21

S'rī S'uka zei: 'Nadat Hij de uitlatingen van Zijn vader had gehoord, boog de Allerhoogste Heer, de beste van de Sātvata's nederig en gaf Hij breed glimlachend op een vriendelijke toon antwoord.

S'rī S'uka zei: 'Nadat Hij had gehoord wat Zijn vader zo zei, gaf de Allerhoogste Heer, de beste der Sātvata's nederig buigend en breed glimlachend met een vriendelijke stem antwoord. (Vedabase)

  

 Tekst 22

De Opperheer zei: 'Ik beschouw deze betekenisvolle woorden van u als zeer toepasselijk vader, omdat met het verwijzen naar Ons, uw Zoons, u het volledige van de werkelijkheid onder woorden hebt gebracht.

De Opperheer zei: 'Ik beschouw deze woorden van u als zeer toepasselijk vader, omdat u met het naar Ons, uw Zoons, verwijzen u het volledige van de werkelijkheid onder woorden hebt gebracht. (Vedabase)

 

 Tekst 23

Ik, u, Hij, Mijn broer, en deze bewoners van Dvārakā, moeten, allen tezamen met alles wat rondbeweegt en niet rondbeweegt, op dezelfde manier worden bekeken [als zijnde expansies van Mij], o beste van de Yadu's [B.G. 9: 5 & 15 en de siddhānta]. 

Ik, u, Hij, Mijn broer, en deze bewoners van Dvārakā, moeten tezamen met alles wat rondbeweegt en niet rondbeweegt, allen op dezelfde manier worden bekeken [als expansies van Mij], o beste van de Yadu's [B.G. 9: 5 & 15 en de siddhānta]. (Vedabase)

  

 Tekst 24

De Allerhoogste Ziel, die waarlijk één, zelfverlicht, eeuwig en onderscheiden is van de rest, heeft vanuit Zichzelf, met behulp van de basiskwaliteiten, de materiėle verschijningsvormen die bij die geaardheden horen geschapen. Terwijl Hij vrij is van de geaardheden ziet men Hem aldus als veelvormig.

De Allerhoogste Ziel is waarlijk één, zelfverlicht, eeuwig en van de rest onderscheiden; terwijl Hij vrij is van de geaardheden ziet men Hem als veelvormig, met Zijn met behulp van de geaardheden uit Zichzelf geschapen hebben van de materiėle verschijningsvormen die bij die geaardheden horen. (Vedabase)

  

 Tekst 25

Het is als met de ether, de lucht, het vuur, het water en de aarde die, als een enkel element, afhankelijk van hun posities, in hun manifeste en niet-manifeste, kleine en grote voortbrengselen, zich vertonen als een veelvoud [zie ook B.G. 13: 31].'

Het is als met de ether, de lucht, het vuur, het water en de aarde die - een enkel element zijnde - afhankelijk van waar ze zich bevinden, in hun voortbrengselen, of ze nu gemanifesteerd of niet gemanifesteerd zijn, klein dan wel groot, zich vertonen als een veelvoud [zie ook B.G. B.G. 13: 31].' (Vedabase)

 

 Tekst 26

S'rī S'uka zei: 'Vasudeva, aldus toegesproken door de Allerhoogste Heer, o Koning, werd verlost van zijn denken in tegenstellingen en viel, innerlijk voldaan, stil.

S'rī S'uka zei: 'Vasudeva die op die manier werd toegesproken door de Allerhoogste Heer, o Koning, raakte bevrijd van zijn denken in tegenstellingen en werd, innerlijk voldaan, stil. (Vedabase)

 

 Tekst 27-28

Toen op die plaats, o beste van de Kuru's, vroeg Devakī, de aanbiddelijke godin van een ieder die tot haar grote verbazing had vernomen van [het terughalen van] de zoon van Hun goeroe [10.45], aan Krishna en Rāma duidelijk en helder of Ze haar eigen zoons terug wilden brengen die door Kaṁsa waren vermoord. Terugblikkend met dat in gedachten, sprak ze verdrietig en innerlijk verscheurd met tranen in haar ogen.

Toen op die plaats, o beste der Kuru's, verzocht duidelijk en helder Devakī, de aanbiddelijke godin van een ieder die tot haar grote verbazing had vernomen van [het terughalen van] de zoon van Hun goeroe [10.45], Krishna en Rāma om haar eigen zoons die door Kamsa waren vermoord terug te brengen; en terugblikkend bij die gedachten was ze verdrietig en sprak ze innerlijk verscheurd met tranen in haar ogen. (Vedabase)

 

 Tekst 29

S'rī Devakī zei: 'Rāma, o Rāma, o Onpeilbare Ziel; o Krishna, Leraar van de Yogaleraren, ik weet dat Jullie twee de Oorspronkelijke Persoonlijkheden zijn, de Meesters van de Scheppers van het Universum [zie ook catur-vyūha].

S'rī Devakī zei: 'Rāma, o Rāma, o Onpeilbare Ziel; o Krishna, Leraar der Yogaleraren, ik weet dat Jullie beiden de Oorspronkelijke Persoonlijkheden zijn, de Meesters van de Scheppers van het Universum [zie ook catur-vyūha]. (Vedabase)

 

 Tekst 30

Uit mij geboren, zijn Jullie nu nedergedaald vanwege de koningen die, levend in weerwil van de geschriften en met hun goede eigenschappen vernietigd door de tijd [van Kali-yuga], een overlast voor de wereld werden.

Jullie zijn nu uit mij geboren nedergedaald vanwege de koningen die, in weerwil van de geschriften levend en met hun goede eigenschappen vernietigd door de tijd [van Kali-yuga], een overlast voor de wereld werden. (Vedabase)

 

 Tekst 31

O Ziel van Alles Wat Er Is, vandaag kwam ik om mijn toevlucht te zoeken bij Jou, die, middels een gedeeltelijke expansie [de geaardheden] van een expansie [de materiėle energie] van een expansie [Nārāyana] van Jezelf, aanleiding geeft tot het voortbrengen, gedijen en weer teloorgaan van het universum [zie ook 2.5].

O Ziel van Allen der Schepping, vandaag kwam ik voor mijn beschutting naar Hem toe, naar Jou, die door een gedeeltelijke expansie [de geaardheden] van een expansie [de materiėle energie] van een expansie [Nārāyana] aanleiding geeft tot het voortbrengen, gedijen en weer teloorgaan van het universum [zie ook 2.5]. (Vedabase)

 

 Tekst 32-33

Er word beweerd dat Jullie, die van Je goeroe de opdracht kregen om zijn reeds lang geleden gestorven zoon terug te halen, hem vanuit het bereik van de voorvaderen hebben gebracht als een gift uit dankbaarheid voor Jullie geestelijk leraar. AlsJeblieft, o Jullie twee Meesters van de Yogameesters, vervul zo ook mijn verlangen. Ik zou graag mijn zoons teruggebracht zien die door Kamsa werden gedood [zie 10.4].'

Er word beweerd dat Jullie, die van Je goeroe de opdracht kregen zijn reeds lang geleden gestorven zoon terug te halen, hem vanuit het bereik van de voorvaderen weer terughaalden als een gift uit dankbaarheid voor Jullie geestelijk leraar. AlsJeblieft, o Jullie twee Meesters van de Yogameesters, beantwoordt op dezelfde manier aan mijn verlangen: ik zou graag mijn zoons teruggebracht zien die door Kamsa ter dood werden gebracht [zie 10.4]. (Vedabase)

 

 Tekst 34

De rishi [S'uka] zei: 'Aldus ertoe verzocht door Hun moeder, o afstammeling van Bharata, gingen Rāma en Krishna, met gebruik van Hun inwendig vermogen, de lagere wereld van Sutala binnen [zie 5.24: 18].

De rishi [S'uka] zei: 'Aldus ertoe verzocht door Hun moeder, o afstammeling van Bharata gingen Rāma en Krishna met gebruik van Hun inwendig vermogen de lagere wereld van Sutala binnen [zie 5.24: 18]. (Vedabase)

 

 Tekst 35

De Daityakoning [Bali], die Ze binnen zag komen, stond meteen op om zich samen met zijn hofhouding voor Hen te verbuigen. Hij was overmand door vreugde Hen te zien, de Opperziel en Het Zelf van het Universum, die zijn favoriete goddelijkheid van aanbidding waren.

Daar binnentredend stond de daitya koning [Bali] meteen op om tezamen met zijn hofhouding voor Hen te buigen. Hij was overmand door de vreugde Hen te zien, de Opperziel en Godheid van het Universum die zijn favoriete goddelijkheid van aanbidding vormden. (Vedabase)

 

 Tekst 36

Hij haalde koninklijke zetels, waarop Ze tevreden aldaar plaats namen, en waste de voeten van de twee Grote Zielen. Vervolgens nam hij samen met zijn gevolg het water [op hun hoofden] dat [iedereen] zuivert, tot aan Brahmā toe.

Koninklijke zetels voor Ze halend, was hij, toen Ze waren gezeten, er gelukkig mee de twee Grote Zielen Hun voeten te wassen, en daarvan nam hij samen met zijn volgelingen het water [op hun hoofden] dat zuiverde tot aan Brahmā toe. (Vedabase)

 

 Tekst 37

Hij aanbad Ze met het presenteren van al de weelde die hij en zijn familie bezaten: de meest kostbare rijkdommen, kleding, sierselen, geurige smeersels, betelnoot, lampen, zalig voedsel en zo meer [*].

Hij, van aanbidding met al de weelde die hij en zijn familie bezaten, bood Hen aldus de meest kostbare rijkdommen, kleding, sierselen, geurige smeersels, betelnoot, lampen, nectargelijk voedsel en zo meer [*]. (Vedabase)

 

 Tekst 38

Hij die Indra had overwonnen [zie 8.15], greep herhaaldelijk de voeten van de Opperheer vast. Met een hart smeltend van liefde, met tranen van geluk in zijn ogen en met zijn haren overeind, o Koning, sprak hij met een verstikte stem.

Hij die Indra had overwonnen [zie 8.15] sprak, telkens weer opnieuw de voeten van de Opperheer vastgrijpend, met een hart vertederd van liefde, met tranen in zijn ogen van de vervoering en zijn haren overeind, o Koning, toen met een verstikte stem. (Vedabase)

 

 Tekst 39

Bali zei: 'Mijn eerbetuigingen voor Ananta, het Grootste Wezen, en voor Krishna, de Absolute Waarheid, de Superziel, de Verbreider en Schepper van de analytische kennis [sānkhya, zie 3.25-32] en de [wetenschap van bhakti-]yoga.

Bali zei: 'Mijn eerbetoon voor Ananta, het Grootste Wezen; mijn eerbetuigingen voor Krishna, de Absolute Waarheid, de Superziel, de Verbreider en Schepper van de analytische kennis [sānkhya, zie 3.25-32] en de wetenschap van de [bhakti-]yoga. (Vedabase)

 

 Tekst 40

U voor ogen hebben is inderdaad iets dat zelden door de levende wezens wordt bereikt. Maar [als U zich inspant om ons] op Uw eigen initiatief [te bereiken], ligt het zelfs binnen het bereik van mensen als wij, die van nature in hartstocht en onwetendheid verkeren [zie B.G. 3: 21-23].

U voor ogen hebben is inderdaad iets dat, hoewel door de levende wezens zelden bereikt, niettemin nog steeds voor mensen als wij, die van nature in de hartstocht en de onwetendheid verkeren, niet moeilijk voor elkaar te krijgen is met de inspanning die U zich getroost om ons op Uw eigen initiatief te bereiken [zie B.G. 3: 21-23]. (Vedabase)

 

 Tekst 41-43

De zonen van Diti en Dānu, de zangers van de hemel, de vervolmaakte zielen, de wetenschappers, de eerbiedwaardigen, de schatbewaarders, de wilden, de vleeseters en de paranormalen, de mystici, de politici, wij en anderen zoals zij, verbijten ons steeds in een zekere rancune tegen de fysieke aanwezigheid van Jou, de rechtstreekse belichaming van de geopenbaarde geschriften die van zuivere goedheid bent. Sommigen zijn opstandig met hatelijkheid, en sommigen zijn van toewijding met een zekere lust [nevenmotieven], terwijl de verlichte zielen, die worden beheerst door de geaardheid goedheid, zich niet zo aangetrokken voelen [vergelijk: het ātmārāma-vers 1.7:10].

De zonen van Diti en Dānu, de zangers van de hemel, de vervolmaakten, de wetenschappers, de eerbiedwaardigen, de schatbewaarders, de wilden, de vleeseters en de paranormalen, de mystici, de politici, wij en anderen zoals zij, voelen ons tot Je aangetrokken ondanks het feit dat we voortdurend ons verbijten in een zekere rancune tegen de Rechtstreekse Belichaming van de Zuivere Goedheid in de goddelijke gedaante van de geopenbaarde geschriften; sommigen zijn bijzonder obstinaat met hatelijkheid, sommigen zijn van toewijding met nevenmotieven, terwijl de verlichte zielen en de rest die zich verlustigt in de goedheid, zich in het geheel niet zo aangetrokken voelen [vergelijk: het ātmārāma-vers 1.7: 1]. (Vedabase)

 

 Tekst 44

O Meester van de Yogameesters, als zelfs bedreven yogi's Uw begoochelende macht niet kennen, die hoofdzakelijk wordt gekenmerkt door dit soort termen [van het svarūpa en vis'esha, op eigenheid en op uiterlijke verschillen gebaseerde, identiteitsspel], wat betekent dat dan wel niet voor ons?

O Man der Beheersing, als zelfs niet de meesters van de begoochelende macht van Uw yoga kennen die hoofdzakelijk in dit soort termen [van het svarūpa en vis'esha identiteitsspel] wordt gekenschetst, wat houdt dat dan wel niet voor ons in? (Vedabase)

 

 Tekst 45

Heb daarom genade met me en leidt me weg vanuit de donkere put van een huishoudersbestaan naar die andere toevlucht van Uw lotusvoeten die wordt gezocht door de onzelfzuchtigen. Aldus kan ik me alleen overal naartoe begeven, of anders onder de bescherming van hen [de heiligen, toegewijden, Vaishnava's, wensbomen] die iedereen in de wereld behulpzaam willen zijn, zij aan wiens voeten men vrede vindt en krijgt wat men in het leven nodig heeft [de 'vritti'].

Daarom, o toevlucht van de lotusvoeten waar de onzelfzuchtigen hun geest op richten, heb genade met me en leidt me weg uit de donkere put van het huishoudelijk bestaan, zodat ik in vrede alleen moge rondtrekken of dat anders samen kan doen met de vrienden van allen [de heiligen, toegewijden, Vaishnava's, wensbomen] die een ieder in de wereld behulpzaam zijn en aan wiens voeten men kan vinden wat men in het leven nodig heeft [de 'vritti'].  (Vedabase)

 

 Tekst 46

Geef ons alstUblieft leiding, o beheerser van hen die [zelf-]beheerst zijn, maak ons zondeloos, o Meester, maak van ons een persoon die met geloof tewerk gaat en aldus bevrijd is van [schriftuurlijke, rituele] fixaties.'

AlstUblieft geef ons leiding o beheerser van hen die beheerst zijn, maak ons zondeloos o Meester, maak van ons een persoon die met geloof tewerkgaand vrijkomt van [schriftuurlijke] fixaties.' (Vedabase)

 

 Tekst 47

De Opperheer zei: 'Eens, ten tijde van de eerste Manu, kwamen er van Marīci zes zonen ter wereld uit Ūrnā. Het waren halfgoden die lachten toen ze zagen dat de liefdevolle ['kam', of Brahmā in dit geval] wilde copuleren met zijn dochter [genaamd Vāk, zie 3.12: 28-35, vergelijk 3.20: 23].

De Opperheer zei: 'Eens, ten tijde van de eerste Manu, waren er van Marīci zes zonen geboren uit Ūrnā, halfgoden, die lachten toen ze zagen dat hij die van de liefde is ['kam', of Brahmā in dit geval] wilde copuleren met zijn dochter [genaamd Vāk, zie 3.12: 28-35, vergelijk 3.20: 23]. (Vedabase)

 

 Tekst 48-49

Vanwege die overtreding belandden ze prompt in een baarmoeder waarin ze door Hiranyakas'ipu verwekt waren. Ze werden vervolgens door Yogamāyā overgebracht om geboorte te nemen uit de schoot van Devakī, o Koning. Ze werden door Kamsa vermoord. Zij weeklaagt over hen als zijnde haar zoons. Deze zelfde zoons leven hier nu bij u [zie ook ** en 10.2*].

Vanwege die overtreding belandden ze prompt in een baarmoeder waar ze door Hiranyakas'ipu verwekt waren. Ze werden toen door Yogamāyā overgebracht om geboorte te nemen uit de schoot van Devakī, o Koning, en werden door Kamsa vermoord. Zij weeklaagt over hen als zijnde haar zoons; zij, deze zelfde zoons leven hier nu bij u [zie ook ** en 10.2*]. (Vedabase)

  

 Tekst 50

We willen ze graag hier weghalen om een einde te maken aan de treurnis van hun moeder. Als daarna de vloek is opgeheven zullen ze, bevrijd van de ellende, naar hun eigen [hemelse] wereld terugkomen.

We willen ze hier weghalen om een einde te maken aan de droefenis van hun moeder; als daarna de vloek is opgeheven zullen ze bevrijd van de ellende naar hun eigen wereld terugkomen. (Vedabase)

 

 Tekst 51

Bij Mijn genade zullen deze zes, Smara [Kīrtimān, zie 10.1: 57], Udgītha, Parishvanga, Patanga, Kshudrabhrit en Ghrinī, terugkeren naar de bestemming van de heilige zielen.'

Bij Mijn genade zullen deze zes - Smara [Kīrtimān, zie 10.1: 57], Udgītha, Parishvanga, Patanga, Kshudrabhrit en Ghrinī - terugkeren naar de bestemming der geheiligden.' (Vedabase)

 

 Tekst 52

Na aldus te hebben gesproken, namen Ze, na beiden geėerd te zijn door Bali, de zoons mee terug naar Dvārakā en presenteerden Ze ze aan hun moeder.

Na aldus te hebben gesproken namen Ze, beiden geėerd door Bali, hen mee terug naar Dvārakā en presenteerden Ze de zoons aan hun moeder. (Vedabase)

  

 Tekst 53

Toen de godin de jongens weer terugzag, deed de liefde voor haar zoons haar borsten vloeien. Ze nam ze op haar schoot en omhelsde ze, waarbij ze keer op keer hun hoofden besnuffelde.

Toen de godin de jongens weer zag deed de liefde voor haar zoons haar borsten vloeien. Ze nam ze op haar schoot en omhelsde ze, waarbij ze keer op keer hun hoofden besnuffelde. (Vedabase)

 

 Tekst 54

Verbijsterd door de begoochelende energie van Vishnu waardoor de schepping zijn bestaan vindt, liet ze liefdevol haar zoons van haar borsten drinken die nat waren toen ze ze aanraakten.

Verbijsterd door Vishnu's begoochelend vermogen als gevolg waarvan de schepping zijn bestaan vindt, liet ze liefdevol haar zoons drinken van haar borsten die nat waren zo g uw ze hen aanraakten. (Vedabase)

 

 Tekst 55-56

Nadat ze hadden gedronken van haar nectargelijke melk, die nog over was van de melk die de hanteerder van de Knots dronk [voordat Vasudeva Hem naar Gokula droeg], herkregen ze, omdat ze in aanraking kwamen met het lichaam van Nārāyana, het bewustzijn van hun oorspronkelijke zelven. Buigend voor Govinda, Devakī, hun vader en Balarāma, gingen ze, voor ogen van iedereen, naar [de hemel] de plaats waar de goden zich ophouden.

Nadat ze van haar nectargelijke melk hadden gedronken die over was van de melk die de hanteerder van de Knots dronk [voordat Vasudeva Hem naar Gokula droeg], herkregen ze, omdat ze in aanraking kwamen met het lichaam van Nārāyana, het bewustzijn van hun oorspronkelijke zelven. Buigend voor Govinda, Devakī, hun vader en Balarāma gingen ze, voor ogen van iedereen, naar de plaats waar de goden zich ophouden. (Vedabase)

 

 Tekst 57

Met het aanschouwen van dit terugkeren en weer vertrekken van de doden[, haar zonen], dacht de goddelijke Devakī in grote verwondering na over de magie die door Krishna was beschikt, o Koning.

Met het aanschouwen van dit wederkeren en weer vertrekken van de doden, dacht de goddelijke Devakī in grote verwondering na over de magie zoals die was beschikt door Krishna, o Koning. (Vedabase)

 

 Tekst 58

O nazaat van Bharata, van Krishna, de Opperziel van een onbegrensde heldenmoed, bestaan talloze heldendaden als deze.'

Van Krishna, de Opperziel die onbegrensd is in Zijn heldenmoed, bestaan er eindeloos veel heldendaden als deze, o nazaat van Bharata.' (Vedabase)

 

 Tekst 59

S'rī Sūta zei [te Naimishāranya, 1.1: 4]: "Wie ook die devoot luistert naar of vertelt over de manier waarop deze wederwaardigheid van Murāri, aan wiens glorie geen grenzen gesteld zijn, werd beschreven door Vyāsa's gerespecteerde zoon, zal, door aldus zijn geest te richten op de Allerhoogste Heer, naar Zijn aan alle zegeningen rijke hemelse verblijfplaats gaan, want deze ware verrukking voor de oren van Zijn toegewijden maakt volledig een einde aan de zonden van het levende wezen."

S'rī Sūta zei [te Naimishāranya, 1.1: 4]: "Wie ook die, zoals beschreven door Vyāsa's gerespecteerde zoon, devoot luistert naar of vertelt over deze wederwaardigheid van Murāri aan wiens glorie geen grenzen gesteld zijn, zal, met deze ware verrukking voor de oren van Zijn toegewijden die de zonden van het levend wezen totaal uitbant, met het vestigen van zijn geest op de Allerhoogste Heer, naar Zijn aan alle zegeningen rijke hemelse verblijfplaats gaan." (Vedabase)

 

*: De paramparā voegt hieraan toe dat er negen standaardprocessen van toegewijde dienst zijn zoals Prahlāda dat aangeeft in 7.5: 23-24, en dat de laatste, ātma-samarpanam, het overdragen van je rijkdom zoals voorgeleefd door Bali Mahārāja ter wille van de ātma-nivedanam van zelfcommunicatie met de Heer, de culminatie is waar ieder ondernemen op uit zou moeten zijn. Als men poogt de Heer onder de indruk te brengen met rijkdom, macht, intelligentie enzovoorts, maar er niet in slaagt zichzelf nederig te begrijpen als zijnde Zijn dienaar, is iemands zogenaamde toewijding slechts een aanmatigende vertoning. De paramparā waarschuwt hier aldus tegen de valse religie van pompeuze ceremoniėn zonder achting voor het zich terugtrekken in de yoga, als met Daksha in 4.2 (zie ook B.G. 2: 42-43).

**: De paramparā legt met de ācārya's S'rīdhara Svāmī en Vis'vanātha Cakravartī uit dat, na het van Hiranyakas'ipu wegnemen van Marīci's zes zoons, Heer Krishna's Yogamāyā ze eerst deed belanden in nog een extra leven als de kinderen van een andere grote demon, Kālanemi [de voorgaande incarnatie van Kamsa, zie 10.1: 68], en toen bracht ze ze tenslotte over naar de schoot van Devakī. Zie voor het volledige verhaal voetnoot 10.1***.

 

 

 

 

 

 Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.
Het schilderij op deze pagina is van B.K. Mitra.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties