regelbalk



 

 

Canto 11

S'rī S'rī Gurv-ashthaka

 


 

Hoofdstuk 5: Nārada Besluit Zijn Onderricht aan Vasudeva

(1) De achtenswaardige koning [Nimi] zei: 'O u volmaakt in de kennis van de ziel, wat is de bestemming van hen die zo goed als nooit Hari, de Allerhoogste Persoonlijkheid, aanbidden [zie ook 11.3: *4] en, niet in vrede verkerend met hun lusten, de controle over zichzelf kwijt zijn?'

(2) S'rī Camasa zei: 'Uit het gezicht, de armen, de dijbenen en de voeten van de Oorspronkelijke Persoon ontstonden, met de verschillende [combinaties van de drie *] basiskwaliteiten van de natuur, de vier geestelijke afdelingen [of ās'rama's] en roepingen vooropgegaan door de brahmanen [of varna's, zie ook B.G. 4: 13]. (3) Als welk lid van deze [orden] ook, niet van aanbidding is voor de Allerhoogste Heer, of Hem minacht die de bron van zijn eigen zelf vormt, zal hij, van zijn positie afgedwaald, ten val komen [zie B.G. 16: 23]. (4) Velen zien geen kans zich bezig te houden met de verhandelingen over de Heer en denken nimmer aan de glorie van Acyuta. Voor [met name] vrouwen [vergelijk 5.17: 15], voor s'ūdra's en anderen [die aldus de weg kwijt zijn], moeten persoonlijkheden als u van genade zijn. (5) Zelfs intellectuelen, edelen en kooplieden die [door initiatie] toegang kregen tot de lotusvoeten van de Heer, raken het spoor bijster in hun betrokkenheid bij de [meest uiteenlopende] levensopvattingen [zie ook 5.6: 11, B.G. 2: 42-43]. (6) Onwetend over karmische zaken drukken zij, die feitelijk tekortschieten in ervaring maar trots zichzelf heel geleerd achten, zich verrukt over de schoonheid van de [Vedische] taal uit in [voor de halfgoden] vlijende verhandelingen waarmee ze zichzelf op een dwaalspoor brengen [zie ook B.G. 9: 3]. (7) Vol van hartstocht, met kwalijke verlangens en wellustig, zijn ze zo kwaad als slangen, bedrieglijk en ingebeeld, en drijven ze zondig de spot met hen die Acyuta dierbaar zijn. (8) In hun huizen ingericht ter wille van de seksualiteit, spreken ze met elkaar over de zegeningen van het aanbidden van vrouwen. Dieren dodend zonder oog voor de gevolgen brengen ze offers met enkel hun eigen  belang voor ogen, zonder voedsel uit te delen en schenkingen te doen uit dankbaarheid [voor de spirituele/geestelijke leiders en hun volgelingen, zie ook B.G. 16]. (9) Met hun intelligentie verblind door trots over hun weelde, speciale talenten, afkomst, scholing, verzaking, schoonheid, kracht en het uitvoeren van rituelen, koesteren ze harteloos minachting voor de vrome zielen die de Heer dierbaar zijn en hebben ze ook geen achting voor de Meester Zelf [zie ook b.v. 1.8: 26, 4.2: 24, 4.31: 21, 5.1: 12, 7.15: 19, 8.22: 26 en B.G. 2: 42-43]. (10) Minder intelligente personen vernemen [bij voorkeur] niet over de hoogst aanbiddelijke Heer verheerlijkt in de Veda's, de Opperziel die, zo [onafhankelijk] als de ether, Zich altijd in alle belichaamde wezens bevindt. Ze hebben het liever over de [materialistische] ideeėn die hen bezig houden. (11) In de materiėle wereld laat de geconditioneerde ziel zich steeds leiden door geslachtsverkeer, vlees eten en bedwelming [door alcohol en drugs] buiten de voorschriften om. Deze zaken zijn [echter] geregeld in [respectievelijk] het huwelijk, met offerandes en in ritueel gebruik met het doel ze een halt toe te roepen [zie ook 1.17: 38-39]. (12) Men heeft enkel voordeel van de vrucht van het dharma, want daarmee is er zowel de kennis als de wijsheid die tot bevrijding leidt. Maar in hun huizen hebben ze [de materialisten] geen oog voor de onoverkomelijke greep van de dood op het lichaam waar ze zich mee identificeren [zie ook 3.30: 7, 7.6: 8, 4.29: 52-55 maar ook 4.22: 10]. (13) Het staat voorgeschreven dat wijn moet worden geaccepteerd door eraan te ruiken en dat evenzo een beest volgens de voorschriften moet worden gedood en niet door het pijn te doen [op de verkeerde 'gewelddadige' manier]. Op dezelfde manier is seksuele gemeenschap er om kinderen te verwekken en niet zozeer voor het zinnelijk genot [B.G. 7: 11]. Voor deze allerzuiverste plichtsbetrachting volgens de regels, hebben zij [de minder intelligenten] geen begrip [zie ook 7.15]. (14) Zij die geen weet hebben van deze feiten en zeer onheilig ingebeeld zichzelf als vroom beschouwen, doen onschuldige trouwe dieren kwaad. Nadat ze hun lichamen hebben verlaten zullen die dieren hen opeten [vergelijk 5.26: 11-13 en 4.25: 7-8]. (15) Afgunstig op hun ware Zelf, hun Heer en Meester die leeft [in hun lichaam en] in de lichamen van anderen, komen ze ten val, in hun affectie gebonden aan hun eigen sterfelijke omhulsel en de relaties ervan. (16) Zij die niet de zaligheid bereikten maar er wel in slaagden hun onwetendheid te boven te komen, zullen [niettemin] met het volgen van het drievoudige pad [van de drie doelen van het vrome leven: het ritueel, een inkomen en gereguleerde verlangens, zie ook de purushārtha's, 10.2: 32] hun leven verpesten als ze [zonder bezinning en meditatie] zich geen vrije tijd gunnen [ofwel te hard werken]. (17) Allen die hun ziel doden [door zonder meditatie zich af te beulen] en die het ontbreekt aan vrede, denken in hun onwetendheid kennis van zaken te hebben, maar ze lijden mettertijd onder de vernietiging van al hun hoop en dromen als ze er niet in slagen hun [spirituele] plichten te vervullen. (18) Zij die hun gezichten afkeerden van Vāsudeva belanden onbedoeld in het duister, zoals beschikt door de begoochelende energie van de Allerhoogste Ziel, als ze [aan het einde van hun leven] hun huizen, kinderen, vrienden en echtgenotes achter zich laten.'

(19) De achtenswaardige koning zei: 'In welke tijd had de Heer welke kleur en welke gedaante, en met welke namen en welke methoden wordt Hij door de mens aanbeden? Alstublieft verschaf ons hier duidelijkheid over.'

(20) S'rī Karabhājana gaf ten antwoord: 'Heer Kes'ava [Krishna] heeft in de [yuga's] genaamd Krita [of Satya], Tretā, Dvāpara en Kali verschillende huidskleuren [zie ook 10.26: 16], namen en gedaanten, en wordt dienovereenkomstig op verschillende manieren aanbeden. (21) In Satya-yuga is Hij blank, heeft Hij vier armen en samengeklit haar, en draagt Hij kleding van boombast, een zwart hertenvel, een heilige draad, akshazaad gebedskralen, een staf en een waterpot. (22) De menselijke wezens zijn in die tijd vreedzaam, vrij van afgunst, een ieder welgezind, gelijkmoedig, en van aanbidding voor de Heer middels zowel boetedoeningen als door het beheersen van hun geest en zinnen. (23) Hij wordt aldus bezongen als Hamsa ['de Zwaan'], Suparna ['Mooie Vleugels'], Vaikunthha ['de Heer van het Hemelrijk'], Dharma ['de Handhaver van de Religie'], Yoges'vara ['de Heer van de Yoga'], Amala ['de Onberispelijke'], Īs'vara ['de Allerhoogste Heer'], Purusha ['de Oorspronkelijke Persoon'], Avyakta ['de Ongeziene'] en Paramātmā ['de Superziel']. (24) In Tretā-yuga heeft Hij een rode huidskleur, blonde lokken en vier armen, en draagt Hij drie gordels [overeenkomstig de initiaties van de eerste drie varna's], terwijl Hij, als de verpersoonlijking van de drie Veda's, offerlepels [**] en zo meer bij Zich heeft als Zijn symbolen. (25) De menselijke wezens, die als zoekers van de Absolute Waarheid gefixeerd zijn in de religiositeit, aanbidden in die tijd Hem, Hari die al de goden omvat, met offerrituelen van de drie Veda's [zie ook 1.16: 20]. (26) Men noemt Hem [in Tretā-yuga] Vishnu ['de Al-doordringende'], Yajńa ['de Heer van het Offer'], Pris'nigarbha ['de zoon van Pris'ni', 10.3: 32], Sarvadeva ['de God van Alle Goden'], Urukrama ['de Heer van de Grote Stappen'], Vrishākapi ['de Heer als de gedenkwaardige die beloont en het leed verdrijft'], Jayanta ['Hij die Alles Overwint'] en Urugāya ['Hij die men het Meest Verheerlijkt']. (27) In Dvāpara-yuga is de Allerhoogste Heer grijsblauw, draagt Hij gele kleren en onderscheidt Hij Zich door Zijn attributen [de werpschijf, knots, lotus en schelphoorn] en Zijn fysieke kenmerken zoals de S'rīvatsa, [de pauwenveer en het Kaustubhajuweel]. (28) O Koning, sterfelijke mensen die kennis willen verwerven over het Allerhoogste, aanbidden Hem, de Oorspronkelijke Persoon, in dat tijdperk in de rol van een grote koning, overeenkomstig de Veda's en Tantra's [zoals b.v. in 1.10: 16-18 en 10.74: 17-24 en ***] als volgt. (29-30) 'Wij brengen Sankarshana, Pradyumna, Aniruddha en U, Vāsudeva, onze eerbetuigingen, U, Nārāyana Rishi, de Oorspronkelijke en Allerhoogste Persoonlijkheid van God, de Grote Ziel, de Heer van de Schepping, de Gedaante van het Universum Zelf en het Ware Zelf van alle levende wezens [zie catur-vyūha].' (31) O Koning, aldus prijst men in Dvāpara-yuga de Heer van het Universum. Alstublieft verneem ook op welke manier men overeenkomstig de schriftuurlijke voorschriften van aanbidding is in Kali-yuga [zie ook 7.9: 38]. (32) Mensen die het goed begrijpen aanbidden [in Kali-yuga], middels offerplechtigheden die hoofdzakelijk bestaan uit samenzang, de Heer met een donkere huidskleur en een heldere uitstraling [Krishna en Krishna-Caitanya], begeleid door Zijn medestanders, toegewijden, wapens en metgezellen [zie ook Pańca-tattva] als volgt. (33) 'O Allerhoogste Persoonlijkheid, laat mij Uw voeten aanbidden. Men mediteert steeds op hen omdat ze een einde maken aan de vernedering [door de macht van de materie]. Beantwoordend aan [al] het verlangen [van de ziel], vormen ze het gezag en het pelgrimsoord waarvoor S'iva en Brahmā zich verbuigen. Ze nemen het leed weg van Uw dienaren, zijn de meest achtenswaardige toevlucht, o beschermer van allen die zich aan U overgeven, en vormen de boot voor de oceaan van geboorte en dood. (34) O Allerhoogste Persoonlijkheid, laat me Uw lotusvoeten vereren, want U, gefixeerd in het dharma, zag in reactie op de woorden van een brahmaan [als Akrūra, S'rī Advaita] af van de zo moeilijk te verzaken en door de halfgoden fel begeerde weelde van S'rī, o U die, [als Rāma, Krishna, de Boeddha, Caitanya etc.] van genade zijnd voor degenen gevangen in de dierlijke aard, Zich begaf naar het afgelegen gebied [India, de wildernis, het woud, de woestijn, met sannyāsa] om Uw verlangde doel na te jagen [Uw missie, Uw dharma, Uw aanwezigheid als de Heer van de toegewijden, 4*].'

 
(35) O Koning, dit is hoe de Allerhoogste Heer Hari, de Heer van Alle Zegeningen, door de mensen van iedere yuga wordt aanbeden met de [namen en] gedaanten passend bij dat tijdperk. (36) Respectabele zielen die bekend zijn met de waarde van het tijdperk, prijzen Kali-yuga door erop te wijzen dat de essentie ervan bestaat uit de zegen dat door enkel gezamenlijk [Zijn namen] te zingen, men al zijn doelen kan bereiken. (37) Voor de belichaamde ziel die ronddoolt in dit universum bestaat er geen grotere winst dan dit [sankīrtanazingen] waardoor de herhaling van geboorte en dood wordt doorbroken en [Zijn] Opperste Vrede wordt bereikt [zie ook 2.1: 11, 3.33: 7, 8.23: 16 en 8.23*]. (38-40) Zij die leven in Satya-yuga en de andere yuga's, o Koning, willen hun geboorte in Kali-yuga nemen omdat men in dat tijdperk, o grote monarch, overal toegewijden van Nārāyana kan aantreffen. Men vindt ze met name in groten getale in de provincies van Zuid-India. De mensen die daar drinken van het water van de rivieren de Tāmraparnī, de Kritamālā, de Payasvinī, de o zo heilige Kāverī, de Mahānadī en de Pratīcī, o heer van de mensen, zijn grotendeels toegewijden die met een zuiver hart de Allerhoogste Heer Vāsudeva van dienst zijn. (41) O Koning, als iemand zijn materiėle verplichtingen verzaakt en de beschutting van Mukunda zoekt, Hij Die de Toevlucht Verleent, is hij niet de dienaar noch de schuldenaar van de goden, de wijzen, normale levende wezens, vrienden en verwanten, de samenleving of van de voorvaderen [zie ook B.G. 3: 9]. (42) Iemand die de toevlucht van Zijn voeten is toegewijd en zijn voorkeur voor anderen heeft opgegeven, is de Allerhoogste Heer Hari zeer dierbaar. Welk verkeerd handelen [vikarma] zich op de een of andere manier ook voordeed, zal worden weggenomen door Hem die Zich in ieders hart bevindt [zie 8.23: 16 en B.G. 9: 22, 9: 30, 18: 56].'

(43) S'rī Nārada zei: 'Nadat hij aldus had vernomen over de wetenschap van de toegewijde dienst was [koning Nimi,] de heer van Mithilā zeer tevreden en sprak hij samen met de priesters gebeden uit voor de wijze zonen van Jayantī [de Yogendra's 5.4: 8]. (44) Toen verdwenen de volmaakte zielen voor ogen van allen aanwezig. De koning leefde trouw dit dharma na en bereikte de allerhoogste bestemming. (45) Ook u [Vasudeva], o hoogst fortuinlijke ziel, zal het Allerhoogste bereiken als u, met geloof in deze religieuze plichten, van de toegewijde dienst bent waar u over vernam en zich hebt vrijgemaakt van uw materiėle zorgen. (46) Omdat de Allerhoogste Heer en Meester Hari, de positie innam van uw zoon, raakte de aarde vervuld van jullie heerlijkheden als man en vrouw. (47) Met het tonen van jullie liefde voor Krishna als je zoon, raakten door jullie kijken, omhelzen, praten, slapen, zitten en eten met Hem, jullie harten gezuiverd. (48) Koningen als S'is'upāla, Paundraka en S'ālva, die in afgunst wedijverend zich betrokken op Zijn bewegingen, blikken enzovoorts, en aldus mediterend hun geesten op Hem fixeerden terwijl ze lagen, zaten enzomeer, bereikten een soortgelijke [spirituele] positie. Wat [voor zegeningen zijn er] dan [wel niet weggelegd] voor hen die Hem gunstig gezind zijn [zie mukti en ook Jaya & Vijaya]? (49) Denk niet van Krishna dat Hij uw zoon zou zijn. Hij is de Opperziel en Heer van Allen, die bij de macht van Zijn illusie verscheen als een normaal menselijk wezen en Zijn volheid als de Allerhoogste Onfeilbare verhulde [zie ook B.G. 4: 6]. (50) De faam van Hem die nederdaalde voor de bevrijding verspreidde zich wijd in de wereld, omdat Hij er zowel voor het doden van de asuraleden van de adelstand was die de aarde belastten, als voor de bescherming van de transcendentalisten die Hem toegewijd waren [zie ook B.G. 4: 7].'

(51) S'rī S'uka zei: 'Toen ze dit hadden gehoord waren de hoogst fortuinlijke Vasudeva en Devakī zeer verrast en gaven ze de illusie op die ze koesterden [dat Krishna hun zoon zou zijn]. (52) Hij die eenpuntig van aandacht mediteert op deze vrome, historische vertelling, zal nog in dit leven zijn [materiėle] besmetting van zich afschudden en de spirituele volmaaktheid bereiken.'
 

next                       


 
  Derde herziene editie, geladen 25 Februari, 2022.   

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De achtenswaardige koning [Nimi] zei: 'O u volmaakt in de kennis van de ziel, wat is de bestemming van hen die zo goed als nooit Hari, de Allerhoogste Persoonlijkheid, aanbidden [zie ook 11.3: *4] en, niet in vrede verkerend met hun lusten, de controle over zichzelf kwijt zijn?'
De achtenswaardige koning [Nimi] zei: 'O u volmaakt in de kennis van de ziel, wat is de bestemming van hen die, zo goed als nooit Hari de Allerhoogste Persoonlijkheid aanbiddend [zie ook 11.3: *4], niet in vrede met hun lusten de controle over zichzelf kwijt zijn?' (Vedabase)

 

Tekst 2

S'rī Camasa zei: 'Uit het gezicht, de armen, de dijbenen en de voeten van de Oorspronkelijke Persoon ontstonden, met de verschillende [combinaties van de drie *] basiskwaliteiten van de natuur, de vier geestelijke afdelingen [of ās'rama's] en roepingen vooropgegaan door de brahmanen [of varna's, zie ook B.G. 4: 13].

S'rī Camasa zei: 'Van het gezicht, de armen, de dijbenen, en de voeten van de Oorspronkelijke Persoon werden met de drie geaardheden van de natuur [in verschillende combinaties *] de vier geestelijke orden [of ās'rama's] en roepingen [of varna's] met de brahmanen voorop gaand gegenereerd [zie ook B.G. 4: 13]. (Vedabase)


Tekst 3

Als welk lid van deze [orden] ook, niet van aanbidding is voor de Allerhoogste Heer, of Hem minacht die de bron van zijn eigen zelf vormt, zal hij, van zijn positie afgedwaald, ten val komen [zie B.G. 16: 23].

Welk lid van hen dan ook die, niet van aanbidding, minachting koestert voor de Oorspronkelijke Persoon die rechtstreeks de uitnemendheid van hun ziel en de Allerhoogste Beheerser is, zal, van zijn positie afgedwaald, ten val komen [zie B.G. 16: 23]. (Vedabase)

 

Tekst 4

Velen zien geen kans zich bezig te houden met de verhandelingen over de Heer en denken nimmer aan de glorie van Acyuta. Voor [met name] vrouwen [vergelijk 5.17: 15], voor s'ūdra's en anderen [die aldus de weg kwijt zijn], moeten persoonlijkheden als u van genade zijn.

Er zijn vele mensen verre van de verhandelingen over de Vernietiger [van de zonde; de Heer] die nimmer denken aan de heerlijkheden van de Onfeilbare; zij, wat dat betreft slechts vrouwen [vergelijk 5.17: 15] en s'ūdra's en dergelijke, zijn degenen die de genade van persoonlijkheden als u verdienen. (Vedabase)

 

 Tekst 5

Zelfs intellectuelen, edelen en kooplieden die [door initiatie] toegang kregen tot de lotusvoeten van de Heer, raken het spoor bijster in hun betrokkenheid bij de [meest uiteenlopende] levensopvattingen [zie ook 5.6: 11, B.G. 2: 42-43].

En dan nog raken zelfs de intellectuelen, de edelen en de kooplieden, die het [door initiatie] is toegestaan de Heer Zijn lotusvoeten te benaderen, verbijsterd in hun betrokkenheid bij [allerlei soorten van] filosofieėn [zie ook 5.6: 11, B.G. 2: 42-43]. (Vedabase)

 

Tekst 6

Onwetend over karmische zaken drukken zij, die feitelijk tekortschieten in ervaring maar trots zichzelf heel geleerd achten, zich verrukt over de schoonheid van de [Vedische] taal uit in [voor de halfgoden] vlijende verhandelingen waarmee ze zichzelf op een dwaalspoor brengen [zie ook B.G. 9: 3].

Onwetend over het karma en arrogant, spreken studiehoofden, zichzelf heel geleerd achtend, verrukt met mooie woorden zich uit in ophemelende verhandelingen waardoor ze de draad kwijt raken [zie ook B.G. 9: 3]. (Vedabase)

 

Tekst 7

Vol van hartstocht, met kwalijke verlangens en wellustig, zijn ze zo kwaad als slangen, bedrieglijk en ingebeeld, en drijven ze zondig de spot met hen die Acyuta dierbaar zijn.

Vol van hartstocht en ontaard in hun begeerten zijn ze zo kwaad als slangen, bedrieglijk en ingebeeld en drijven ze zondig de spot met hen die Acyuta dierbaar zijn. (Vedabase)

 

Tekst 8

In hun huizen ingericht ter wille van de seksualiteit, spreken ze met elkaar over de zegeningen van het aanbidden van vrouwen. Dieren dodend zonder oog voor de gevolgen brengen ze offers met enkel hun eigen  belang voor ogen, zonder voedsel uit te delen en schenkingen te doen uit dankbaarheid [voor de spirituele/geestelijke leiders en hun volgelingen, zie ook B.G. 16].

Als vrouwenaanbidders onderhouden ze zich met elkaar in hun huizen met het aanmoedigen en aanbidden van de sex als het hoogste goed; zonder het uitdelen van voedsel en doen van schenkingen uit dankbaarheid [voor de spirituele/geestelijke leiders en hun volgelingen], in acht te nemen, denken ze enkel en alleen aan hun eigen levensonderhoud en doden ze, zich niet bewust van de gevolgen, de dieren [zie ook B.G. 16]. (Vedabase)

 

Tekst 9

Met hun intelligentie verblind door trots over hun weelde, speciale talenten, afkomst, scholing, verzaking, schoonheid, kracht en het uitvoeren van rituelen, koesteren ze harteloos minachting voor de vrome zielen die de Heer dierbaar zijn en hebben ze ook geen achting voor de Meester Zelf [zie ook b.v. 1.8: 26, 4.2: 24, 4.31: 21, 5.1: 12, 7.15: 19, 8.22: 26 en B.G. 2: 42-43].

Met hun intelligentie verblind door de trots ontleend aan hun weelde, speciale talenten, afkomst, scholing, verzaking, schoonheid, kracht en het volbrengen van rituelen, koesteren ze met een hart van steen minachting voor de geheiligden die de Heer lief zijn en de Beheerser Zelve erbij inbegrepen [zie ook e.g.: 1.8: 26, 4.2: 24, 4.31: 21, 5.1: 12, 7.15: 19, 8.22: 26 en B.G. 2.42-43]. (Vedabase)

 

Tekst 10

Minder intelligente personen vernemen [bij voorkeur] niet over de hoogst aanbiddelijke Heer verheerlijkt in de Veda's, de Opperziel die, zo [onafhankelijk] als de ether, Zich altijd in alle belichaamde wezens bevindt. Ze hebben het liever over de [materialistische] ideeėn die hen bezig houden.

De Ziel van de Meest Aanbiddelijke Beheerser die net als de ether voor eeuwig zich ophoudt in alle belichaamde wezens, is de Uiteindelijke Beheerser verheerlijkt door de Veda's, maar de onintelligenten slaan er geen acht op; ze gaan liever door met het bespreken van de onderwerpen van hun eigen grillige zingenoegens. (Vedabase)

 

 Tekst 11

In de materiėle wereld laat de geconditioneerde ziel zich steeds leiden door geslachtsverkeer, vlees eten en bedwelming [door alcohol en drugs] buiten de voorschriften om. Deze zaken zijn [echter] geregeld in [respectievelijk] het huwelijk, met offerandes en in ritueel gebruik met het doel ze een halt toe te roepen [zie ook 1.17: 38-39].

Het verslingerd zijn aan de sex en het consumeren van vlees en alcohol dat inderdaad steeds wordt aangetroffen in het geconditioneerde levende wezen wordt waarlijk door geen schriftuurlijk gebod ondersteund; wat in dezen is voorgeschreven voor [respectievelijk] het huwelijk, de offerplechtigheid en het ritueel gebruik van wijn, is er voor het doel daar een einde aan te maken [zie ook 1.17: 38-39]. (Vedabase)

  

 Tekst 12  

Men heeft enkel voordeel van de vrucht van het dharma, want daarmee is er zowel de kennis als de wijsheid die tot bevrijding leidt. Maar in hun huizen hebben ze [de materialisten] geen oog voor de onoverkomelijke greep van de dood op het lichaam waar ze zich mee identificeren [zie ook 3.30: 7, 7.6: 8, 4.29: 52-55 maar ook 4.22: 10].

Van alle [te vergaren] weelde is de religiositeit de enige vrucht van welke er inderdaad de kennis is tezamen met de wijsheid en de daarop volgende bevrijding; zij die zo geslaagd zijn in hun huizen realiseren zich niet de onoverkomelijke greep van de dood op hun lichamen [zie ook 3.30: 7, 7.6: 8, 4.29: 52-55 maar ook: 4.22: 10]. (Vedabase)



Tekst 13

Het staat voorgeschreven dat wijn moet worden geaccepteerd door eraan te ruiken en dat evenzo een beest volgens de voorschriften moet worden gedood en niet door het pijn te doen [op de verkeerde 'gewelddadige' manier]. Op dezelfde manier is seksuele gemeenschap er om kinderen te verwekken en niet zozeer voor het zinnelijk genot [B.G. 7: 11]. Voor deze allerzuiverste plichtsbetrachting volgens de regels, hebben zij [de minder intelligenten] geen begrip [zie ook 7.15].

Het staat voorgeschreven dat de wijn moet worden genoten door eraan te ruiken en dat dienovereenkomstig een beest volgens de voorschriften moet worden gedood en niet in een begerige vorm van geweld [met het slachten van dieren op een grote schaal]; op dezelfde manier is sex er voor het verwekken van kinderen en niet voor het zinnelijk genot [op zich] [B.G. 7-11]; voor dit allerzuiverste, hun eigen plicht zoals het hoort, hebben zij [de onintelligenten] geen begrip [zie ook 7.15]. (Vedabase)

  

 Tekst 14

Zij die geen weet hebben van deze feiten en zeer onheilig ingebeeld zichzelf als vroom beschouwen, doen onschuldige trouwe dieren kwaad. Nadat ze hun lichamen hebben verlaten zullen die dieren hen opeten [vergelijk 5.26: 11-13 en 4.25: 7-8].

Zij die geen weet hebben van deze feiten en zeer onheilig ingebeeld zichzelf als geheiligd beschouwen, doen onschuldig vertrouwende dieren kwaad; nadat ze hun lichamen hebben verlaten zullen die dieren hen opeten [vergelijk 5.26: 11-13 en 4.25: 7-8]. (Vedabase)

 

 Tekst 15  

Afgunstig op hun ware Zelf, hun Heer en Meester die leeft [in hun lichaam en] in de lichamen van anderen, komen ze ten val, in hun affectie gebonden aan hun eigen sterfelijke omhulsel en de relaties ervan.

Afgunstig op hun ware Zelf, hun Heer en Beheerser levend in de lichamen van anderen, komen ze, gefixeerd in hun voorliefde voor hun eigen sterfelijke omhulsel en alles wat er bij hoort, ten val. (Vedabase)

 

Tekst 16

Zij die niet de zaligheid bereikten maar er wel in slaagden hun onwetendheid te boven te komen, zullen [niettemin] met het volgen van het drievoudige pad [van de drie doelen van het vrome leven: het ritueel, een inkomen en gereguleerde verlangens, zie ook de purushārtha's, 10.2: 32] hun leven verpesten als ze [zonder bezinning en meditatie] zich geen vrije tijd gunnen [ofwel te hard werken].

Zij die [aldus] niet de emancipatie [of de moksha] hebben bereikt maar wel de grofstoffelijke dwaasheid te boven kwamen, zijn de drie doelen van het vrome leven toegewijd [het ritueel, een inkomen en gereguleerde verlangens], maar zijn, zonder zich ook maar een moment van reflectie te gunnen [te hard werkend], [niettemin druk] bezig zichzelf te doden [zie ook de purushārtha's 10.2: 32]. (Vedabase)


Tekst 17  

Allen die hun ziel doden [door zonder meditatie zich af te beulen] en die het ontbreekt aan vrede, denken in hun onwetendheid kennis van zaken te hebben, maar ze lijden mettertijd onder de vernietiging van al hun hoop en dromen als ze er niet in slagen hun [spirituele] plichten te vervullen.

Deze zelfmoordenaars de vrede ontberend, denken in hun onwetendheid kennis van zaken te hebben maar lijden, er niet in slagend hun plichten na te komen, mettertijd onder de vernietiging van al hun hoop en hun dromen. (Vedabase)

 

 Tekst 18

Zij die hun gezichten afkeerden van Vāsudeva belanden onbedoeld in het duister, zoals beschikt door de begoochelende energie van de Allerhoogste Ziel, als ze [aan het einde van hun leven] hun huizen, kinderen, vrienden en echtgenotes achter zich laten.'

Zij die hun gezichten afkeerden van Vāsudeva gaan, zoals beschikt door de illusie-verwekkende energie van de Allerhoogste Ziel, zonder het te willen, de duisternis binnen, hun huizen, kinderen, vrienden en echtgenotes in de steek latend.' (Vedabase)

 

Tekst 19

De achtenswaardige koning zei: 'In welke tijd had de Heer welke kleur en welke gedaante, en met welke namen en welke methoden wordt Hij door de mens aanbeden? Alstublieft verschaf ons hier duidelijkheid over.'

De achtenswaardige koning zei; 'In welke tijd had de Heer welke kleur en welke gedaante en met welke namen en welke methoden wordt Hij aanbeden; alstublieft verschaf hier in onze aanwezigheid duidelijkheid over.' (Vedabase)

 

Tekst 20

S'rī Karabhājana gaf ten antwoord: 'Heer Kes'ava [Krishna] heeft in de [yuga's] genaamd Krita [of Satya], Tretā, Dvāpara en Kali verschillende huidskleuren [zie ook 10.26: 16], namen en gedaanten, en wordt dienovereenkomstig op verschillende manieren aanbeden.

S'rī Karabhājana gaf ten antwoord: 'In deze [yuga's] genaamd Krita [of Satya], Tretā, Dvāpara en Kali wordt de Heer, met het hebben van verschillende huidskleuren [zie ook 10.26: 16], namen en gedaanten, dienovereenkomstig op verschillende manieren aanbeden. (Vedabase)

 

Tekst 21

In Satya-yuga is Hij blank, heeft Hij vier armen en samengeklit haar, en draagt Hij kleding van boombast, een zwart hertenvel, een heilige draad, akshazaad gebedskralen, een staf en een waterpot.

In Satya Yuga is Hij blank, heeft Hij vier armen, samengeklit haar, kleding van boombast, een zwart hertenvel, een heilige draad, aksha-zaad gebedskralen en draagt Hij een staf en een waterpot. (Vedabase)

 

 Tekst 22

De menselijke wezens zijn in die tijd vreedzaam, vrij van afgunst, een ieder welgezind, gelijkmoedig, en van aanbidding voor de Heer middels zowel boetedoeningen als door het beheersen van hun geest en zinnen.

De menselijke wezens zijn dan vreedzaam, vrij van afgunst, een ieder welgezind, gelijkmoedig en zowel middels boetedoeningen als door het beheersen van hun geest en zinnen van aanbidding voor de Heer. (Vedabase)

 

 Tekst 23

Hij wordt aldus bezongen als Hamsa ['de Zwaan'], Suparna ['Mooie Vleugels'], Vaikunthha ['de Heer van het Hemelrijk'], Dharma ['de Handhaver van de Religie'], Yoges'vara ['de Heer van de Yoga'], Amala ['de Onberispelijke'], Īs'vara ['de Allerhoogste Heer'], Purusha ['de Oorspronkelijke Persoon'], Avyakta ['de Ongeziene'] en Paramātmā ['de Superziel'].

Aldus wordt Hij verschillend gevierd als Hamsa ['de Zwaan'], Suparna ['Mooie Vleugels'], Vaikunthha ['de Heer van het Hemelrijk'], Dharma ['de Handhaver der Religie'], Yoges'vara ['de Beheerser van de Yoga', Amala ['de Onberispelijke '], Īs'vara ['de Allerhoogste Beheerser'], Purusha ['de Oorspronkelijke Persoon'], Avyakta ['de Ongeziene'] en Paramātmā ['de Superziel']. (Vedabase)

 

 Tekst 24

In Tretā-yuga heeft Hij een rode huidskleur, blonde lokken en vier armen, en draagt Hij drie gordels [overeenkomstig de initiaties van de eerste drie varna's], terwijl Hij, als de verpersoonlijking van de drie Veda's, offerlepels [**] en zo meer bij Zich heeft als Zijn symbolen.

In Tretā Yuga heeft Hij een rode huidskleur, vier armen, draagt hij drie gordels [naar de initiaties van de eerste drie varna's], heeft Hij blonde lokken en heeft Hij, als de verpersoonlijking van de drie Veda's, de offerlepels [**] en dergelijken als Zijn symbolen. (Vedabase)

 

 Tekst 25

De menselijke wezens, die als zoekers van de Absolute Waarheid gefixeerd zijn in de religiositeit, aanbidden in die tijd Hem, Hari die al de goden omvat, met offerrituelen van de drie Veda's [zie ook 1.16: 20].

Dan aanbidden de menselijke wezens die als zoekers van de Absolute Waarheid gefixeerd zijn in de religiositeit Hem, Hari, de Godheid in Al de Goden, met de offerrituelen van de drie Veda's [zie ook 1.16: 20]. (Vedabase)

 

 Tekst 26

Men noent Hem [in Tretā-yuga] Vishnu ['de Al-doordringende'], Yajńa ['de Heer van het Offer'], Pris'nigarbha ['de zoon van Pris'ni', 10.3: 32], Sarvadeva ['De God van Alle Goden'], Urukrama ['De heer van de Grote Stappen'], Vrishākapi ['de Heer als de gedenkwaardige die beloont en het leed verdrijft'], Jayanta ['Hij die Alles Overwint'] en Urugāya ['Hij die men het Meest Verheerlijkt'].

In Tretā Yuga wordt de Heer verheerlijkt met de namen Vishnu ['de Al-doordringende'], Yajńa ['de Heer van het Offer'], Pris'nigarbha [de zoon van Pris'ni, 10.3: 32], Sarvadeva ['De God Aller Goden'], Urukrama ['Hij van de Bovenzinnelijke Wapenfeiten'], Vrishākapi [de Gedenkwaardige Die Beloont en het Leed Verdrijft'], Jayanta ['Hij die Alles Overwint'] en Urugāya ['Hij het Meest Verheerlijkt']. (Vedabase)

 

 Tekst 27

In Dvāpara-yuga is de Allerhoogste Heer grijsblauw, draagt Hij gele kleren en onderscheidt Hij Zich door Zijn attributen [de werpschijf, knots, lotus en schelphoorn] en Zijn fysieke kenmerken zoals de S'rīvatsa, [de pauwenveer en het Kaustubhajuweel].

In Dvāpara Yuga is de Allerhoogste Heer grijsblauw, draagt hij gele kleren en voert Hij Zijn toepassingen met zich mee [de werpschijf, knots, lotus en schelphoorn] tezamen met de lichamelijke kenmerken van de S'rīvatsa en dergelijke en Zijn sierselen [zoals de pauwenveer en het kaustubha-juweel]. (Vedabase)

 

 Tekst 28

O Koning, sterfelijke mensen die kennis willen verwerven over het Allerhoogste, aanbidden Hem, de Oorspronkelijke Persoon, in dat tijdperk in de rol van een grote koning, overeenkomstig de Veda's en Tantra's [zoals b.v. in 1.10: 16-18 en 10.74: 17-24 en ***] als volgt.

In dat tijdperk, o Koning, aanbidden de sterfelijken die kennis willen verwerven over het Allerhoogste Hem, de Oorspronkelijke Persoon die de rol speelt van een grote koning, overeenkomstig de Veda's en de Tantra's [zoals e.g. in 1.10: 16-18 en 10: 74: 17-24 en ***] met: (Vedabase)


 Tekst 29-30

'Wij brengen Sankarshana, Pradyumna, Aniruddha en U, Vāsudeva, onze eerbetuigingen, U, Nārāyana Rishi, de Oorspronkelijke en Allerhoogste Persoonlijkheid van God, de Grote Ziel, de Heer van de Schepping, de Gedaante van het Universum Zelf en het Ware Zelf van alle levende wezens [zie catur-vyūha].'

'Onze eerbetuigingen voor Sankarshana, Pradyumna, Aniruddha en U, Vāsudeva; U Nārāyana Rishi, de Oorspronkelijke en Allerhoogste Persoonlijkheid van God, de Grotere Ziel, de Beheerser van de Schepping, de Gedaante van het Universum Zelf en het Ware Zelf van alle levende wezens [zie catur-vyūha].' (Vedabase)

 

 Tekst 31

O Koning, aldus prijst men in Dvāpara-yuga de Heer van het Universum. Alstublieft verneem ook op welke manier men overeenkomstig de schriftuurlijke voorschriften van aanbidding is in Kali-yuga [zie ook 7.9: 38].

O Koning, aldus prijzen ze in Dvāpara Yuga de Heer van het Universum; alstublieft verneem op welke manier naar de schriftuurlijke voorschriften men eveneens van aanbidding is in Kali Yuga [zie ook 7.9: 38]. (Vedabase)

 

Tekst 32

Mensen die het goed begrijpen aanbidden [in Kali-yuga], middels offerplechtigheden die hoofdzakelijk bestaan uit samenzang, de Heer met een donkere huidskleur en een heldere uitstraling [Krishna en Krishna-Caitanya], begeleid door Zijn medestanders, toegewijden, wapens en metgezellen [zie ook Pańca-tattva] als volgt.

De intelligenten aanbidden [dan Hem die] met een heldere [niet-donkere of gouden] luister samen met [Zijn] metgezellen, dienaren, wapens en toegehorigen, middels de offerplechtigheid van hoofdzakelijk het gezamenlijk bezingen, van lof [is] voor [spreekt over, verspreidt of gekleurd is door] Krishna met: (Vedabase)


 Tekst 33

'O Allerhoogste Persoonlijkheid, laat mij Uw voeten aanbidden. Men mediteert steeds op hen omdat ze een einde maken aan de vernedering [door de macht van de materie]. Beantwoordend aan [al] het verlangen [van de ziel], vormen ze het gezag en het pelgrimsoord waarvoor S'iva en Brahmā zich verbuigen. Ze nemen het leed weg van Uw dienaren, zijn de meest achtenswaardige toevlucht, o beschermer van allen die zich aan U overgeven, en vormen de boot voor de oceaan van geboorte en dood.

'O Allerhoogste Persoonlijkheid, aan Uw voeten, waarop men steeds mediteert, die de vernedering onder de invloed der materie te niet doen, die in ruime mate het ware verlangen van de ziel honoreren, die het verblijf en het pelgrimsoord zijn waarvoor S'iva en Brahmā zich verbuigen, die de meest achtenswaardige toevlucht vormen die het leed wegneemt van Uw dienaren en die de boot voor de oceaan van geboorte en dood zijn, draag ik mijn eerbetoon op. (Vedabase)

 

 Tekst 34

O Allerhoogste Persoonlijkheid, laat me Uw lotusvoeten vereren, want U, gefixeerd in het dharma, zag  in reactie op de woorden van een brahmaan [als Akrūra, S'rī Advaita] af van de zo moeilijk te verzaken en door de halfgoden fel begeerde weelde van S'rī, o U die, [als Rāma, Krishna, de Boeddha, Caitanya etc.] van genade zijnd voor degenen gevangen in de dierlijke aard, Zich begaf naar het afgelegen gebied [India, de wildernis, het woud, de woestijn, met sannyāsa] om Uw verlangde doel na te jagen [Uw missie, Uw dharma, Uw aanwezigheid als de Heer van de toegewijden, 4*].'

Naar de woorden van een brahmaan [als Akrūra, S'rī Advaita of Johannes de Doper], als de Meest Religieuze de zo moeilijk achter te laten weelde van S'rī opgevend zo sterk begeerd door de goddelijken, ging Hij [als Rāma, Krishna, de Buddha, als Jezus, als Caitanya etc.], van genade voor hen die gevangen zijn in de dierlijke aard, naar het gebied ver weg [India, de wildernis, het woud, de woestijn, met sannyas] Zijn object van verlangen najagend [Zijn missie, Zijn dharma, Zijn aanwezigheid als de Heer der toegewijden]; mijn eerbetoon geldt de lotusvoeten van U, o Allerhoogste Persoonlijkheid. [4*]' (Vedabase)

 

 Tekst 35

O Koning, dit is hoe de Allerhoogste Heer Hari, de Heer van Alle Zegeningen, door de mensen van iedere yuga wordt aanbeden met de [namen en] gedaanten passend bij dat tijdperk.

Aldus wordt de Allerhoogste Heer Hari, de Beheerser van Alle Zegeningen, naar Zijn namen en gedaanten zoals gepast voor iedere yuga aanbeden door de mensen van dat tijdperk, o Koning. (Vedabase)

 

 Tekst 36

Respectabele zielen die bekend zijn met de waarde van het tijdperk, prijzen Kali-yuga door erop te wijzen dat de essentie ervan bestaat uit de zegen dat door enkel gezamenlijk [Zijn namen] te zingen, men al zijn doelen kan bereiken.

De gelovigen [van geestelijke vooruitgang] bekend met de waarde, prijzen het tijdperk van Kali, erop wijzend dat zijn essentie eruit bestaat dat met het [enkele] gezamenlijke bezingen zo goed als alle doeleinden worden bereikt. (Vedabase)


 Tekst 37

Voor de belichaamde ziel die ronddoolt in dit universum bestaat er geen grotere winst dan dit [sankīrtanazingen] waardoor de herhaling van geboorte en dood wordt doorbroken en [Zijn] Opperste Vrede wordt bereikt  [zie ook 2.1: 11, 3.33: 7, 8.23: 16 en 8.23*].

Daadwerkelijk, voor de belichaamden ronddolend in dit universum, bestaat er geen grotere winst dan dit [sankīrtana-zingen] waardoor men de Opperste Vrede verkrijgt en waardoor de herhaling van geboorte en dood wordt doorbroken [zie ook 2.1: 11, 3.33: 7, 8.23: 16 en 8.23 *]. (Vedabase)

 

 Tekst 38-40

Zij die leven in Satya-yuga en de andere yuga's, o Koning, willen hun geboorte in Kali-yuga nemen omdat men in dat tijdperk, o grote monarch, overal toegewijden van Nārāyana kan aantreffen. Men vindt ze met name in groten getale in de provincies van Zuid-India. De mensen die daar drinken van het water van de rivieren de Tāmraparnī, de Kritamālā, de Payasvinī, de o zo heilige Kāverī, de Mahānadī en de Pratīcī, o heer van de mensen, zijn grotendeels toegewijden die met een zuiver hart de Allerhoogste Heer Vāsudeva van dienst zijn.

Zij die leven in Satya- en de andere yuga's, o Koning, willen in Kali Yuga hun geboorte nemen daar men voorzeker in die tijd, o grote monarch, links en rechts de toegewijden die Nārāyana zijn toegewijd aantreft; in het bijzonder in grote getalen in de provincies van Zuid-India alwaar die mensen die drinken van het water van de rivieren de Tāmraparnī, de Kritamālā, de Payasvinī, de, o zo heilige Kāverī, de Mahānadī en de Pratīcī, o heer der mensen, grotendeels toegewijden zuiver van hart van de Allerhoogste Heer Vāsudeva zijn. (Vedabase)

 

 Tekst 41

O Koning, als iemand zijn materiėle verplichtingen verzaakt en de beschutting van Mukunda zoekt, Hij Die de Toevlucht Verleent, is hij niet de dienaar noch de schuldenaar van de goden, de wijzen, normale levende wezens, vrienden en verwanten, de samenleving of van de voorvaderen [zie ook B.G. 3: 9].

O Koning, een persoon die, met het verzaken van de materiėle verplichtingen, met zijn hele wezen toenadering zocht tot de toevlucht van Mukunda, Hij Die de Toevlucht Verleent, is niet de dienaar noch de schuldenaar van de goden, de wijzen, de normale levende wezens, van vrienden en verwanten of van de voorvaderen [zie ook B.G. 3: 9]. (Vedabase)

 

 Tekst 42

Iemand die de toevlucht van Zijn voeten is toegewijd en zijn voorkeur voor anderen heeft opgegeven, is de Allerhoogste Heer Hari zeer dierbaar. Welk verkeerd handelen [vikarma] zich op de een of andere manier ook voordeed, zal worden weggenomen door Hem die Zich in ieders hart bevindt [zie 8.23: 16 en B.G. 9: 22, 9: 30, 18: 56].'

Verankerd aan Zijn voeten bezig met aanbidden en aldus Heer Hari dierbaar, de Allerhoogste Beheerser die met het opgeven van de toeneiging naar anderen toe het hart is binnengetreden, worden welke soort van onregelmatigheden die zich op de ene of de andere manier ook voordeden allen weggenomen [zie 8.23: 16 en B.G. 9: 22, 9: 30, 18: 56].' (Vedabase)


 Tekst 43

S'rī Nārada zei: 'Nadat hij aldus had vernomen over de wetenschap van de toegewijde dienst was [koning Nimi,] de heer van Mithilā zeer tevreden en sprak hij samen met de priesters gebeden uit voor de wijze zonen van Jayantī [de Yogendra's 5.4: 8].

S'rī Nārada zei: 'Op deze manier vernomen hebbend over de wetenschap van de toegewijde dienst voelde de meester van Mithilā zich waarlijk voldaan en bracht hij vervolgens tezamen met de priesters gebeden voor de wijze zonen van Jayantī [de yogendra's 5.4: 8]. (Vedabase)

 

 Tekst 44

Toen verdwenen de volmaakte zielen voor ogen van allen aanwezig. De koning leefde trouw dit dharma na en bereikte de allerhoogste bestemming.

Toen, voor ogen van allen aanwezig, verdwenen de volmaakte zielen. De koning, trouw dit dharma nalevend, bereikte de allerhoogste bestemming. (Vedabase)

 

 Tekst 45

Ook u [Vasudeva], o hoogst fortuinlijke ziel, zal het Allerhoogste bereiken als u, met geloof in deze religieuze plichten, van de toegewijde dienst bent waar u over vernam en zich hebt vrijgemaakt van uw materiėle zorgen.

U [Vasudeva], o hoogst fortuinlijke ziel, zult eveneens, toegerust met geloof in deze principes van de toegewijde dienst waar u over vernam, bevrijd van alle materiėle omgang zich naar het Allerhoogste begeven. (Vedabase)

 

 Tekst 46

Omdat de Allerhoogste Heer en Meester Hari, de positie innam van uw zoon, raakte de aarde vervuld van jullie heerlijkheden als man en vrouw.

De aarde raakte vol van inderdaad de heerlijkheden van jullie twee als man en vrouw, omdat de Allerhoogste Heer, de Beheerser Hari, de positie innam van uw zoon. (Vedabase)

 

 Tekst 47

Met het tonen van jullie liefde voor Krishna als je zoon, raakten door jullie kijken, omhelzen, praten, slapen, zitten en eten met Hem, jullie harten gezuiverd.

Voor Krishna de liefde ten toon spreidend van het zien, het omhelzen, en converseren, gaan slapen, zitten en eten met een zoon, zijn de harten van jullie gezuiverd geraakt. (Vedabase)

 

Tekst 48

Koningen als S'is'upāla, Paundraka en S'ālva, die in afgunst wedijverend zich betrokken op Zijn bewegingen, blikken enzovoorts, en aldus mediterend hun geesten op Hem fixeerden terwijl ze lagen, zaten enzomeer, bereikten een soortgelijke [spirituele] positie. Wat [voor zegeningen zijn er] dan [wel niet weggelegd] voor hen die Hem gunstig gezind zijn [zie mukti en ook Jaya & Vijaya]?

Koningen als S'is'upāla, Paundraka en S'ālva die met afgunst zich wedijverend betrokken op Zijn bewegingen, blikken enzovoorts, en aldus mediterend hun geesten concentreerden op Hem neerliggend, zittend etc., hebben een positie bereikt op het zelfde niveau; wat dan niet te zeggen van hen die gunstig gezind waren [zie mukti en ook Jaya &Vijaya]? (Vedabase)

 

 Tekst 49

Denk niet van Krishna dat Hij uw zoon zou zijn. Hij is de Opperziel en Heer van Allen, die bij de macht van Zijn illusie verscheen als een normaal menselijk wezen en Zijn volheid als de Allerhoogste Onfeilbare verhulde [zie ook B.G. 4: 6].

Verwaardig u niet Krishna, de Opperziel en Beheerser van Allen, het idee op te dringen dat Hij uw zoon is; bij de macht van Zijn illusie verscheen Hij als een normaal menselijk wezen Zijn volheid verhullend als de Allerhoogste Onfeilbare [zie ook B.G. 4: 6]. (Vedabase)

 

 Tekst 50

De faam van Hem die nederdaalde voor de bevrijding verspreidde zich wijd in de wereld, omdat Hij er zowel voor het doden van de asuraleden van de adelstand was die de aarde belastten, als voor de bescherming van de transcendentalisten die Hem toegewijd waren [zie ook B.G. 4: 7].'

Van Hem die nederdaalde teneinde de asura-leden van de adelstand die de aarde belastten te doden en de bevrijding te vergunnen, heeft de faam zich wijd verspreid in de wereld [zie ook B.G. 4: 7].' (Vedabase)

 

 Tekst 51

S'rī S'uka zei: 'Toen ze dit hadden gehoord waren de hoogst fortuinlijke Vasudeva en Devakī zeer verrast en gaven ze de illusie op die ze koesterden [dat Krishna hun zoon zou zijn].

S'rī S'uka zei: 'Toen ze dit hadden gehoord waren de hoogst fortuinlijke Vasudeva en Devakī zeer verrast en gaven ze de dwaasheid die ze met zichzelf hadden op. (Vedabase)

 

 Tekst 52

Hij die eenpuntig van aandacht mediteert op deze vrome, historische vertelling, zal nog in dit leven zijn [materiėle] besmetting van zich afschudden en de spirituele volmaaktheid bereiken.'

Hij die eenpuntig van aandacht mediteert op deze vrome historische vertelling, zal nog in dit leven van de besmetting afkomen en de spirituele volmaaktheid bereiken. (Vedabase)

 

*: Met de Rik-samhitā (8.4: 19), de S'ukla-yajur Veda (34: 11) en de Atharva Veda (19: 66) die allemaal zeggen 'De brahmaan verscheen als Zijn gezicht, de koning als Zijn armen, de vais'ya als Zijn dijen, en de s'ūdra werd geboren uit Zijn voeten' worden, volgens S'rīdhara Svāmī, de brahmanen geacht geboren te zijn uit de geaardheid goedheid, de kshatriya's uit een combinatie van goedheid en hartstocht, de vais'ya's uit een combinatie van hartstocht en onwetendheid en de s'ūdra's uit de geaardheid onwetendheid.

**: Hier vermeld worden de vikankata houten sruk en de khadira houten sruvā die de sruk bediend voor het gieten van ghee in het vuur.

***: De paramparā, om ons te helpen herinneren aan de neergang van de toewijding in de loop van de yuga's [zie ook 1.16: 20] verduidelijkt: 'De mensen levend in Satya-yuga werden omschreven als s'āntāh, nirvairāh, suhridah en samāh, of vreedzaam, vrij van afgunst, de weldoeners van ieder levend wezen, en gefixeerd op het spiritueel platform voorbij de geaardheden der materiėle natuur. Zo ook werden de mensen levend in Tretā-yuga omschreven als dharmishthhāh en brahma-vādinah, of diepreligieus, en deskundige navolgers van de Vedische voorschriften. In het voorliggende vers, wordt van de mensen levend in Dvāpara-yuga gezegd dat ze eenvoudig jijńāsavah zijn, ofwel begerig zijn om de Absolute Waarheid te kennen. Anderszins worden ze omschreven als martyāh, of onderhevig aan de zwakheid van sterfelijke wezens.' Het ene na het andere tijdperk is men dus van aanbidding met meditatie, het brengen van offers, tempelaanbidding en het gezamenlijk zingen.

4*: De paramparā voegt hieraan toe: 'Bevestiging leverend voor de verklaring van dit vers, aanbidden de volgelingen van Caitanya Mahāprabhu Hem ook in Zijn zesarmige gedaante van de shad-bhuja. Twee armen dragen de waterpot en de danda van de sannyāsī Caitanya Mahāprabhu, twee armen dragen de fluit van Heer Krishna, en twee armen dragen de pijl en de boog van S'rī Rāmacandra. Deze shad-bhuja gedaante is de eigenlijke strekking van dit vers van het S'rīmad Bhāgavatam'.

 

 

 

 

 Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

Het eerste schilderij met de bedoeling Nārada voor te stellen is getiteld "Victory of the Buddha" en is van Abanindra Nāth Tagore.
Bron: 'Myths of the Hindus and Buddhists', Ballantine Press, Oct. 1913.
Het tweede schilderij draagt de titel: 'The birth of Krishna' en is geschilderd door:
Nanda Lāl Bose.
Bron: 'Myths of the Hindus and Buddhists', Ballantine Press, Oct. 1913.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties