regelbalk



 

Canto 12

Govindam Ādi Purusham

 


Hoofdstuk 7: De Toewijding in Samhitā-afdelingen en de Tien Onderwerpen van de Purāna's

(1) S'rī Sūta zei: "Sumantu Rishi, de kenner van de Atharva Veda onderrichtte [zie 12.6: 52-53] zijn mantraverzameling aan zijn leerling [Kabandha], die hem [in tweeėn deelde en] vertelde aan Pathya en Vedadars'a. (2) Alstublieft luister: S'auklāyani, Brahmabali, Modosha en Pippalāyani, de discipelen van Vedadars'a en de discipelen Kumuda, S'unaka en Jājali van Pathya, mijn beste brahmaan, waren ook allemaal autoriteiten op het gebied van de Atharva Veda. (3) Vervolgens leerden Babhru en Saindhavāyana, twee discipelen van S'unaka [Angirā], op dezelfde manier twee Samhitā's, en leerden andere discipelen met Sāvarna voorop ze [weer van hen] op hun beurt. (4) Ook Nakshatrakalpa, S'āntikalpa, Kas'yapa en Āngirasa en anderen behoren tot deze ācārya's van de Atharva Veda. Verneem nu, o wijze, over de autoriteiten van de Purāna's.

(5) Trayyāruni, Kas'yapa, Sāvarni, Akritavrana, Vais'ampāyana en Hārīta vormen de zes meesters van de Purāna's. (6) Ieder van hen nam kennis van één verzameling uit de mond van Vyāsa's leerling, mijn vader [Romaharshana], en ik, als een discipel van [al] deze [meesters], raakte goed onderlegd in al [de verzamelingen]. (7) Kas'yapa, ik, Sāvarni en Akritavrana, die een leerling is van Rāma [Pāras'urāma, zie ook 10.74: 7-9], leerden vier basisverzamelingen van [Romaharshana,] de leerling van Vyāsa. (8) O brahmaan, luister alstublieft aandachtig naar wat de kenmerken zijn van een Purāna, zoals vastgesteld door de intelligentste brahmaanse zieners in overeenstemming met de Vedische geschriften. (9-10) De schepping [van dit universum, sarga], de daaropvolgende schepping [van verschillende werelden en wezens, visarga], de handhaving [het onderhoud, de vritti of sthāna] en de bescherming [de rakshā of poshana van de levende wezens], de tijdperken van heersen [van de verschillende Manu's], de dynastieėn [de vams'a's], de vertellingen over hen [vams'a-anucaritam], de vernietiging [van verschillende aard, pralaya of samsthā], de reden [het individuele levende wezen of hetu] en de allerhoogste toevlucht [van de Fortuinlijke of apās'raya], o brahmaan, vormen de tien onderwerpen van een Purāna zoals begrepen door de autoriteiten op dit gebied. Sommigen stellen dat in verhouding tot de grotere, de kleinere Purāna's over slechts vijf van deze onderwerpen handelen [zie ook S'uka hierover 2.10: 1-7 en *].



(11) Schepping [sarga] is wat men het genereren uit de oerstaat noemt. Uit die staat wekte de onrust van de geaardheden de kosmische intelligentie op [het grote principe of mahat-tattva], waaruit de identificatie met de materie zich voordeed die is verdeeld in drie aspecten [of soorten van wezens overeenkomstig de geaardheden]. Dit leidde verder tot de manifestatie van de subtiele vormen van waarnemen, de zintuigen en de voorwerpen van de zintuiglijke waarneming [formatie door de conditionering van en identificatie met de Tijd, vergelijk 2.10: 3].

(12) De secundaire schepping [visarga] bestaat uit de verzameling van ideeėn [indrukken, verlangens, verwachtingen, de vāsanā's] van de bewegende en niet-bewegende levende wezens. Deze geneigdheden worden, bij genade van de Oorspronkelijke Persoon [de purusha], op dezelfde manier voortgebracht als zaad dat [nog meer] zaad voortbrengt.

(13) Levende wezens houden zich in leven met levende wezens die zich rondbewegen dan wel zich niet rondbewegen. Voor menselijke wezens in het bijzonder houdt dit [deze vritti] in dat men in dezen handelt in overeenstemming met de persoonlijke aard, met zijn lust of met schriftuurlijke regelingen.

(14) Rakshā [of bescherming] betreft de [activiteiten van] de incarnaties van de Onfeilbare die hier, tijdperk na tijdperk, aanwezig zijn onder de dieren, de stervelingen, de zieners en de halfgoden van dit universum, en de vijanden van de drievoudige Veda doden [zie ook B.G. 4: 7].

(15) In ieder tijdperk waarin een Manu heerst spreekt men van de Heer in zesvoud [gemanifesteerd]: de Manu, de halfgoden, de zonen van Manu, de verschillende heersers over de verlichte zielen [de Indra's], de zieners [of rishi's] en de gedeeltelijke incarnaties [van de Heer, de ams'a-avatāra's].

(16) Dynastieėn [vams'a's] stammend van Brahmā strekken zich als series van koningen uit in verleden heden en toekomst [trikālika], en hun geschiedenissen [vams'a-anucaritam] beschrijven de handelingen van de elkaar opvolgende vooraanstaande leden.

(17) De periodieke, natuurlijke, voortdurende en volkomen vernietiging die als gevolg van Zijn vermogen plaatsvindt, vormt de vier aspecten van wat de geleerden omschrijven als het zich oplossen van dit universum [de samsthā of de pralaya, zie ook 12.4].

(18) De reden [hetu] van [het bestaan van] de schepping [sarga] en alles wat erbij hoort [de handhaving en vernietiging] van dit [universum], wordt gevormd door de individuele levende ziel [de spirituele en persoonlijke jīva], die uit onwetendheid resultaat gericht handelt [karma verzamelt], iemand waarvan anderen spreken als het ongemanifesteerde [onpersoonlijke en geconditioneerde] zelf.

(19) De Absolute Waarheid ['God', brahma, devadeva] als de allerhoogste toevlucht [apās'raya] bestaat zowel afzonderlijk van als verbonden met [of in] het waken, slapen en de droomloze slaap, de vormen voorgesteld door de begoochelende energie en de individuele [morele] gedragswijze. (20) Net zoals de basissubstantie van materiėle voorwerpen bestaat zowel afzonderlijk van als verbonden met bestaande dingen met een naam en vorm, bestaat het [de Absolute Waarheid] door de verschillende fasen van een fysiek bestaan heen, verbonden met en losstaand van het zaad in het begin tot aan de vijf elementen [waarnaar men terugkeert] op het eind [vergelijk 8.6: 10]. (21) Als de geest uit zichzelf stopt door het loslaten van de drie bewustzijnsfuncties [vritti-traya] of door het beoefenen van [bhakti-]yoga, kent men de Opperziel en geeft men het op nog materieel te ondernemen  [zie ook 3.25: 32-33].

(22) De wijzen thuis in de antieke verhalen, zeggen dat, aldus onderscheiden in hun kenmerken, er achttien grote en [achttien] kleine Purāna's zijn [van 9.000 tot aan 81.000 verzen, zie ook Upa-purāna]. (23-24) Zij [de groten] staan bekend als de drie keer zes Purāna's [overeenkomstig iedere guna-avatāra] genaamd Brahmā, Padma, Vishnu, S'iva, Linga, Garuda, Nārada, Bhāgavata, Agni, Skanda, Bhavishya, Brahma-vaivarta, Mārkandeya, Vāmana, Varāha, Matsya, Kūrma en Brahmānda [zie Purāna's]. (25) O brahmaan, ik beschreef aldus grondig de takken [van Vedische kennis] bevorderlijk voor het spiritueel vermogen, zoals die werden opgedeeld door de wijze [Vyāsadeva], zijn discipelen en de discipelen van zijn discipelen."

 next                       

 

Derde herziene editie, geladen 27 oktober, 2022.

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rī Sūta zei: "Sumantu Rishi, de kenner van de Atharva Veda onderrichtte [zie 12.6: 52-53] zijn mantraverzameling aan zijn leerling [Kabandha], die hem [in tweeėn deelde en] vertelde aan Pathya en Vedadars'a.

S'rī Sūta zei: "Sumantu Rishi, de deskundige van de Atharva Veda onderrichtte zoals u weet [zie 6: 52-53] deze verzameling aan zijn leerling [genaamd Kabandha], die [die in tweeėn delend] zich erin verheugde hem uit te spreken voor Pathya en Vedadars'a. (Vedabase)

 

Tekst 2

Alstublieft luister: S'auklāyani, Brahmabali, Modosha en Pippalāyani, de discipelen van Vedadars'a en de discipelen Kumuda, S'unaka en Jājali van Pathya, mijn beste brahmaan, waren ook allemaal autoriteiten op het gebied van de Atharva Veda.

Alstublieft luister: S'auklāyani, Brahmabali, Modosha en Pippalāyani, de discipelen van Vedadars'a en de discipelen van Pathya, mijn beste brahmaan, Kumuda, S'unaka en Jājali, waren allen eveneens autoriteiten op het gebied van de Atharva Veda. (Vedabase)

  

Tekst 3

Vervolgens leerden Babhru en Saindhavāyana, twee discipelen van S'unaka [Angirā], op dezelfde manier twee Samhitā's, en leerden andere discipelen met Sāvarna voorop ze [weer van hen] op hun beurt.

Babhru en Saindhavāyana, discipelen van S'unaka, namen toen op dezelfde manier kennis van twee Samhitā's en zo deden dat andere discipelen met Sāvarna voorop [weer van hen]. (Vedabase)

 

 Tekst 4

Ook Nakshatrakalpa, S'āntikalpa, Kas'yapa en Āngirasa en anderen behoren tot deze ācārya's van de Atharva Veda. Verneem nu, o wijze, over de autoriteiten van de Purāna's.

Nakshatrakalpa, S'āntikalpa, Kas'yapa en Āngirasa behoren tot deze ācārya's van de Atharva Veda. Verneem nu, o wijze, over de autoriteiten van de Purāna's. (Vedabase)

 

Tekst 5

Trayyāruni, Kas'yapa, Sāvarni, Akritavrana, Vais'ampāyana en Hārīta vormen de zes meesters van de Purāna's.

Trayyāruni, Kas'yapa, Sāvarni, Akritavrana, Vais'ampāyana en Hārīta vormen de zes meesters van de Purāna's.  (Vedabase)

  

Tekst 6

Ieder van hen nam kennis van één verzameling uit de mond van Vyāsa's leerling, mijn vader [Romaharshana], en ik, als een discipel van [al] deze [meesters], raakte goed onderlegd in al [de verzamelingen].

Zij namen kennis van de verzameling uit de mond van Vyāsa's leerling, mijn vader [Romaharshana], en ik, als een discipel van ieder van hen één gedeelte lerend, raakte goed onderlegd in hen allemaal. (Vedabase)

 

Tekst 7

Kas'yapa, ik, Sāvarni en Akritavrana, die een leerling is van Rāma [Pāras'urāma, zie ook 10.74: 7-9], leerden vier basisverzamelingen van [Romaharshana,] de leerling van Vyāsa.

Kas'yapa, ik, Sāvarni en Akritavrana, die een leerling is van Rāma [van de Bhārgava's ofwel Pāras'urāma, zie ook 10.74: 7-9], hebben zich door de leerling van Vyāsa vier basisverzamelingen eigengemaakt. (Vedabase)

 

 Tekst 8

O brahmaan, luister alstublieft aandachtig naar wat de kenmerken zijn van een Purāna, zoals vastgesteld door de intelligentste brahmaanse zieners in overeenstemming met de Vedische geschriften.

O brahmaan, luister alstublieft aandachtig naar wat de kenmerken zijn van een Purāna, welke in overeenstemming met de vedische geschriften door de intelligentste brahmaanse zieners zijn vastgesteld.. (Vedabase)

  

 Tekst 9-10

De schepping [van dit universum, sarga], de daaropvolgende schepping [van verschillende werelden en wezens, visarga], de handhaving [het onderhoud, de vritti of sthāna] en de bescherming [de rakshā of poshana van de levende wezens], de tijdperken van heersen [van de verschillende Manu's], de dynastieėn [de vams'a's], de vertellingen over hen [vams'a-anucaritam], de vernietiging [van verschillende aard, pralaya of samsthā], de reden [het individuele levende wezen of hetu] en de allerhoogste toevlucht [van de Fortuinlijke of apās'raya], o brahmaan, vormen de tien onderwerpen van een Purāna zoals begrepen door de autoriteiten op dit gebied. Sommigen stellen dat in verhouding tot de grotere, de kleinere Purāna's over slechts vijf van deze onderwerpen handelen [zie ook S'uka hierover 2.10: 1-7 en *].

De schepping [van dit universum, sarga], de daaropvolgende schepping [van verschillende werelden en wezens, visarga], de handhaving [het onderhoud, de vritti of sthāna] en bescherming [de rakshā of poshana van de levende wezens], de tijdperken van heersen [van de verschillende Manu's], de dynastieėn [vams'a's], de vertellingen over hen [vams'a-anucaritam], de vernietiging [van verschillende aard, pralaya of samsthā], de motivatie [van het individuele of hetu] en de allerhoogste toevlucht [van de Fortuinlijke of apās'raya], o brahmaan, vormen de tien onderwerpen van een Purāna zoals begrepen door de autoriteiten op dit gebied; sommigen stellen dat in verhouding tot de grotere, de minder grote Purāna's handelen over vijf onderwerpen [zie ook S'uka hierover 2.10: 1-7 en *]. (Vedabase)

 

Tekst 11

Schepping [sarga] is wat men het genereren uit de oerstaat noemt. Uit die staat wekte de onrust van de geaardheden de kosmische intelligentie op [het grote principe of mahat-tattva], waaruit de identificatie met de materie zich voordeed die is verdeeld in drie aspecten [of soorten van wezens overeenkomstig de geaardheden]. Dit leidde verder tot de manifestatie van de subtiele vormen van waarnemen, de zintuigen en de voorwerpen van de zintuiglijke waarneming [formatie door de conditionering van en identificatie met de Tijd, vergelijk 2.10: 3].

Schepping [sarga] is wat het genereren wordt genoemd uit de oerstaat. Uit die staat wordt, door de verstoring door de geaardheden, de kosmische intelligentie opgewekt waaruit de identificatie met de materie zich opwierp die is verdeeld in drie aspecten [of soorten van wezens naar de geaardheden]. Dit leidt verder tot de manifestatie van de subtiele vormen van waarnemen, de zintuigen en de waargenomen voorwerpen [formatie door de conditionering van en identificatie met Tijd, vergelijk 2.10: 3]. (Vedabase)

 

Tekst 12

De secundaire schepping [visarga] bestaat uit de verzameling van ideeėn [indrukken, verlangens, verwachtingen, de vāsanā's] van de bewegende en niet-bewegende levende wezens. Deze geneigdheden worden, bij genade van de Oorspronkelijke Persoon [de purusha], op dezelfde manier voortgebracht als zaad dat [nog meer] zaad voortbrengt.

De tweede schepping [visarga] is het samenstel bestaande uit de voor de bewegende en niet-bewegende levende wezens specifieke eigenschappen [de vāsanā's]. Deze geneigdheden worden, bij genade van de Oorspronkelijke Persoon [purusha], op dezelfde manier voortgebracht als zaad dat meer zaad voortbrengt. (Vedabase)

 

Tekst 13

Levende wezens houden zich in leven met levende wezens die zich rondbewegen dan wel zich niet rondbewegen. Voor menselijke wezens in het bijzonder houdt dit [deze vritti] in dat men in dezen handelt in overeenstemming met de persoonlijke aard, met zijn lust of met schriftuurlijke regelingen.

Levende wezens houden zich in leven [vritti] met levende wezens die zich rondbewegen dan wel zich niet rondbewegen. Voor menselijke wezens in het bijzonder geldt dat men voor zijn levensonderhoud handelt in overeenstemming met de persoonlijke aard waarin men ofwel leeft naar zijn lust dan wel zich houdt aan de [religieuze] regels. (Vedabase)

 

Tekst 14

Rakshā [of bescherming] betreft de [activiteiten van] de incarnaties van de Onfeilbare die hier, tijdperk na tijdperk, aanwezig zijn onder de dieren, de stervelingen, de zieners en de halfgoden van dit universum, en de vijanden van de drievoudige Veda doden [zie ook B.G. 4: 7].

Rakshā [of bescherming] is er met de incarnaties van de Onfeilbare, die tijdperk na tijdperk aanwezig is onder de dieren, de stervelingen, de zieners en de halfgoden; door hen worden de vijanden van de drievoudige Veda gedood [zie ook B.G. 4: 7]. (Vedabase)

 

Tekst 15

In ieder tijdperk waarin een Manu heerst spreekt men van de Heer in zesvoud [gemanifesteerd]: de Manu, de halfgoden, de zonen van Manu, de verschillende heersers over de verlichte zielen [de Indra's], de zieners [of rishi's] en de gedeeltelijke incarnaties [van de Heer, de ams'a-avatāra's].

In ieder tijdperk van het heersen van een Manu is er het zesvoudige van de Heer: de Manu, de halfgoden, de zoons van de Manu, de verschillende heersers over de verlichte zielen [de Indra's], de zieners [of rishi's], en de gedeeltelijke incarnaties [de Heer Zijn ams'a-avatāra's]. (Vedabase)

 

Tekst 16

Dynastieėn [vams'a's] stammend van Brahmā strekken zich als series van koningen uit in verleden heden en toekomst [trikālika], en hun geschiedenissen [vams'a-anucaritam] beschrijven de handelingen van de elkaar opvolgende vooraanstaande leden.

Dynastieėn [vams'a's] stammend van Brahmā strekken zich uit in het drievoudige van de tijd [trikālika] als series van koningen, en hun geschiedenissen [vams'a-anucaritam] beschrijven de handelingen van de elkaar opvolgende vooraanstaande leden. (Vedabase)

 

Tekst 17

De periodieke, natuurlijke, voortdurende en volkomen vernietiging die als gevolg van Zijn vermogen plaatsvindt, vormt de vier aspecten van wat de geleerden omschrijven als het zich oplossen van dit universum [de samsthā of de pralaya, zie ook 12.4].

De incidentele, elementaire, voortdurende en uiteindelijke vernietiging die door Zijn vermogen plaatsvindt vormt de vier aspecten van wat de geleerden het zich weer oplossen van dit universum noemen [de samsthā in relatie tot de pralaya, zie ook 12.4]. (Vedabase)

 

Tekst 18

De reden [hetu] van [het bestaan van] de schepping [sarga] en alles wat erbij hoort [de handhaving en vernietiging] van dit [universum], wordt gevormd door de individuele levende ziel [de spirituele en persoonlijke jīva], die uit onwetendheid resultaat gericht handelt [karma verzamelt], iemand waarvan anderen spreken als het ongemanifesteerde [onpersoonlijke en geconditioneerde] zelf.

Het motief [hetu] van de schepping [sarga] en alles wat erbij hoort, wordt gevormd door de individuele levende ziel [jīva], die uit onwetendheid degene is die baatzuchtige handelingen verricht [karma]. Anderen daarentegen spreken van de ongemanifesteerde onderliggende persoonlijkheid. (Vedabase)

 

Tekst 19

De Absolute Waarheid ['God', brahma, devadeva] als de allerhoogste toevlucht [apās'raya] bestaat zowel afzonderlijk van als verbonden met [of in] het waken, slapen en de droomloze slaap, de vormen voorgesteld door de begoochelende energie en de individuele [morele] gedragswijze.

God als de allerhoogste toevlucht [apās'raya] is, op Zichzelf staand en verbonden, aanwezig in het waken, het slapen en de droomloze slaap, in de zaken voorgespiegeld door de begoochelende energie en in de functies van de individualiteit. (Vedabase)

 

Tekst 20

Net zoals de basissubstantie van materiėle voorwerpen bestaat zowel afzonderlijk van als verbonden met bestaande dingen met een naam en vorm, bestaat het [de Absolute Waarheid] door de verschillende fasen van een fysiek bestaan heen, verbonden met en losstaand van het zaad in het begin tot aan de vijf elementen [waarnaar men terugkeert] op het eind [vergelijk 8.6: 10].

De grondsubstantie van materiėle voorwerpen is verbonden met, en staat tevens los van hun afzonderlijke bestaan als dingen die een naam en een vorm hebben. Zo ook is dat het geval [met God], die door de verschillende fasen van een lichamelijk bestaan heen, [verbonden is met en losstaat] van het zaad in het begin tot aan de vijf elementen [waarnaar men terugkeert] op het eind [vergelijk 8.6: 10]. (Vedabase)

Tekst 21

Als de geest uit zichzelf stopt door het loslaten van de drie bewustzijnsfuncties [vritti-traya] of door het beoefenen van [bhakti-]yoga, kent men de Opperziel en geeft men het op nog materieel te ondernemen  [zie ook 3.25: 32-33].

Uit zichzelf of door yogabeoefening, kan het denken stoppen in het overstijgen van de drievoudige staat [vritti-traya]. Als men afziet van materieel ondernemen kent men de Opperziel [zie ook 3.25: 32-33]. (Vedabase)


Tekst 22

De wijzen thuis in de antieke verhalen, zeggen dat, aldus onderscheiden in hun kenmerken, er achttien grote en [achttien] kleine Purāna's zijn [van 9.000 tot aan 81.000 verzen, zie ook Upa-purāna].

Op deze manier onderscheiden door hun kenmerken zijn er, zo zeggen de wijzen die thuis zijn in de antieke verhalen, achttien grote en [achttien] kleine Purāna's [van 9.000 tot aan 81.000 verzen, zie ook Upa-purāna].  (Vedabase)

 

Tekst 23-24

Zij [de groten] staan bekend als de drie keer zes Purāna's [overeenkomstig iedere guna-avatāra] genaamd Brahmā, Padma, Vishnu, S'iva, Linga, Garuda, Nārada, Bhāgavata, Agni, Skanda, Bhavishya, Brahma-vaivarta, Mārkandeya, Vāmana, Varāha, Matsya, Kūrma en Brahmānda [zie Purāna's].

Zij staan bekend als de drie keer zes Purāna's [naar iedere guna-avatāra] genaamd Brahmā, Padma, Vishnu, S'iva, Linga, Garuda, Nārada, Bhāgavata, Agni, Skanda, Bhavishya, Brahma-vaivarta, Mārkandeya, Vāmana, Varāha, Matsya, Kūrma en Brahmānda [zie Purāna's]. (Vedabase)

 

Tekst 25

O brahmaan, ik beschreef aldus grondig de takken [van Vedische kennis] bevorderlijk voor het spiritueel vermogen zoals die werden opgedeeld door de wijze [Vyāsadeva], zijn discipelen en de discipelen van zijn discipelen."

O brahmaan, ik beschreef aldus grondig de kennis die het geestelijk vermogen bevordert zoals die is onderverdeeld door de wijze [Vyāsadeva], zijn discipelen en de discipelen van zijn discipelen." (Vedabase)

  

*: Het Vedische vers (in de Amarkhasa, hoofdstuk 12, Puranic Literatures ) betreffende deze secundaire status van een Purāna stelt: sargas' ca pratisargas' ca vams'o manvantarāni ca vams'ānucaritam ceti purānam pańca-lakshanam; "Schepping, secundaire schepping, de dynastieėn van de koningen, hun handelingen en de regeerperioden van de Manu's zijn de vijf kenmerken van een Purāna."

S'rīla Jīva Gosvāmī heeft hierbij duidelijk gemaakt dat de tien belangrijkste onderwerpen van het S'rīmad-Bhāgavatam terug te vinden zijn in ieder van de twaalf canto's. Men moet niet proberen ieder van de tien toe te wijzen aan één canto apart. Noch moet het S'rīmad-Bhāgavatam kunstmatig worden uitgelegd om te bewijzen dat het in opeenvolging die onderwerpen behandelt. Het is eenvoudigweg zo dat alle aspecten van kennis belangrijk voor menselijke wezens, samengevat in de tien categorieėn hierboven vermeld, worden besproken met wisselende graden van nadruk en analyse door het hele S'rīmad-Bhāgavatam heen [pp. 12.7: 9-10].

 

 

 

 

 

Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
De afbeelding betreft een aantal pagina's uit een oud S'rīmad Bhāgavatam manuscript.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties