regelbalk



 

Canto 6

Bhajahû Re Mana

 



Hoofdstuk 16: Koning Citraketu Ontmoet de Allerhoogste Heer

(1) De zoon van Vyâsa zei: 'O Koning, de devarishi liet daarop de gestorven zoon van de koning [die Harshas'oka werd genoemd, ofwel 'vreugde en verdriet'] voor het geestesoog verschijnen van de treurende verwanten en richtte zich tot hem. (2) S'rî Nârada zei: 'O levende ziel, ik wens u al het goede, zie hoezeer uw moeder, vader, vrienden en verwanten te kampen hebben met hun verdriet. (3) Om uw leven af te maken mag u naar uw lichaam terugkeren en, temidden van uw familie, van uw leven genieten met het aanvaarden van de koningstroon die uw vader u naliet.'

(4) De ziel zei: 'In welke van al die geboorten, waarin ik als gevolg van mijn karma heb rondgedoold onder de goden, de dieren en de mensen, waren deze mensen hier mijn vader en moeder? (5) In de loop van de tijd worden alle mensen elkaars vrienden, familieleden, vijanden, afzijdigen, weldoeners, onverschilligen of afgunstigen [vergelijk B.G. 3: 27]. (6) Net zoals ruilmiddelen als goud zich bewegen van de ene persoon naar de andere, beweegt ook de individuele ziel zich door verschillende levensvormen via verschillende vaders [zie ook B.G. 2: 22]. (7) Je ziet altijd dat de banden die men in de menselijke samenleving heeft met bepaalde zaken [als geld of het andere geslacht] van tijdelijke aard zijn; men claimt eigenaarschap zolang men er omgang mee heeft. (8) Zo ook identificeert de eeuwige, individuele ziel zich in een bepaalde geboorte met een lichaam voor zolang de ziel zich in dat lichaam ophoudt, terwijl die ziel eigenlijk geen specifieke materiële identiteit bezit. (9) Dit levende wezen is [feitelijk] eeuwig, onvergankelijk en hoogst subtiel, het vormt het eigen licht van al de verschillende belichamingen, de meester die zichzelf middels de guna's manifesteert als deze materiële wereld  [zie ook 4.29: 29]. (10) Het houdt er geen voorkeur of afkeer op na en kent geen mijn en dijn. Het is de ene getuige voor de verschillende soorten van intelligentie en verrichters van goede en slechte daden [zie ook B.G. 9: 29]. (11) De [oorspronkelijke] ziel is niet van het geluk en ongeluk dat resulteert uit vruchtdragend handelen; volmaakt neutraal zetelend in het hart is hij de Heer die oorzaak en gevolg overziet [B.G. 2: 47].'

(12) De zoon van Vyâsa vervolgde: 'Nadat die levende ziel aldus had gesproken ging hij weg. Zijn verwanten, die versteld stonden [over wat hij had gezegd], verbraken toen hun band van genegenheid voor hem en gaven hun treurnis op. (13) Krishna saves from the oceanDe moeilijk te verzaken genegenheid die leidt tot weeklagen, illusie, angst en leed, werd door de familieleden van de zoon opgegeven toen ze, met het uitvoeren van de gepaste rituelen, het lichaam aflegden. (14) O koning Parîkchit, zij die het kind hadden gedood waren, beroofd van hun luister, vol van schaamte over het vermoorden van de jongen. Denkend aan wat de brahmaan [Angirâ] had gezegd volbrachten ze, volgens de aanwijzingen van de priesters, bij de rivier de Yamunâ de boete voor het doden van de baby. (15) Citraketu, spiritueel ontwaakt door de woorden van de twee brahmaanse zielen, raakte aldus bevrijd uit de duistere put van zijn familiale gehechtheid, zoals een olifant tevoorschijn komt uit een modderpoel. (16) Na het volgens de voorschriften nemen van een bad in de Yamunâ en na het vroom uitvoeren van uitgietingen van water waarbij hij zijn geest en zinnen plechtstatig beheerste, bracht hij de twee zoons van Brahmâ zijn eerbetuigingen.

(17) Bhagavân Nârada die er zeer blij mee was dat hij zo'n overgegeven en zelfbeheerste toegewijde was, deed toen, zoals hij had beloofd, de volgende kennis [over de Heer] uit de doeken [in de vorm van een gebed]. (18-19) 'O mijn Heer, ik draag mijn eerbetuigingen op aan U, de Allerhoogste Heer Vâsudeva. Laat me mediteren op Pradyumna [de Heer van de intelligentie], Aniruddha [de Heer van de geest] en Sankarshana [de Heer van het ego, zie ook 4.24: 35-37]. Al mijn respect voor de volledige manifestatie van de wijsheid, de belichaming van het opperste geluk, het Zelf van verrukking en vrede, door wie men de blik afwendt van de dualiteit. (20) De golven van de oceaan van materie komen tot rust door de realisatie van Uw persoonlijke verrukking. Mijn eerbied voor de verheven Heer van de Zinnen; mijn achting voor U wiens expansies onbegrensd zijn. (21) Moge Hij, de Ene zonder Zijns gelijke die, volledig spiritueel als Hij is, niet in woorden kan worden uitgedrukt, in een vorm kan worden gevangen of met de geest worden bevat, moge Hij die verheven is boven oorzaak en gevolg, ons beschermen. (22) Zoals alle aardewerk wordt gevormd uit aarde, bestaat uit aarde en weer terugkeert naar aarde, wordt alles geboren uit Hem, bestaat alles door Hem en verdwijnt alles in Hem. Hem, het Allerhoogste Brahman [de Absolute Waarheid], biedt ik mijn eerbetuigingen. (23) Ik buig me voor Hem die, zo weids als de hemel, zich vanbuiten en vanbinnen heeft uitgebreid en die door de geest, de intelligentie, de zinnen en de vormen van de levensadem niet kan worden beroerd of gekend. (24) Het lichaam, de zinnen, de levensadem, de geest en de intelligentie vormen allen onderdelen die worden doordrongen [door het ondersteunende, verbindende en heersende principe van Brahman]; net als ijzer dat niet [kan worden gesmeed als het niet] verhit werd door vuur, kunnen deze onderdelen zonder die ondersteuning niet in actie komen en niet de status van een [onafhankelijke] waarnemer verwerven. (25) Ik breng U, mijn Heer, mijn eerbetuigingen, o Allerhoogste Persoonlijkheid, o meest volmaakte Superziel en meester van alle mystieke vermogens wiens voeten worden omarmd en gestreeld door de talloze lotusknophanden van de allerbeste toegewijden. Al mijn respect geldt U die verkeert in de hoogste positie.'

(26) S'rî S'uka zei: 'Nadat Nârada de kennis had overgedragen aan deze volledig overgegeven toegewijde, vertrok hij samen met Angirâ naar het verblijf van Brahmâ, o Koning. (27) Citraketu herhaalde toen, heel geconcentreerd en enkel water drinkend, een week lang het gebed zoals dat was doorgegeven door Nârada. (28) Zich strikt houdend aan de aanwijzingen bereikte hij, door dat bidden vol te houden, na die zeven dagen en nachten het meesterschap van de Vidyâdhara's ['zij die zich baseren op kennis'], o heerser over de mensen. (29) Omdat hij door die spirituele oefening voor zijn geest de weg van de verlichting gevonden had, bereikte hij in slechts een paar dagen tijd, toen de toevlucht van de lotusvoeten van de God van alle goden, Heer S'esha [Anantadeva of Sankarshana, zie 5.25]. (30) Hij zag zijn Heer en Meester, met Zijn glimlachende lotusgezicht, rood doorlopen ogen en huid zo blank als het kelkblad van een lotus. Hij was gekleed in blauwe zijde met een glinsterende helm, armbanden, een gordel en polsbanden, en bevond zich temidden van Zijn meest volmaakte toegewijden. (31) Zijn aanblik vaagde al zijn zonden weg zodat hij Hem, blij en zuiver van hart, tegemoet kon treden als een volgroeide bhakta. Innerlijk bewogen door liefde bracht hij met tranen in zijn ogen en zijn haren overeind, de Oorspronkelijke Persoonlijkheid van God zijn eerbetuigingen. (32) Aan de lotusvoeten van de Heer van de Verzen bevochtigde hij herhaaldelijk die rustplaats met de druppels van zijn tranen. Vanwege zijn door liefde verstikte stem, was hij een lange tijd niet in staat ook maar een enkele letter van het alfabet uit te brengen en gebeden op te zeggen. (33) Door zijn geest en zijn door de wereld geleide zinnen intelligent te beheersen, herwon hij zijn spraakvermogen, waarop deze koning zich richtte tot de verpersoonlijking van de toegewijde dienst en de geschriften, tot de leraar van een ieder.

(34) Citraketu zei: 'O Onoverwinnelijke, U geeft zich gewonnen voor mensen die zichzelf de baas zijn. U geeft zich in Uw ultiem mededogen aan toegewijden die, als overgegeven zielen door U overwonnen, altijd Uw heerlijkheden bezingen met geesten vrij van verlangen. (35) In een verkeerd idee van onafhankelijkheid wedijveren de scheppers van deze schepping, die [slechts] een gedeelte van een deel van U vormen, tevergeefs met elkaar over Uw heerschappij die bestaat uit de schepping, de handhaving en de voleinding van deze kosmische manifestatie, o Allerhoogste. (36) Zonder zelf een begin, een tussentijd of een einde te kennen, hebt U Uw bestaan, van de kleinste materiële eenheid tot de volledigheid van de universele manifestatie, in het begin, aan het einde en daar tussenin; dat wat constant is in het begin en aan het eind, is er ook halverwege het bestaan van alles. (37) Dit eivormige universum, bestaande uit de zeven lagen van het aarde-element en de rest - waarvan iedere laag tien keer zo groot is als de vorige [zie 3.26: 52], zinkt in het niet bij de miljarden soortgelijke universa in de kosmos. Daarom [heet] U onbegrensd. (38) Begerig te genieten als de dieren aanbidt de mens, o Heer, enkel delen van U [de halfgoden] en niet het Allerhoogste van U. De zegeningen die zij brengen zijn afgelopen als hun termijn is verstreken, net zoals dat gaat met politici [B.G. 7.20-23 S.B. 2.3: 10]. (39) Een geest die beheerst wordt door de lust leidt, net als geroosterd zaad, niet tot groei en genezing in U, o Allerhoogste. Maar in de volle kennis van Uw Hoogste Zelf wordt een persoon niet geroerd door de netwerken van dualiteit van de materiële kwaliteiten [vergelijk B.G. 4: 9]. (40) Zij die op het pad van bevrijding van aanbidding zijn, werden door U overwonnen, o Onoverwinnelijke Heer, toen U [als hun leraar] sprak over het proces van de toegewijde dienst [bhâgavata dharma]. Het zijn de foutloze zielen die niet hunkeren naar materieel geluk, de grote wijzen die van binnenuit gelukkig zijn [zie ook 1.2: 6]. (41) Op een andere manier bezig [zoals met halfgodenaanbidding] schiet men tekort qua bewustzijn en krijgt men in de samenleving dientengevolge te maken met het 'ik' en 'mijn' en het 'mij' en 'jou' [van het valse ego]. In benaderingen anders dan de Uwe is men vanwege de afwijkende visie onzuiver in zijn manier van doen, tijdgebonden en vol van adharma [vergelijk B.G. 18: 66]. (42) Wat voor nut heeft het voor jezelf, voor anderen of voor welk doel dan ook, om je in je religiositeit vijandig op te stellen tegenover jezelf [je eigen lichaam] en tegenover anderen? Een dergelijke praktijk van menselijk zelfverraad roept Uw toorn op, vormt een kwelling voor de medemens en is in strijd met het dharma [zie B.G. 16: 17, 17: 19 en S.B. 1.2: 8]. (43) Uw zienswijze, die bepalend is voor het proces van de toegewijde dienst, is vrij van tegenstrijdigheden. Als men die weg volgend zich gelijkelijk gedraagt tegenover alle levende wezens, of ze zich nu rondbewegen of niet, is men zeker een beschaafd mens [een Âryan]. (44) Deze afwezigheid [van intern conflict] in U, o mijn Heer, maakt een einde aan de zonden van een ieder die U [Uw toegewijden of Uw boek] voor zich ziet. Door het slechts eenmaal horen van Uw naam, raken zelfs de laagsten onder de mensen terstond bevrijd van de ellende van het materieel bestaan. (45) Door U nu hier te zien, o Allerhoogste Heer, zijn de onzuiverheden uit onze geest verdreven. En waarom zou het ook anders gaan dan de grote rishi van de verlichting [Nârada], Uw toegewijde, het zei? (46) O Onbegrensde, U als de Superziel van de hele wereld hebt weet van alles wat ieder levend wezen alhier doet. Wat wij weten is als het licht van vuurvliegjes vergeleken met de zon die U bent als onze leraar van de transcendentie. (47) Alle eer aan U, o Heer van het voortbestaan, het eindigen en het scheppen van het universum. De positie van U als de bovenzinnelijke zwaan, de asceet van de hoogste orde, gaat het begrip te boven van hen die zich verenigen in een vals idee, een materieel idee, van onafhankelijkheid. (48) De kennisvergarende zintuigen nemen waar in navolging van Uw waarnemen, en zij die de schepping willen bestieren doen dat in navolging van Uw ondernemen. Mogen er mijn eerbetuigingen zijn voor U, de Allerhoogste Heer met de Duizenden Kragen met wie het gigantische universum dat U op één zo'n kraag draagt, [zo nietig] lijkt als een mosterdzaadje.'

(49) S'rî S'ukadeva zei: 'O beste van de Kuru's, de Allerhoogste Heer Ananta Deva op deze manier aanbeden, gaf zeer verheugd over Citraketu, de koning van de Vidyâdhara's, toen antwoord. (50) De Opperheer zei: 'Door Mij recht voor u te zien en door de aanbidding met het gebed dat Nârada en Angirâ u openbaarden, hebt u nu de perfectie gevonden, o Koning. (51) Ik, de ziel en oorzaak van alle levende wezens, [breidde Me uit] als alle levende wezens en heb Mijn bestaan in Mijn beide continue gedaanten van de spirituele klankvibraties en het Allerhoogste Brahman [vergelijk B.G. 7: 4-5]. (52) Het levende wezen breidde zich uit in de wereld en ook breidde de wereld zich uit in het levende wezen. Deze twee [de wereld en het levende wezen] worden door Mij geschapen en doordrongen. (53-54) Iemand die slaapt ziet in zijn droom de hele wereld binnen in zichzelf, maar treft bij zijn ontwaken zichzelf ergens liggend aan. Zo ook moet men de verschillende staten van bewustzijn en de levensomstandigheden van de levende wezens zien als uitingen van het mâyâ 'droom'-vermogen van het Oorspronkelijke Zelf, waarmee bekend men zich altijd hun Bovenzinnelijke Schepper en Getuige moet herinneren [zie ook bhajan Radha Krishna Bol]. (55) Ken Mij als die [allesdoordringende] Ziel, de Allerhoogste Geest vrij van de materiële geaardheden, dankzij wie de slapende [begoochelde] persoon dan tot inzicht kan komen wat tot de droom behoort en wat tot zijn geluk. (56) Als de persoon zichzelf [zijn geestelijke ziel, zijn jîva] weet te herinneren als de verbondenheid van de beide staten van bewustzijn van het slapen en waken, kan hij, voorbij deze spirituele kennis, reiken tot het Allerhoogste Brahman [het kennende beginsel] dat bovenzinnelijk is. (57) Het levend wezen, vergeetachtig wat betreft deze spirituele aard van Mijn continuïteit, leidt om die reden een materieel geconditioneerd leven in afgescheidenheid van de Superziel, als gevolg waarvan het van het ene lichaam naar het volgende doolt en van de ene dood naar de andere. (58) Slaagt men erin als een mens te worden geboren, biedt je dat, met de [ondersteuning van deze] geestelijke kennis en wijsheid, een kans om tot zelfverwerkelijking te komen, maar zij die zich niet die kennis weten eigen te maken zullen nooit en te nimmer vrede en geluk vinden. (59) Als je bedenkt wat een probleem het is om in deze wereld rond te ploeteren en het tegendeel te bereiken van wat je beoogde - en dan bedenkt hoe je vrij van angst bent als je je afwendt, moet je, het aldus beter wetend, afzien van een dergelijk [karmisch] verlangen. (60) Man en vrouw leggen [materieel gemotiveerd] activiteiten aan de dag ter wille van hun geluk en om vrij te zijn van ellende, maar ze beëindigen hun ellende niet en bereiken geen geluk [zie ook B.G. 2: 14, 4: 20, 9: 31]. (61-62) Mensen die zichzelf heel slim vinden maar op deze manier het tegenovergestelde bereiken van wat ze wilden, vinden het buitengewoon moeilijk te begrijpen wat het betekent om met de ziel van vooruitgang te zijn en wat het betekent om [in turya, de meditatieve staat] los te staan van de drie staten [van slapen, waken en bewusteloosheid]. Iemand die door persoonlijke ervaring of door het proces van het luisteren naar anderen bevrijd is geraakt van de [verlokking van de] materiële wereld, kan, geheel tevreden met die kennis en wijsheid, dan Mijn toegewijde worden. (63) Alles wel beschouwd vormt de realisatie van het inzicht van [dit kwalitatieve idee van] de eenheid van de [individuele] ziel en de transcendentie [van de kwantitatieve Heer], het uiteindelijke levensdoel voor capabele en intelligente mensen die zich verenigen in de [bhakti] yoga. (64) Als u met geloof, zonder in andere conclusies te vervallen, deze woorden van Mij aanneemt, o Koning, zal u spoedig uw perfectie vinden in de volle realisatie van de geestelijke kennis en haar wijsheid [haar praktische toepassing].'

(65) S'rî S'uka zei: 'Nadat de Allerhoogste Heer, de Leraar van het Universum, aldus Citraketu had aangemoedigd, verdween Hij, Heer Hari, de Ziel van Allen, uit het zicht.'

 

next                 

 
Derde herziene editie, geladen 29 november, 2018.

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De zoon van Vyâsa zei: 'O Koning, de devarishi liet daarop de gestorven zoon van de koning [die Harshas'oka werd genoemd, ofwel 'vreugde en verdriet'] voor het geestesoog verschijnen van de treurende verwanten en richtte zich tot hem. 
De zoon van Vyâsa zei: 'Toen bracht de Devarishi, o Koning, de gestorven zoon van de koning [die Harshas'oka werd genoemd, ofwel 'vreugde en verdriet'] in het gezicht van de treurende verwanten aldaar en sprak hij. (Vedabase)

 

Tekst 2

S'rî Nârada zei: 'O levende ziel, ik wens u al het goede, zie hoezeer uw moeder, vader, vrienden en verwanten te kampen hebben met hun verdriet.

S'rî Nârada zei: 'O levende ziel, alle goeds u toegewenst, bezie uw moeder, vader, vrienden en verwanten die het treurend over u erg moeilijk hebben. (Vedabase)

 

Tekst 3

Om uw leven af te maken mag u naar uw lichaam terugkeren en, temidden van uw familie, van uw leven genieten met het aanvaarden van de koningstroon die uw vader u naliet.'

Om uw leven af te maken mag u naar uw lichaam terugkeren en temidden van uw getrouwen alle geneugten smaken en van uw vader de beloning van de koningstroon in ontvangst nemen.' (Vedabase)

  

Tekst 4

De ziel zei: 'In welke van al die geboorten, waarin ik als gevolg van mijn karma heb rondgedoold onder de goden, de dieren en de mensen, waren deze mensen hier mijn vader en moeder?

De persoonlijke ziel zei: 'In welke van al die geboorten, waarin ik door mijn karma heb rondgedoold onder de goddelijken, de dieren en de mensen, waren dezen mijn vaders en moeders? (Vedabase)

 

Tekst 5

In de loop van de tijd worden alle mensen elkaars vrienden, familieleden, vijanden, afzijdigen, weldoeners, onverschilligen of afgunstigen [vergelijk B.G. 3: 27].

In de loop van de tijd behoort een ieder tot de vrienden, familieleden, vijanden, onpartijdigen, weldoeners, onverschilligen of afgunstigen van ieder ander [vergelijk B.G. 3: 27]. (Vedabase)

 

Tekst 6

Net zoals ruilmiddelen als goud, zich bewegen van de ene persoon naar de andere, beweegt ook de individuele ziel zich door verschillende levensvormen via verschillende vaders [zie ook B.G. 2: 22].

Net zoals ruilmiddelen, zoals goud, van de ene persoon overgaan naar de andere, doorleeft op dezelfde manier het levend wezen dankzij verschillende vaders verschillende levensvormen [zie ook B.G. 2: 22]. (Vedabase)

 

Tekst 7

Je ziet altijd dat de banden die men in de menselijke samenleving heeft met bepaalde zaken [als geld of het andere geslacht] van tijdelijke aard zijn; men claimt eigenaarschap zolang men er omgang mee heeft.

Vanuit wat men gewoon is kan men dan het tijdelijke constateren van relaties in de menselijke samenleving voor zolang er in die omgang sprake is van gehechtheden in de zin van 'ik' en 'mijn'. (Vedabase)


Tekst 8

Zo ook identificeert de eeuwige, individuele ziel zich in een bepaalde geboorte met een lichaam voor zolang de ziel zich in dat lichaam ophoudt, terwijl die ziel eigenlijk geen specifieke materiële identiteit bezit.

Aldus van een bepaalde geboorte is het levend wezen eeuwig, zolang hij zichzelf niet identificeert met het lichaam waarin hij zo lang mag verblijven en door de werkelijkheid waarvan hij een zelfgevoel heeft. (Vedabase)

 

Tekst 9

Dit levende wezen is [feitelijk] eeuwig, onvergankelijk en hoogst subtiel, het vormt het eigen licht van al de verschillende belichamingen, de meester die zichzelf middels de guna's manifesteert als deze materiële wereld  [zie ook 4.29: 29]. 

Het is eeuwig, onpersoonlijk en van het fijnstoffelijke; het is het zelfbewuste van de verschillende belichamingen verworven door de verschillende geaardheden van de goddelijkheid der natuur, optredend als zijn eigen heer en meester in deze wereld [zie ook 4.29: 29]. (Vedabase)
  

Tekst 10

Het houdt er geen voorkeur of afkeer op na en kent geen mijn en dijn. Het is de ene getuige voor de verschillende soorten van intelligentie en verrichters van goede en slechte daden [zie ook B.G. 9: 29].

Voor het levend wezen is er in werkelijkheid niemand dierbaar of niet dierbaar, noch is er ook maar iets het zijne of van iemand anders; met andere woorden: het is de ene getuige van de verschillende soorten van intelligentie en uitvoerders van goede en slechte daden [zie ook B.G. 9: 29]. (Vedabase)


Tekst 11

De [oorspronkelijke] ziel is niet van het geluk en ongeluk dat resulteert uit vruchtdragend handelen; volmaakt neutraal zetelend in het hart is hij de Heer die oorzaak en gevolg overziet [B.G. 2: 47].'

Voor de Ziel is noch geluk noch verdriet aanvaardbaar, noch de vrucht der arbeid; als een volmaakt neutraal iemand verblijft de Heer vanbinnen als de beheerser die oorzaak en gevolg overziet [B.G. 2: 47].' (Vedabase)

 

Tekst 12

De zoon van Vyâsa vervolgde: 'Nadat die levende ziel aldus had gesproken ging hij weg. Zijn verwanten die versteld stonden [over wat hij had gezegd] verbraken toen hun band van genegenheid voor hem en gaven hun treurnis op.

De zoon van Vyâsa vervolgde: 'Zo gesproken hebbend ging het levend wezen weg tot de stomme verbazing van zijn verwanten, die hun weeklagen opgaven nadat de ketenen van de band der genegenheid waren doorbroken. (Vedabase)

 

Tekst 13

De moeilijk te verzaken genegenheid die leidt tot weeklagen, illusie, angst en leed, werd door de familieleden van de zoon opgegeven toen ze, met het uitvoeren van de gepaste rituelen, het lichaam aflegden.

Toen de familieleden van de zoon, met het uitvoeren van de gepaste rituelen, het lichaam aflegden, gaven ze daarmee de vastgehouden genegenheid, het weeklagen en de illusie die de angst en het leed veroorzaakten op. (Vedabase)

 

Tekst 14

O koning Parîkchit, zij die het kind hadden gedood waren, beroofd van hun luister, vol van schaamte over het vermoorden van de jongen. Denkend aan wat de brahmaan [Angirâ] had gezegd volbrachten ze, volgens de aanwijzingen van de priesters, bij de rivier de Yamunâ de boete voor het doden van de baby.

Zij die het kind hadden gedood volbrachten, vol schaamte over het hebben vermoord van de jongen en beroofd van de luister van hun lichamen, zoals de brahmanen het wilden, bij de rivier de Yamunâ de boetedoening voor het hebben gedood van de baby, o Parîkchit, met in gedachten wat de tweemaal geborene [Angirâ] had gezegd. (Vedabase)


Tekst 15   

Citraketu, spiritueel ontwaakt door de woorden van de twee brahmaanse zielen, raakte aldus bevrijd uit de duistere put van zijn familiale gehechtheid, zoals een olifant tevoorschijn komt uit een modderpoel.

 Citraketu, zich volledig bewust van de geestelijke strekking van de uitspraken van de beide tweemaal geboren zielen, geraakte aldus uit de duistere put van zijn familiegehechtheid zoals een olifant tevoorschijn komt uit een modderpoel. (Vedabase)

 

Tekst 16

Na het volgens de voorschriften nemen van een bad in de Yamunâ en na het vroom uitvoeren van uitgietingen van water waarbij hij zijn geest en zinnen plechtstatig beheerste, bracht hij de twee zoons van Brahmâ zijn eerbetuigingen.

Met het nemen van een bad in de Yamunâ als was voorgeschreven en het vroom uitvoeren van uitgietingen van water waarbij hij ernstig zijn geest en zinnen intoomde, bracht hij de twee zoons van Brahmâ zijn eerbetuigingen. (Vedabase)

 

Tekst 17

Bhagavân Nârada die er zeer blij mee was dat hij zo'n overgegeven en zelfbeheerste toegewijde was, deed toen, zoals hij had beloofd, de volgende kennis [over de Heer] uit de doeken [in de vorm van een gebed].

Vervolgens deed Bhagavân Nârada die er zeer over verheugd was dat hij zo'n overgegeven toegewijde was in de beheersing van zichzelf, deze kennis [deze mantra, dit gebed] uit de doeken zoals hij had beloofd. (Vedabase)

 

Tekst 18-19

'O mijn Heer, ik draag mijn eerbetuigingen op aan U, de Allerhoogste Heer Vâsudeva. Laat me mediteren op Pradyumna [de Heer van de intelligentie], Aniruddha [de Heer van de geest] en Sankarshana [de Heer van het ego, zie ook 4.24: 35-37]. Al mijn respect voor de volledige manifestatie van de wijsheid, de belichaming van het opperste geluk, het Zelf van verrukking en vrede, door wie men de blik afwendt van de dualiteit.

'O mijn Heer mijn eerbetuigingen aan U, de Allerhoogste Heer Vâsudeva. Laat mij mediteren op Pradyumna [de Heer der intelligentie], Aniruddha [de Heer van de geest] en Sankarshana [de Heer van het Ego, zie ook 4.24: 35-37]. Al mijn respect voor de volledige manifestatie der wijsheid, de belichaming van het opperste geluk die het zelfvervulde Ware van het Zelf der vrede is met Zijn blik afgewend van de dualiteit. (Vedabase)

   

Tekst 20

De golven van de oceaan van materie komen tot rust door de realisatie van Uw persoonlijke verrukking. Mijn eerbied voor de verheven Heer van de Zinnen; mijn achting voor U wiens expansies onbegrensd zijn.

Door de realisatie van Uw persoonlijke verrukking geraakt men over de golven van de oceaan der materie. Mijn eerbetoon jegens die Beheerser der Zinnen zo verheven; mijn respect voor U wiens expansies onbegrensd zijn. (Vedabase)

 

Tekst 21

Moge Hij, de Ene zonder Zijns gelijke die, volledig spiritueel als Hij is, niet in woorden kan worden uitgedrukt, in een vorm kan worden gevangen of met de geest worden bevat, moge Hij die verheven is boven oorzaak en gevolg, ons beschermen.

Als woorden te kort schieten is Hij, de Ene zonder Zijns gelijke, met de geest van geen benaming of gedaante en volledig spiritueel; moge Hij, Hij die boven waarheid en onwaarheid staat, ons genadevol beschermen. (Vedabase)

 

Tekst 22

Zoals alle aardewerk wordt gevormd uit aarde, bestaat uit aarde en weer terugkeert naar aarde, wordt alles geboren uit Hem, bestaat alles door Hem en verdwijnt alles in Hem. Hem, het Allerhoogste Brahman [de Absolute Waarheid], biedt ik mijn eerbetuigingen.

In wie dit alles en van wie dit alles standhoudt, oplost en wordt geboren zoals met dingen die gemaakt zijn van aarde; voor Hem, de Allerhoogste Oorzaak, mijn respectvolle eerbetoon. (Vedabase)

 

Tekst 23

Ik buig me voor Hem die, zo weids als de hemel, zich vanbuiten en vanbinnen heeft uitgebreid en die door de geest, de intelligentie, de zinnen en de vormen van de levensadem niet kan worden beroerd of gekend.

Hij die door de geest, de intelligentie, de zinnen en de vormen van de levensadem niet kan worden beroerd, noch kan worden gekend vanbinnen of vanbuiten, Hij die zich zo weids als de hemel heeft uitgebreid, voor Hem ben ik voorover gebogen. (Vedabase)

 

Tekst 24

Het lichaam, de zinnen, de levensadem, de geest en de intelligentie vormen allen onderdelen die worden doordrongen [door het ondersteunende, verbindende en heersende principe van Brahman]; net als ijzer dat niet [kan worden gesmeed als het niet] verhit werd door vuur, kunnen deze onderdelen zonder die ondersteuning niet in actie komen en niet de status van een [onafhankelijke] waarnemer verwerven.

Het lichaam, de zinnen, de levensadem, de geest en de intelligentie kunnen slechts in actie komen door de ondersteuning van het Heersende Principe [Brahman]; zij, net als ijzer dat niet is verhit door vuur [niet kan buigen], kunnen zonder die ondersteuning niet de status van een zelfbewust subject verwerven. (Vedabase)


Tekst 25

Ik breng U, mijn Heer, mijn eerbetuigingen, o Allerhoogste Persoonlijkheid, o meest volmaakte Superziel en meester van alle mystieke vermogens wiens voeten worden omarmd en gestreeld door de talloze lotusknophanden van de allerbeste toegewijden. Al mijn respect geldt U die verkeert in de hoogste positie.'

Mijn eerbetuigingen jegens U mijn Heer, o Allerhoogste Persoonlijkheid, meest Volmaakte Superziel en Meester van Alle Mystieke Vermogen wiens voeten worden gediend door de talloze lotusknophanden van al de beste toegewijden; aan U, verblijvend in het hoogste, al mijn respect.' (Vedabase)

 

Tekst 26

S'rî S'uka zei: 'Nadat Nârada de kennis had overgedragen aan deze volledig overgegeven toegewijde, vertrok hij samen met Angirâ naar het verblijf van Brahmâ, o Koning.

S'rî S'uka zei: 'Nadat Nârada aan deze toegewijde vol van overgave de kennis had overgedragen, vertrok hij samen met Angirâ naar het verblijf van Brahmâ, o grote Heer. (Vedabase)

 

Tekst 27

Citraketu herhaalde toen, heel geconcentreerd en enkel water drinkend, een week lang het gebed zoals dat was doorgegeven door Nârada.

Citraketu wijdde zich daarop, enkel water drinkend, met grote concentratie van geest ononderbroken voor de duur van een week aan de kennis zoals die was doorgegeven door Nârada. (Vedabase)

 

Tekst 28

Zich strikt houdend aan de aanwijzingen bereikte hij, door dat bidden vol te houden, na die zeven dagen en nachten het meesterschap van de Vidyâdhara's ['zij die zich baseren op kennis'], o heerser over de mensen.

Niet afwijkend van de aanwijzingen bereikte hij, door zorgvuldig deze gebeden in de praktijk te brengen, aan het eind van zeven dagen en nachten het meesterschap der Vidyâdhara's ['zij die zich baseren op kennis'], o Heerser der Mensen. (Vedabase)

 

Tekst 29

Omdat hij door die spirituele oefening voor zijn geest de weg van de verlichting gevonden had, bereikte hij in slechts een paar dagen tijd, toen de toevlucht van de lotusvoeten van de God van alle goden, Heer S'esha [Anantadeva of Sankarshana, zie 5.25].

Aldus in slechts een paar dagen tijds door die spirituele oefening voor zijn geest de weg der verlichting gevonden hebbend, begaf hij zich naar de toevlucht van de lotusvoeten van de God aller goden, Heer S'esha [Anantadeva of Sankarshana, zie 5.25]. (Vedabase)

 

Tekst 30

Hij zag zijn Heer en Meester, met Zijn glimlachende lotusgezicht, rood doorlopen ogen en huid zo blank als het kelkblad van een lotus. Hij was gekleed in blauwe zijde met een glinsterende helm, armbanden, een gordel en polsbanden, en bevond zich temidden van Zijn meest volmaakte toegewijden.

Hij zag Hem, zijn Meester en Beheerser, met Zijn glimlachende lotusgezicht en rood doorlopen ogen, zo wit als het kelkblad van een lotus, blauwe zijde dragend, een glinsterende helm, armbanden, een gordel en polsbanden, zich bevindend temidden van Zijn meest volmaakte toegewijden. (Vedabase)

 

Tekst 31

Zijn aanblik vaagde al zijn zonden weg zodat hij Hem, blij en zuiver van hart, tegemoet kon treden als een volgroeide bhakta. Innerlijk bewogen door liefde bracht hij met tranen in zijn ogen en zijn haren overeind, de Oorspronkelijke Persoonlijkheid van God zijn eerbetuigingen.

De aanblik van Hem deed al zijn zonden teniet zodat hij, gezond en zuiver van hart, als een heilige Hem tegemoet kon treden in een devotionele stemming, waarin hij met tranen in zijn ogen en met zijn haren overeind, de Oorspronkelijke Persoonlijkheid van God zijn eerbetuigingen bracht. (Vedabase)

 

Tekst 32

Aan de lotusvoeten van de Heer van de Verzen bevochtigde hij herhaaldelijk die rustplaats met de druppels van zijn tranen. Vanwege zijn door liefde verstikte stem, was hij een lange tijd niet in staat ook maar een enkele letter van het alfabet uit te brengen en gebeden op te zeggen.

Hij aan de lotusvoeten van de Heer der Verzen, bevochtigde bij herhaling met de druppels van zijn tranen die rustplaats en was hij, vanwege een van de liefde verstikte stem, voor een lange tijd niet in staat ook maar een enkele letter van het alfabet uit te spreken om Hem zijn gebeden te brengen. (Vedabase)

 

Tekst 33

Door zijn geest en zijn door de wereld geleide zinnen intelligent te beheersen, herwon hij zijn spraakvermogen, waarop deze koning zich richtte tot de verpersoonlijking van de toegewijde dienst en de geschriften, tot de leraar van een ieder.

Daarop zijn spraakvermogen herwinnend door het met intelligentie beheersen van zijn geest, richtte deze ene koning zich tot de verpersoonlijking van de toegewijde dienst en de geschriften, tot de leraar van een ieder die de naar de uiterlijke wereld afdwalende zinnen reguleert. (Vedabase)

 

Tekst 34

Citraketu zei: 'O Onoverwinnelijke, U geeft zich gewonnen voor mensen die zichzelf de baas zijn.  U geeft zich in Uw ultiem mededogen aan toegewijden die, als overgegeven zielen door U overwonnen, altijd Uw heerlijkheden bezingen met geesten vrij van verlangen.

Citraketu zei: 'O Onoverwinnelijke gewonnen door mensen van heugenis; aan die toegewijden die U met hun overgegeven zielen voor U innam en die altijd Uw heerlijkheden bezingen met geesten vrij van verlangens, geeft U Uzelf in ultiem mededogen. (Vedabase)

 

Tekst 35

In een verkeerd idee van onafhankelijkheid wedijveren de scheppers van deze schepping, die [slechts] een gedeelte van een deel van U vormen, tevergeefs met elkaar over Uw heerschappij die bestaat uit de schepping, de handhaving en de voleinding van deze kosmische manifestatie, o Allerhoogste.

In relatie tot Uw vormen van weelde die waarlijk, o Allerhoogste, van de schepping, de handhaving en de voleinding van deze kosmische manifestatie zijn, wedijveren de scheppers van deze schepping, die deel uitmaken van een deel van U, in dezen vergeefs met elkaar, bewogen als ze zijn door valse begrippen van gescheidenheid. (Vedabase)

 

Tekst 36

Zonder zelf een begin, een tussentijd of een einde te kennen, hebt U Uw bestaan, van de kleinste materiële eenheid tot de volledigheid van de universele manifestatie, in het begin, aan het einde en daar tussenin; dat wat constant is in het begin en aan het eind, is er ook halverwege het bestaan van alles.

Van het kleinste atoom tot het grootste van de manifestatie hebt U Uw bestaan in het begin, aan het einde en daar tussenin; niettemin bent U er permanent buiten deze drie zonder zelf een begin en een einde te hebben en zonder zelf te zijn wat ertussen allemaal bestaat. (Vedabase)

 

Tekst 37

Dit eivormige universum, bestaande uit de zeven lagen van het aarde-element en de rest - waarvan iedere laag tien keer zo groot is als de vorige [zie 3.26: 52], zinkt in het niet bij de miljarden soortgelijke universa in de kosmos. Daarom [heet] U onbegrensd.

Deze materiële wereld, dit eivormige universum bestaande uit de zeven lagen waarvan een ieder het tienvoudige bedraagt van de voorgaande laag [zie 3.26: 52], zinkt in het niet bij de miljoenen van dergelijke universa in de kosmos, en om deze reden bent U onbegrensd. (Vedabase)

 

Tekst 38

Begerig te genieten als de dieren aanbidt de mens, o Heer, enkel delen van U [de halfgoden] en niet het Allerhoogste van U. De zegeningen die zij brengen zijn afgelopen als hun termijn is verstreken, net zoals dat gaat met politici [B.G. 7.20-23 S.B. 2.3: 10].

Begeertig te genieten als de dieren aanbidt de mens enkel gedeelten [halfgoden] maar niet het Allerhoogste van U, o Beheerser; de zegeningen van hen zijn afgelopen als ze hun einde vinden, precies zoals dat is met politici [B.G. 7.20-23 S.B. 2.3: 10]. (Vedabase)

 

Tekst 39

Een geest die beheerst wordt door de lust leidt, net als geroosterd zaad, niet tot groei en genezing in U, o Allerhoogste. Maar in de volle kennis van Uw Hoogste Zelf wordt een persoon niet geroerd door de netwerken van dualiteit van de materiële kwaliteiten [vergelijk B.G. 4: 9].

Zij die bevrediging verlangen floreren, net als geroosterd zaad, niet in U o Allerhoogste; maar in het volle van Uw spirituele kennis is een persoon onberoerd door het netwerk van de geaardheden en de dualiteit van hun materiële kwaliteiten [vergelijk: B.G. 4: 9]. (Vedabase)

 

Tekst 40

Zij die op het pad van bevrijding van aanbidding zijn, werden door U overwonnen, o Onoverwinnelijke Heer, toen U [als hun leraar] sprak over het proces van de toegewijde dienst [bhâgavata dharma]. Het zijn de foutloze zielen die niet hunkeren naar materieel geluk, de grote wijzen die van binnenuit gelukkig zijn [zie ook 1.2: 6].

Ze werden door U o Heer, o Onoverwinnelijke, overwonnen toen U zich tot hen richtte omtrent het dharma van U toegewijd zijn. De foutlozen die niet hunkeren naar materieel geluk, zij die grote wijzen zijn van binnen gelukkig, zijn degenen van aanbidding op het pad der bevrijding [zie ook 1.2: 6]. (Vedabase)

 

Tekst 41

Op een andere manier bezig [zoals met halfgodenaanbidding] schiet men tekort qua bewustzijn en krijgt men in de samenleving dientengevolge te maken met het 'ik' en 'mijn' en het 'mij' en 'jou' [van het valse ego]. In benaderingen anders dan de Uwe is men vanwege de afwijkende visie onzuiver in zijn manier van doen, tijdgebonden en vol van adharma [vergelijk B.G. 18: 66].

Niet gelijk schiet men tekort qua bewustzijn en heeft men onder de mensen aldus het 'ik' en 'mijn' en het 'mij' en 'jou'; in benaderingen anders dan de Uwe is men als gevolg van de visie der ongelijkwaardigheid in zijn manier van doen inderdaad onzuiver, tijdgebonden en vol van onrecht [vergelijk B.G. 18: 66]. (Vedabase)

 

Tekst 42

Wat voor nut heeft het voor jezelf, voor anderen of voor welk doel dan ook, om je in je religiositeit vijandig op te stellen tegenover jezelf [je eigen lichaam] en tegenover anderen? Een dergelijke praktijk van menselijk zelfverraad roept Uw toorn op, vormt een kwelling voor de medemens en is in strijd met het dharma [zie B.G. 16: 17, 17: 19 en S.B. 1.2: 8].

In welk opzicht doet het iemand zelf en anderen goed, of wat zou ermee gediend zijn, als men met een [op zich] rechtschapen procedure jaloers is op anderen en op het Allerhoogste? Een dergelijke praktijk van menselijk zelfverraad roept Uw wrake op en bezorgt anderen pijn, en goddeloos is het ook [zie B.G. 16: 17 en S.B. 1.2: 8]. (Vedabase)


Tekst 43

Uw zienswijze, die bepalend is voor het proces van de toegewijde dienst, is vrij van tegenstrijdigheden. Als men die weg volgend zich gelijkelijk gedraagt tegenover alle levende wezens, of ze zich nu rondbewegen of niet, is men zeker een beschaafd mens [een Âryan].

Van Uw zienswijze in relatie tot het dharma dat Uw aanwijzingen en handelingen omvat zegt men dat die onfeilbaar is; in navolging daarvan geen onderscheid makend tussen de niet-bewegende en bewegende levende wezens is men zeker van het beschaafde [de Âryan of Ariër]. (Vedabase)

 

Tekst 44

Deze afwezigheid [van intern conflict] in U, o mijn Heer, maakt een einde aan de zonden van een ieder die U [Uw toegewijden of Uw boek] voor zich ziet. Door het slechts eenmaal horen van Uw naam, raken zelfs de laagsten onder de mensen terstond bevrijd van de ellende van het materieel bestaan.

Is het niet, o mijn Heer, zo geworden dat door de aanblik van U al de zonden van al de mensenkinderen zijn vernietigd en dat door het horen van Uw naam terstond zelfs de laagsten der mensen bevrijding vinden uit de verstriktheid van het materiële bestaan? (Vedabase)

 

Tekst 45

Door U nu hier te zien, o Allerhoogste Heer, zijn de onzuiverheden uit onze geest verdreven. En waarom zou het ook anders gaan dan de grote rishi van de verlichting [Nârada], Uw toegewijde, het zei?

Aldus o Allerhoogste Heer, zijn op het ogenblik U met eigen ogen aanschouwend de smetten weggewassen, hoe zou het ook anders kunnen met wat werd verklaard door de grote rishi der verlichting [Nârada], Uw toegewijde? (Vedabase)

 

Tekst 46

O Onbegrensde, U als de Superziel van de hele wereld hebt weet van alles wat ieder levend wezen alhier doet. Wat wij weten is als het licht van vuurvliegjes vergeleken met de zon die U bent als onze leraar van de transcendentie.

U bent, o Onbegrensde, als de superziel van de wereld, bekend met alles wat door allen gedaan wordt die hier leven. Wat valt er in te zien bij het licht van vuurvliegjes als men een zon heeft gelijk U als de leraar der transcendentie? (Vedabase)


Tekst 47

Alle eer aan U, o Heer van het voortbestaan, het eindigen en het scheppen van het universum. De positie van U als de bovenzinnelijke zwaan, de asceet van de hoogste orde, gaat het begrip te boven van hen die zich verenigen in een vals idee, een materieel idee, van onafhankelijkheid.

Alle eer aan U, o Heer van het bestaan, het eindigen en het scheppen van het universum; Uw positie gaat het begrip te boven van hen die in materieel opzicht verenigd zijn middels valse begrippen van het hebben van een afzonderlijk bestaan in relatie tot het zuivere der bovenzinnelijkheid. (Vedabase)

 

Tekst 48

De kennisvergarende zintuigen nemen waar in navolging van Uw waarnemen, en zij die de schepping willen bestieren doen dat in navolging van Uw ondernemen. Mogen er mijn eerbetuigingen zijn voor U, de Allerhoogste Heer met de Duizenden Kragen met wie het gigantische universum dat U op één zo'n kraag draagt, [zo nietig] lijkt als een mosterdzaadje.'

Het is in navolging van Uw ondernemen dat inderdaad zij die de schepping bestieren eveneens ondernemen; het is naar Uw waarnemen dat al de zintuigen die kennis nemen waarnemen; het is het door U op Uw kraag blijven dragen van het gigantische universum dat het gelijk een mosterdzaadje wordt; moge er voor U al het respect zijn dat er maar mogelijk is, U de Allerhoogste Heer met de Duizenden Kragen.' (Vedabase)

 

Tekst 49

S'rî S'ukadeva zei: 'O beste van de Kuru's, de Allerhoogste Heer Ananta Deva op deze manier aanbeden, gaf zeer verheugd over Citraketu, de koning van de Vidyâdhara's, toen antwoord.

S'rî S'ukadeva zei: 'O beste der Kuru's, de Allerhoogste Heer Ananta Deva, op deze manier aanbeden gaf hem, Citraketu, toen antwoord, zeer verheugd als Hij was over de koning der Vidyâdhara's. (Vedabase)

 

Tekst 50

De Opperheer zei: 'Door Mij recht voor u te zien en door de aanbidding met het gebed dat Nârada en Angirâ u openbaarden, hebt u nu de perfectie gevonden, o Koning.

De Opperheer zei: 'Door het rechtstreeks aanschouwen van Mij en door het eerbetoon met het gebed waar Nârada en Angirâ u van op de hoogte stelden, hebt u nu de volmaaktheid gevonden, o Koning. (Vedabase)

 

Tekst 51

Ik, de ziel en oorzaak van alle levende wezens, [breidde Me uit] als alle levende wezens en heb Mijn bestaan in Mijn beide continue gedaanten van de spirituele klankvibraties en het Allerhoogste Brahman [vergelijk B.G. 7: 4-5].

Ik als de Superziel van allen, als de oorzaak der manifestatie, heb Me inderdaad uitgebreid in verschillende gedaanten en besta in de beide vormen van de spirituele klankvibraties en het Allerhoogste Brahman [vergelijk B.G. 7: 4-5]. (Vedabase)

 

Tekst 52

Het levende wezen breidde zich uit in de wereld en ook breidde de wereld zich uit in het levende wezen. Deze twee [de wereld en het levende wezen] worden door Mij geschapen en doordrongen.

Het levende wezen breidde zich uit in de wereld en ook breidde de wereld zich uit in het levende wezen ; evenzo zijn beiden, als vormen van de schepping, van Mij doordrongen alsook in Mij aanwezig. (Vedabase)

 

Tekst 53-54

Iemand die slaapt ziet in zijn droom de hele wereld binnen in zichzelf, maar treft bij zijn ontwaken zichzelf ergens liggend aan. Zo ook moet men de verschillende staten van bewustzijn en de levensomstandigheden van de levende wezens zien als uitingen van het mâyâ 'droom'-vermogen van het Oorspronkelijke Zelf, waarmee bekend men zich altijd hun Bovenzinnelijke Schepper en Getuige moet herinneren [zie ook bhajan Radha Krishna Bol].

Zoals een persoon die in slaap dromend de hele wereld ziet binnen in zichzelf maar bij zijn ontwaken zichzelf ergens neer ziet liggen, zijn dienovereenkomstig de levende wezens hun verschillende staten van bewustzijn en levensomstandigheden uitingen van het illusieverwekkend vermogen van het Zelf, waarmee bekend men zich altijd hun Allerhoogste Schepper en Getuige moet herinneren [zie ook bhajan Radha Krishna Bol Bol]. (Vedabase)

 

Tekst 55

Ken Mij als die [allesdoordringende] Ziel, de Allerhoogste Geest vrij van de materiële geaardheden, dankzij wie de slapende [begoochelde] persoon dan tot inzicht kan komen wat tot de droom behoort en wat tot zijn geluk.

Ken Mij enkel als Hem, Hij die alles doordringt, de Allerhoogste Geest los van de materiële staat van wie een persoon die slaapt in staat is onderscheid te maken tussen wat van de droom is en wat zijn geluk zou zijn. (Vedabase)

 

Tekst 56

Als de persoon zichzelf [zijn geestelijke ziel, zijn jîva] weet te herinneren als de verbondenheid van de beide staten van bewustzijn van het slapen en waken, kan hij, voorbij deze spirituele kennis, reiken tot het Allerhoogste Brahman [het kennende beginsel] dat bovenzinnelijk is.

Als de persoon zich beide staten van bewustzijn herinnert van dromen en slapen kan hij, in het voorbije, de spirituele kennis van het Brahman bereiken die transcendentaal is. (Vedabase)


Tekst 57

Het levend wezen, vergeetachtig wat betreft deze spirituele aard van Mijn continuïteit, leidt om die reden een materieel geconditioneerd leven in afgescheidenheid van de Superziel, als gevolg waarvan het van het ene lichaam naar het volgende doolt en van de ene dood naar de andere.

Het levend wezen vergeetachtig wat betreft deze spirituele aard van Mijn positie, leidt daardoor een materieel geconditioneerd leven in afgescheidenheid van de Superziel, waardoor het doolt van het ene lichaam naar het volgende, van de ene naar de andere dood. (Vedabase)

 

Tekst 58

Slaagt men erin als een mens te worden geboren, biedt je dat, met de [ondersteuning van deze] geestelijke kennis en wijsheid, een kans om tot zelfverwerkelijking te komen, maar zij die zich niet die kennis weten eigen te maken zullen nooit en te nimmer vrede en geluk vinden.

Met het hier op aarde verwerven van een menselijke geboorte krijgt men door de spirituele kennis en wijsheid de gelegenheid tot zelfrealisatie te komen, maar zij die die kennis niet oppakken zullen er nooit in slagen in het leven. (Vedabase)

 

Tekst 59

Als je bedenkt wat een probleem het is om in deze wereld rond te ploeteren en het tegendeel te bereiken van wat je beoogde - en dan bedenkt hoe je vrij van angst bent als je je afwendt, moet je, het aldus beter wetend, afzien van een dergelijk [karmisch] verlangen.

Van het zich herinneren wat een probleem het is alhier rond te ploeteren en dan het tegendeel te bereiken van wat men beoogde, en ook van het zich herinneren hoe men vrij van angst is inderdaad als men niet meer verlangt naar materiële zaken, behoort men, het beter wetend, er een punt achter te zetten. (Vedabase)

 

Tekst 60

Man en vrouw leggen [materieel gemotiveerd] activiteiten aan de dag ter wille van hun geluk en om vrij te zijn van ellende, maar ze beëindigen hun ellende niet en bereiken geen geluk [zie ook B.G. 2: 14, 4: 20, 9: 31].

Terwille van hun geluk en om vrij te zijn van ellende leggen man en vrouw activiteiten aan de dag welke op zichzelf niet volstaan om er een eind aan te maken, omdat die handelingen de bron vormen van zowel geluk als verdriet. (Vedabase)


Tekst 61-62

Mensen die zichzelf heel slim vinden maar op deze manier het tegenovergestelde bereiken van wat ze wilden, vinden het buitengewoon moeilijk te begrijpen wat het betekent om met de ziel van vooruitgang te zijn en wat het betekent om [in turya, de meditatieve staat] los te staan van de drie staten [van slapen, waken en bewusteloosheid]. Iemand die door persoonlijke ervaring of door het proces van het luisteren naar anderen bevrijd is geraakt van de [verlokking van de] materiële wereld, kan, geheel tevreden met die kennis en wijsheid, dan Mijn toegewijde worden.

Mensen die zichzelf heel slim vinden maar op deze manier met het tegenovergestelde opgezadeld raken, vinden het buitengewoon moeilijk te begrijpen wat het betekent om van de vooruitgang te zijn met de ziel en los te staan van de drie staten [van bewusteloosheid, slapen en waken]. Het persoonlijk ervaren hebbend of het hebben begrepen door erover te vernemen, moet een persoon die zich door zijn eigen oordeelsvermogen in de spirituele kennis en wijsheid bevrijdde van zijn materialisme, met de gevonden volle bevrediging, Mijn toegewijde worden. (Vedabase)


Tekst 63

Alles wel beschouwd vormt de realisatie van het inzicht van [dit kwalitatieve idee van] de eenheid van de [individuele] ziel en de transcendentie [van de kwantitatieve Heer], het uiteindelijke levensdoel voor capabele en intelligente mensen die zich verenigen in de [bhakti] yoga.

Dit is wat over het geheel genomen de capabele en intelligente mens zich dient te realiseren wat betreft het begrijpen van de eenheid, de transcendentie en de ziel van de yoga als het uiteindelijke doel. (Vedabase)

 

Tekst 64

Als u met geloof, zonder in andere conclusies te vervallen, deze woorden van Mij aanneemt o Koning, zal u spoedig uw perfectie vinden in de volle realisatie van de geestelijke kennis en haar wijsheid [haar praktische toepassing].'

Als u met geloof, zonder in andere conclusies te vervallen, deze woorden van Mij aanneemt, o Koning, zal u in het volle van de spirituele kennis en de wijsheid spoedig uw vervolmaking vinden.' (Vedabase)

 

Tekst 65

S'rî S'uka zei: 'Nadat de Allerhoogste Heer, de Leraar van het Universum, aldus Citraketu had aangemoedigd, verdween Hij, Heer Hari, de Ziel van Allen, uit het zicht.'

S'rî S'uka zei: 'Nadat de Allerhoogste Heer, de Leraar van het Universum, aldus Citraketu een hart onder de riem had gestoken, verdween Hij, Heer Hari, de Ziel van Allen, uit het gezicht.'  (Vedabase)





 

  

 

Creative Commons
                  License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de

Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.

De twee illustraties van Krishna die ons redt uit de golven
en de keuze tussen Hem en de wereld van illusie zijn van B.K. Mitra.
Bron.
Productie: de Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd



 

 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties