regelbalk




 
Canto 5

Mahâmantra 4

 

Hoofdstuk 23: Beschrijving van de Sterren van S'is'umâra, ons Spiraalvormig Sterrenstelsel

(1) S'rî S'uka zei toen: '1.3 Miljoen yojana's boven hen [boven de sterren van de wijzen] treft men dat allerhoogste verblijf van Vishnu aan, waar de grote toegewijde Dhruva, de zoon van Uttânapâda, zich ophoudt wiens glorie van volgzame toewijding ik reeds beschreef [zie 4.9]. Het vormt voor alle levensvormen van nu tot aan het einde van de kalpa de bron van het leven, waaromheen Agni, de vuurgod, Indra de koning van de hemel, de stamvader die de Prajâpati is, Kas'yapa en ook Dharmarâja, zich rechtsom met veel achting eendrachtig bewegen. (2) Voor al de rusteloze hemellichten, de planeten, de sterren en de rest, vormt die plaats het door de Heer gevestigde, eeuwig oplichtende en stralende draaipunt. Men beschouwt de ondoorgrondelijke, allesomvattende macht van de Tijd als de oorzaak van hun roteren. (3)  Net als drie stieren die voor het pletten van rijst zijn vastgemaakt aan een paal in het midden, behouden de hemellichten hun posities. In hun omloopbanen zich rondbewegend hebben ze een vaste positie ten opzichte van de binnenste en buitenste rand van het wiel van de tijd, net zoals planeten rondom de zon hun posities bewaren. Vasthoudend aan Dhruvaloka tot het einde van de schepping, draaien ze in de hemel rond als voortgedreven door de wind, net als zware wolken en grote vogels die, beheerst door de lucht, hun lichamen rondbewegen overeenkomstig hun afzonderlijke posities. Aldus gedragen de hemellichten zich consequent, door de gecombineerde inzet van de materiële natuur en de Oorspronkelijke Persoon, zoals ze dat altijd al deden en komen ze nooit in botsing met de aarde.



(4) Sommigen stellen zich dit enorme leger van hemellichten voor als een s'is'umâra [een dolfijn] en beschrijven het, geconcentreerd in de yoga, als [dat wat zichtbaar is van] de Allerhoogste Heer Vâsudeva [zie ook een afbeelding van de sterrenhemel zoals men die feitelijk door een telescoop ziet]. (5)  Met de staart wijzend naar het einde van de band van vaste sterren aan de hemel [dhruva] en met zijn kop naar beneden gebogen, heeft hij zijn lijf [in een boog] gekromd. De [planeten van] Prajâpati, Agni, Indra en Dharma worden op de staart aangetroffen en aan het begin ervan zijn er [die van de halfgoden] Dhâtâ en Vidhâtâ. De zeven wijzen bevinden zich op zijn heup. Met zijn lijf naar rechts krommend zijn er aan de rechter kant van zijn lijf, als zijn afzonderlijke lichaamsdelen, de constellaties van de veertien sterren [van Abhijit tot Punarvasu] die de noordgang [van de zon] uitmaken en aan de linker kant een zelfde aantal van dat soort sterren die de zuidelijke gang uitmaken [van de zon van Pushyâ tot Uttarâshâdhâ]. Bij elkaar zien ze eruit als het gekromde lichaam van een dolfijn. Op zijn rug ziet men de sterren genaamd Ajavîthî [*] en op zijn buik ziet men de 'Ganges van de hemel' [de band van sterren langs het hele lichaam van de S'is'umâra die we kennen als de Melkweg]. (6) Punarvasu en Pushyâ maken de lendenen uit rechts en links. Ârdrâ en As'leshâ, eveneens aanwezig ter rechter en ter linker zijde, zijn zijn vinnen. Abhijit en Uttarâshâdhâ vormen zijn rechter en linker neusgat met daarop volgend in de rij S'ravanâ en Pûrvâshâdhâ als de ogen links en rechts. Dhanishthhâ en Mûlâ zijn er als het rechter en het linker oor en de acht sterren zoals Maghâ, die de zuidgang vormen, moeten worden gezien als de linker ribben, terwijl het zelfde aantal sterren zoals Mrigas'îrshâ die de noordgang aanduiden er zijn als de ribben die zich bevinden aan de andere kant rechts. S'atabhishâ en Jyeshthhâ moet men zien als de positie voor de rechter en linker schouder. (7) Op de bovenkaak treft men Agasti [Agastya] aan en Yamarâja op de onderkaak. Als de mond is er Mars, als de genitaliën is er Saturnus, Jupiter is er als de nek, de zon is er als de borst, in het hart treft men Heer Nârâyana aan en de maan vormt zijn geest. Op de navel is er Venus, aan de twee kanten van de borst houden zich de As'vins op, Mercurius is er voor de in- en uitgaande adem, Râhu is de hals en de kometen treft men over het gehele lijf aan met de talloze sterren als de poriën [**].

(8) Deze [gedaante van S'is'umâra] is inderdaad de gedaante van de Allerhoogste Heer, van Heer Vishnu, Hij die bestaat uit al de halfgoden. Men moet met deze gedaante voor ogen iedere ochtend, middag en avond in alle bescheidenheid mediteren op de woorden: 'Mijn eerbetuigingen voor deze rustplaats van al de lichtende werelden, voor de meester van de halfgoden, de Allerhoogste Persoonlijkheid in de vorm van de Tijd op wie wij mediteren' [namo jyotih-lokâya kâlâyanâya animishâm pataye mahâ-purushâya abhidhîmahîti, zie ook 2.2: 24]. (9) Zij die, met achting voor die leider van de halfgoden bestaande uit alle planeten en sterren, voor die vernietiger van de zonde, de mantra zoals hierboven beschreven praktiseren door drie maal daags zo hun respect te betonen of drie keer per dag aldus [in stilte] te mediteren, zullen door dat respect voor [onze Lieve Heer in de vorm van] de tijd zeer spoedig aan al hun zonden een einde zien komen.'

N.B: Zie ook de pagina's over galactische tijd verder uitweidend over dit onderwerp.  

 

next                    

 
Derde herziene editie, geladen 10 juli, 2018.

 

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî S'uka zei toen: '1.3 Miljoen yojana's boven hen [boven de sterren van de wijzen] treft men dat allerhoogste verblijf van Vishnu aan, waar de grote toegewijde Dhruva, de zoon van Uttânapâda, zich ophoudt wiens glorie van volgzame toewijding ik reeds beschreef [zie 4.9]. Het vormt voor alle levensvormen van nu tot aan het einde van de kalpa de bron van het leven, waaromheen Agni, de vuurgod, Indra de koning van de hemel, de stamvader die de Prajâpati is, Kas'yapa en ook Dharmarâja, zich rechtsom met veel achting eendrachtig bewegen.
S'rî S'uka zei: 'Voorbij aan hen [de wijzen] treft men 1.3 miljoen yojana's verderop [astronomie: op 26 duizend lichtjaren van de aarde] dat allerhoogste verblijf, geprezen in de Rig Veda mantra's aan, dat van Vishnu is, de bron van het leven van alle levensvormen die vanaf nu tot aan het einde van de schepping voortleven. Daar inderdaad verwijlt de grote toegewijde Dhruva, de zoon van Uttânapâda wiens grootheid van toegewijd navolgen ik reeds beschreef [zie 4.9]; en eromheen, het rechts van zich latend, houden Agni, de vuurgod, Indra de koning van de hemel, de stamvader de Prajâpati en Kas'yapa zowel als Dharmarâja, in hun zorg over de tijd altijd vol respect vast aan hun imago. (Vedabase)

 

Tekst 2

Voor al de rusteloze hemellichten, de planeten, de sterren en de rest, vormt die plaats het door de Heer gevestigde, eeuwig oplichtende en stralende draaipunt. Men beschouwt de ondoorgrondelijke, allesomvattende macht van de Tijd als de oorzaak van hun roteren.

Voor al de rusteloze hemellichten zoals daar zijn de planeten en de sterren, is die plaats daar daadwerkelijk als het, door de Beheerser gevestigde, eeuwig oplichtende en stralende draaipunt waarvan de ondoorgrondelijke, alles omvattende macht bij de factor van de tijd wordt gekend als de oorzaak van hun ronddraaien. (Vedabase)

 

Tekst 3

Net als drie stieren die voor het pletten van rijst zijn vastgemaakt aan een paal in het midden, behouden de hemellichten hun posities. In hun omloopbanen zich rondbewegend hebben ze een vaste positie ten opzichte van de binnenste en buitenste rand van het wiel van de tijd, net zoals planeten rondom de zon hun posities bewaren. Vasthoudend aan Dhruvaloka tot het einde van de schepping, draaien ze in de hemel rond als voortgedreven door de wind, net als zware wolken en grote vogels die beheerst door de lucht hun lichamen rondbewegen overeenkomstig hun afzonderlijke posities. Aldus gedragen de hemellichten zich consequent, door de gecombineerde inzet van de materiële natuur en de Oorspronkelijke Persoon, zoals ze dat altijd al deden en komen ze nooit in botsing met de aarde.

Net als drie stieren die voor het pletten van rijst zijn vastgemaakt aan een paal in het midden, behouden de hemellichten hun eigen posities in hun omloopbanen gefixeerd op de binnenste en buitenste cirkels van het wiel van de tijd zich rondbewegend, op dezelfde manier zoals de planeten rondom de zon hun posities behouden. Vasthoudend aan Dhruvaloka tot het einde der schepping, draaien ze in de hemel rond als voortgedreven door de wind, net als zware wolken en grote vogels die beheerst door de lucht hun lichamen rondbewegen overeenkomstig hun voorgaande posities. Zo gedragen de hemellichten zich consequent, door de gecombineerde inzet van de materiële natuur en de Oorspronkelijke Persoon, naar hun voorgaande bestaan en komen ze nooit in botsing met de aarde. (Vedabase)

 

Tekst 4

Sommigen stellen zich dit enorme leger van hemellichten voor als een s'is'umâra [een dolfijn] en beschrijven het, geconcentreerd in de yoga, als [dat wat zichtbaar is van] de Allerhoogste Heer Vâsudeva [zie ook een afbeelding van de sterrenhemel zoals men die feitelijk door een telescoop ziet].

Sommigen stellen zich dit grote wiel van planeten en sterren voor in de vorm van een s'is'umâra [een dolfijn] en beschrijven het, geconcentreerd in de yoga, als [het zichtbare van] de Allerhoogste Heer Vâsudeva [zie ook een afbeelding van de sterrenhemel zoals men die feitelijk door een telescoop ziet]. (Vedabase)

 

Tekst 5

Met de staart wijzend naar het einde van de band van vaste sterren aan de hemel [dhruva] en met zijn kop naar beneden gebogen, heeft hij zijn lijf [in een boog] gekromd. De [planeten van] Prajâpati, Agni, Indra en Dharma worden op de staart aangetroffen en aan het begin ervan zijn er [die van de halfgoden] Dhâtâ en Vidhâtâ. De zeven wijzen bevinden zich op zijn heup. Met zijn lijf naar rechts krommend zijn er aan de rechter kant van zijn lijf, als zijn afzonderlijke lichaamsdelen, de constellaties van de veertien sterren [van Abhijit tot Punarvasu] die de noordgang [van de zon] uitmaken en aan de linker kant een zelfde aantal van dat soort sterren die de zuidelijke gang uitmaken [van de zon van Pushyâ tot Uttarâshâdhâ]. Bij elkaar zien ze eruit als het gekromde lichaam van een dolfijn. Op zijn rug ziet men de sterren genaamd Ajavîthî [het hemelpad van zon, maan en planeten door Mûlâ, Pûrvashâdhâ en Uttarâshâdhâ] en op zijn buik ziet men de 'Ganges van de hemel' [de band van sterren langs het hele lichaam van de S'is'umâra die we kennen als de Melkweg]. 

Met Dhruvaloka zich bevindend aan het einde van de staart en met zijn kop naar beneden gebogen, heeft hij zijn lijf in een spiraal gekromd. De Prajâpati, Agni, Indra en Dharma worden op de staart aangetroffen met ook Dhâtâ en Vidhâtâ aan de basis ervan; de zeven wijzen bevinden zich op zijn heup; naar rechts krommend zijn er als zijn afzonderlijke lichaamsdelen de constellaties van de veertien sterren [van Abhijit tot Punarvasu] die de noordgang uitmaken en ter linkerzijde in het noorden zijn er een zelfde aantal van dergelijke sterren [van Pushyâ tot Uttarâshâdhâ], die het er tezamen voorzeker uit laten zien als het gekromde lichaam van een dolfijn. Op zijn rug ziet men natuurlijk de eerste drie sterren [Mûlâ, Pûrvasâdhâ en Uttarâshâdhâ] en op de buik ziet men de Ganges van de hemel [de band van sterren van het volledige lichaam van de S'is'umâra sterrenhoop die we kennen als de Melkweg]. (Vedabase)

  

Tekst 6

Punarvasu en Pushyâ maken de lendenen uit rechts en links. Ârdrâ en As'leshâ, eveneens aanwezig ter rechter en ter linker zijde, zijn zijn vinnen. Abhijit en Uttarâshâdhâ vormen zijn rechter en linker neusgat met daarop volgend in de rij S'ravanâ en Pûrvâshâdhâ als de ogen links en rechts. Dhanishthhâ en Mûlâ zijn er als het rechter en het linker oor en de acht sterren zoals Maghâ, die de zuidgang vormen, moeten worden gezien als de linker ribben, terwijl het zelfde aantal sterren zoals Mrigas'îrshâ die de noordgang aanduiden er zijn als de ribben die zich bevinden aan de andere kant rechts. S'atabhishâ en Jyeshthhâ moet men zien als de positie voor de rechter en linker schouder.

Punarvasu en Pushyâ maken de lendenen uit rechts en links, Ârdrâ en As'leshâ eveneens ter rechter en linker zijde van zijn vinnen, Abhijit en Uttarâshâdhâ zijn het rechter en linker neusgat met als achtereen volgend in de rij S'ravanâ en Pûrvâshâdhâ als de ogen links en rechts; Dhanishthhâ en Mûlâ maken het rechter en het linker oor uit en de acht sterren zoals Maghâ geven de zuidgang aan die moet worden gezien als de ribben links terwijl het zelfde aantal sterren zoals Mrigas'îrshâ die de noordgang aanduiden er zijn als de ribben die zich bevinden in omgekeerde volgorde rechts. S'atabhishâ en Jyeshthhâ moeten worden gezien in de positie van de rechter en linker schouder. (Vedabase)

  

Tekst 7

Op de bovenkaak treft men Agasti [Agastya] aan en Yamarâja op de onderkaak. Als de mond is er Mars, als de genitaliën is er Saturnus, Jupiter is er als de nek, de zon is er als de borst, in het hart treft men Heer Nârâyana aan en de maan vormt zijn geest. Op de navel is er Venus, aan de twee kanten van de borst houden zich de As'vins op, Mercurius is er voor de in- en uitgaande adem, Râhu is de hals en de kometen treft men over het gehele lijf aan met de talloze sterren als de poriën [**].

Op de bovenkaak is er Agasti en op de onderkaak is er Yamarâja. Voor de mond is er Mars, voor de genitaliën is er Saturnus, Jupiter is er voor de nek, de zon is er voor de borst, binnen in het hart wordt Heer Nârâyana gevonden en in de geest de maan. Op de navel is er Venus, aan de twee kanten van de borst verblijven de As'vins, Mercurius is er voor de in- en uitgaande adem, Râhu is de hals en de kometen treft men over het gehele lijf aan met de talloze sterren als de poriën.(Vedabase)

 

Tekst 8

Deze [gedaante van S'is'umâra] is inderdaad de gedaante van de Allerhoogste Heer, van Heer Vishnu, Hij die bestaat uit al de halfgoden. Men moet met deze gedaante voor ogen iedere ochtend, middag en avond in alle bescheidenheid mediteren op de woorden: 'Mijn eerbetuigingen voor deze rustplaats van al de lichtende werelden, voor de meester van de halfgoden, de Allerhoogste Persoonlijkheid in de vorm van de Tijd op wie wij mediteren' [namo jyotih-lokâya kâlâyanâya animishâm pataye mahâ-purushâya abhidhîmahîti, zie ook 2.2: 24]. 

Deze [vorm van S'is'umâra] is inderdaad voorzeker de gedaante van de Allerhoogste Heer, van Heer Vishnu, die bestaat uit al de halfgoden; het iedere ochtend, middag en avond in acht nemend, moet men in aanbidding mediteren zijn woorden als volgt beheersend: 'Onze eerbetuigingen aan deze rustplaats van al de lichtende werelden, aan de meester der halfgoden, de Grote Persoonlijkheid in de vorm van de Tijd, op wie wij mediteren' [namo jyotih-lokâya kâlâyanâya animishâm pataye mahâ-purushâya abhidhîmahîti, zie ook 2.2: 24]. (Vedabase)

 

Tekst 9

Zij die, met achting voor die leider van de halfgoden bestaande uit alle planeten en sterren, voor die vernietiger van de zonde, de mantra zoals hierboven beschreven praktiseren door drie maal daags zo hun respect te betonen of drie keer per dag aldus [in stilte] te mediteren, zullen door dat respect voor [onze Lieve Heer in de vorm van] de tijd zeer spoedig aan al hun zonden een einde zien komen.'

Diegenen die, van die leider der halfgoden die bestaat uit alle planeten en sterren, van die vernietiger van de zonde, de mantra hierboven doen, drie maal hun respect betonend en drie keer mediterend, zullen zeer snel al de zonden beëindigd zien waar ze op dat moment mee zitten. (Vedabase)


*: Ajavîthî heeft betrekking op de sterren van het hemelpad van zon, maan en planeten door Mûlâ, Pûrvashâdhâ en Uttarâshâdhâ.

**: De planeten veranderen natuurlijk in hun positie t.o.v. de sterren. Als zodanig verwijst hun gefixeerde positie in het lichaam van S'is'umâra naar de dynamische aard van de dolfijn, het sterrenstelsel, zelf.

 

 

 

 

Creative Commons
                License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de

Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.

De collage op deze pagina is van
Anand Aadhar.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd



 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties