regelbalk


 
 

Canto 7

Mahāmantra 1

 

 

Hoofdstuk 1: De Opperheer is Iedereen Gelijkgezind

(1) De koning zei: 'Hoe kon de Opperheer, die geliefd is als een vriend, die alle levende wezens gelijkgezind is, o brahmaan, met Zijn persoonlijk ondersteunen van Indra, de demonen doden alsof Hij partijdig zou zijn [zie ook B.G. 9: 29]? (2) Van de hoogste verrukking zijnde en vrij van de geaardheden, heeft Hij er absoluut geen direct persoonlijk belang bij te kiezen voor de gemeenschap van de verlichte zielen of te vrezen voor en strijd te leveren met de demonen. (3) O heerlijkheid, kan u alstublieft een einde maken aan de grote twijfel die zich daardoor in ons heeft opgeworpen omtrent de kwaliteiten van Nārāyana?'

(4-5) De achtenswaardige rishi zei: 'Wat een uitstekende vraag, o grote Koning! Vanwege de wonderbaarlijke handelingen van de Heer, die worden bezongen door hen die vooropgaan in de vroomheid, de wijzen aangevoerd door Nārada, zien we meer en meer de heerlijkheid en de toewijding van Zijn toegewijden. Ik zal al de onderwerpen aangaande de Heer met u bespreken, maar laat me allereerst mijn respect betuigen aan de grote wijze van Krishna [Vyāsadeva]. (6) Hoewel Hij vrij is van de geaardheden, ongeboren en niet gemanifesteerd, gaat de Allerhoogste Heer de materiėle kwaliteiten van Zijn begoochelende energie binnen [in de vorm van de guna-avatāra's Brahmā, S'iva en Vishnu] en neemt Hij verplichtingen en verantwoordelijkheden op zich [vergelijk B.G. 9: 11]. (7) De kwaliteiten sattva, rajas en tamas horen bij de materiėle natuur en maken geen deel uit van de geestelijke ziel, o Koning. Voor het spirituele zelf bestaat er niet hun gezamenlijke overwegen of verval, het af en aan [van de wisselvalligheid die men met materiėle zaken heeft]. (8) Afhankelijk van de tijd van hun overwegen vindt men met de geaardheid sattva [de goedheid] de deva's en de rishi's [de goden en de wijzen], staat men met de geaardheid rajas [de hartstocht] voor de Asura's [de onverlichte zielen] en wordt men met de geaardheid tamas [de traagheid] geconfronteerd met Yaksha's en Rākshasa's [geesten en demonen, zie ook B.G. 14: 11-13]. (9) Zoals men van vuur weet dat het zich ophoudt in andere elementen [zoals hout], nemen de wijzen, de experts in de kennis, de Superziel waar als zijnde aanwezig in henzelf en dit [goddelijke zelf] is niet zichtbaar als men kijkt naar al de schijn in de buitenwereld [zie B.G. 10: 10]. (10) Als Hij het zo verlangt om materiėle lichamen te scheppen voor de levende wezens, manifesteert de Allerhoogste die, op basis van Zijn creatief vermogen, in de geaardheid hartstocht. Verlangend op te treden in verschillende gedaanten is Hij van de geaardheid goedheid en als de Heer er aan toe is de zaak af te ronden, zet Hij volgens die kwaliteit [van de vernietiging] de geaardheid onwetendheid in [zie B.G. 9: 10]. (11) O heerser van de mensen, de ware oorzaak die het mannelijk principe vormt, het oorspronkelijke ongemanifesteerde fundament van de materie [pradhāna], is de [primaire, expanderende] beweging van de tijd [als de vierde dimensie] die de toevlucht vormt van de Heer [om op te mediteren, zie ook B.G. 11: 32]. (12) O Koning, de Allerhoogste Heer van naam en faam, die ook deze [oorspronkelijke notie van de Tijd is], doet in de geaardheid goedheid de verlichte zielen in aantal toenemen en is bijgevolg, als de vriend van de halfgoden, van vijandschap en vernietiging met de onverlichte zielen [de materialisten] die worden beheerst door hartstocht en onwetendheid. (13) Wat betreft dit [destructie/beschermingsplan] werd in het verleden op verzoek van koning Yudhishthhira, de man zonder vijanden, het volgende verhaal liefdevol verteld door de grote wijze van de verlichting [Nārada] tijdens de grote offerplechtigheid. (14-15) Nadat de koning, de zoon van Pāndu, gezien had hoe, bij de grote offerplechtigheid genaamd Rājasūya, de koning van Cedi [S'is'upāla] zo wonderbaarlijk in de Hoogste Persoonlijkheid Vāsudeva was opgegaan, had hij, als de heerser, met verwondering geslagen, tijdens de plechtigheid, met al de wijzen luisterend, Nārada die daar zat, de volgende vraag gesteld. (16) Yudhishthhira zei: 'O hoe wonderbaarlijk en zo heel moeilijk te bereiken voor zelfs de transcendentalisten, is die realisatie van S'is'upāla, die zich zo vijandig gedroeg tegenover Vāsudeva, de Allerhoogste Absolute Waarheid. (17) We willen allen graag weten hoe dit kon gebeuren, o wijze; Vena werd door de brahmanen naar de hel gestuurd omdat Hij de Heer beledigde [zie 4.14]. (18) Die zondige zoon van Damaghosha koesterde vanaf zijn eerste kindergebrabbel woede jegens Govinda, precies zoals ook de kwaadwillige Dantavakra [zijn broer] dat deed. (19) Er was bij hen op hun tongen geen witte lepra [vitiligo] te bespeuren noch belandden ze in de duisternis van de hel als gevolg van de herhaalde overtredingen jegens Heer Vishnu, de hoogste Persoonlijkheid van het Brahman [vergelijk B.G. 10: 12]. (20) Hoe konden zij voor ogen van iedereen zo makkelijk [in sāyujya-mukti] opgaan in de Opperheer, wiens verhevenheid zo moeilijk te bereiken is? (21) Wat dit betreft is mijn intelligentie zo wisselvallig als een kaarsvlam flakkerend in de wind. Alstublieft, o man van alle fortuin, vertel ons meer over de precieze oorzaak van dit grote wonder.'

(22) De zoon van Vyāsa zei: 'Na de woorden van de koning te hebben aangehoord die hem vragen stelde temidden van de vergadering, sprak Nārada, de grootste onder de wijzen, tevreden daarover, met hem over die onderwerpen. (23) S'rī Nārada zei: 'Dit lichaam onderhevig aan beledigingen, lof, eer en oneer is het product van een gebrek aan onderscheid tussen de primaire staat van de materie [pradhāna] en de allerhoogste [positie van de bovenzinnelijke getuige], o Koning [zie ook B.G. 2: 14, 12: 18-19]. (24) O aardse heerser, om deze reden lijden de levende wezens in deze wereld onder de misvatting van het 'ik' en 'mijn', net zo goed als onder de verwijten en bestraffingen die ermee samenhangen. (25) Met deze valse voorstelling van zaken door het leven gaand denkt men dat de vernietiging van lichamen hetzelfde is als de vernietiging van levende wezens. De misvatting [inclusief de verwijten en de angst voor straf] is er niet vanwege Hem, [maar omdat men zonder Hem bezig is,] Hij die de Zaligheid van de onthechting en emancipatie in eigen persoon is. Hoe zou er van Zijn kant, van de kant van de Ziel van allen, de Verhevene en de Hoogste Beheersing, sprake kunnen zijn van ook maar enige vorm van [mentaal of fysiek] geweld? (26) Derhalve, of men nu van een voortdurende vijandigheid is, van toewijding, vrees, genegenheid of lustige verlangens, men moet verbonden zien te blijven en nergens anders om geven. (27) De verzonkenheid in Hem die iemand bereikt in een constante vijandigheid kan [echter] verschillen van de verzonkenheid bereikt door iemand in toegewijde dienst. (28-29) Een larve die door een bij in een raat wordt verzorgd mag vervuld zijn van angst en weerzin, maar dankzij die bij bereikt hij dezelfde vorm. Zo ook kan men [net als S'is'upāla en Dantavakra] met Krishna, die als de Allerhoogste Heer een menselijke gedaante aannam, [zelfs] gezuiverd raken van zijn zonden door in vijandschap voortdurend  aan Hem te denken. (30) Velen die in lust, weerzin, angst, genegenheid en toewijding een geest hadden die verzonken was in de Heer, hebben daardoor de zonde opgegeven en zo hun doel bereikt. (31) O Koning, dat hebben de gopī's gerealiseerd middels hun lustige verlangens, Kamsa middels zijn angst, S'is'upāla en andere koningen middels hun hatelijkheid, Krishna's familieleden middels hun verwantschap, jullie [Pāndava's] middels jullie genegenheid en wij middels onze bhakti. (32) Als je niet wilt zijn zoals Vena, die er niet in slaagde om een van deze vijf vormen van respect met betrekking tot de Oorspronkelijke Persoon op te brengen, moet je je geest op één van deze manieren op Krishna vestigen. (33)  S'is'upāla en Dantavakra, de zonen van uw tante van moeders zijde, o Pāndava, waren [incarnaties van] de twee verheven dienaren van Vishnu [Jaya en Vijaya, zie 3.15-16] die vanwege een vloek van de brahmanen [de Kumāra's] uit de gratie vielen.'

(34) S'rī Yudhishthhira zei: 'Wie vervloekte hen en wat voor een vloek was dat? Het is moeilijk te geloven dat een dienaar van de Heer zoiets kan overkomen. Hoe kan het gebeuren dat zij die uitsluitend Hem zijn toegewijd opnieuw moeten worden geboren [zie B.G. 4: 9 en 8: 16]? (35) Zij die verblijven in Vaikunthha hebben niets te maken met een materieel lichaam, materiėle zinnen of een materieel leven. Leg ons alstublieft uit hoe zij aan een fysiek lichaam gekoppeld konden raken.'

(36) S'rī Nārada zei: 'Zo gebeurde het op een dag dat de zonen van Brahmā, Sanandana en de anderen [de Kumāra's], rondtrekkend door de drie werelden op de plaats arriveerden waar Vishnu verblijft. (37) Toen zij [Jaya en Vijaya] hen zagen naderen die, hoewel ze al geboren waren voordat de ouden van het universum er waren [zie 1.3: 6], eruitzagen als jongens van een jaar of vijf, zes, dachten de twee wachters dat ze naakte kinderen waren en weigerden ze hen de toegang. (38) En zo werden ze vol van woede door hen vervloekt: 'O, jullie twee onwaardige zielen, verblijvend aan de voeten van de Slachter van Madhu is het hoogst zondig niet vrij te zijn van hartstocht en onwetendheid en derhalve, o dwazen, zullen jullie hierna spoedig geboren worden uit de schoot van een onverlichte moeder [zie 3.17].' (39) Aldus vervloekt om ten val te komen uit hun verblijfplaats, kregen ze verder nog van de genadevolle wijzen te horen: 'Moge het zo zijn dat jullie na drie geboorten weer terugkeren naar jullie verblijf.'

(40) De twee kwamen daarna ter wereld als de zonen van Diti en werden door de Daitya's en Dānava's geėerd als Hiranyakas'ipu, de oudste zoon, en Hiranyāksha, de jongere. (41) Hiranyakas'ipu werd door de Heer in de gedaante van een leeuw gedood [Heer Nrisimhadeva] en Hiranyāksha door Hem toen Hij in de gedaante van een everzwijn was verschenen om de wereld omhoog te tillen [Heer Varāha, zie 3.18-19]. (42) Hiranyakas'ipu die zijn zoon Prahlāda, de geliefde toegewijde van Kes'ava, naar het leven stond, probeerde verschillende martelmethoden om zijn dood te bewerkstelligen. (43) Maar, omdat zijn zoon werd beschermd door de macht van de Allerhoogste Heer, Hem, de ziel in alle levende wezens die vreedzaam iedereen gelijkgezind is, slaagde hij er, met al zijn machtsvertoon, niet in hem ter dood te brengen. (44) Vervolgens namen de twee demonen als Rāvana en Kumbhakarna, als de zoons van Vis'ravā, hun geboorte uit Kes'inī en bezorgden ze de mensen een hoop ellende. (45) Teneinde de twee van de vloek te bevrijden manifesteerde Heer Rāmacandra zich toen en doodde hen. De avonturen van Rāma [zie 9: 10 & 11] zult u vernemen uit de mond van Mārkandeya, mijn beste. (46) In hun derde geboorte werden de twee [als S'is'upāla en Dantavakra] hier geboren als kshatriya zoons uit je tante. Ze zijn nu bevrijd van de vloek door Krishna die met Zijn cakra een einde maakte aan hun zonden. (47)  Door te mediteren in een band van intense haat slaagden de poortwachters van Viṣṇu er opnieuw in in de nabijheid van Hari te komen en op te gaan in de essentie van de onfeilbare Heer.'

(48) S'rī Yudhishthhira zei: 'Hoe kon er [bij Hiranyakas'ipu] nu sprake zijn van haat voor die grote ziel, zijn eigen zoon? Vertel me alstublieft, o hoogste wijze, hoe Prahlāda zich zo aan Acyuta [de onfeilbare Heer] kon hechten.'
 

next                      

 
Derde herziene editie, geladen 27  december, 2018.
 
 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De koning zei: 'Hoe kon de Opperheer, die geliefd is als een vriend, die alle levende wezens gelijkgezind is, o brahmaan, met Zijn persoonlijk ondersteunen van Indra, de demonen doden alsof Hij partijdig zou zijn [zie ook B.G. 9: 29]?
De koning zei: 'Hoe kon de Opperheer die geliefd is als een vriend die alle levende wezens gelijkgezind is, o brahmaan, in het ondersteunen van Indra de demonen doden alsof Hijzelf partijdig zou zijn [zie ook B.G. 9: 29]? (Vedabase)

 

Tekst 2

Van de hoogste verrukking zijnde en vrij van de geaardheden, heeft Hij er absoluut geen direct persoonlijk belang bij te kiezen voor de gemeenschap van de verlichte zielen of te vrezen voor en strijd te leveren met de demonen.

Van de hoogste verrukking zijnd bestaat er voor Hem voorzeker niet de noodzaak om persoonlijk voorkeur te koesteren voor de verlichte gemeenschap en niet van enige materiėle geaardheid, ligt het welzeker niet in Zijn aard om te vrezen voor of te wedijveren met hen die van de duisternis zijn. (Vedabase)

 

Tekst 3

O heerlijkheid, kan u alstublieft een einde maken aan de grote twijfel die zich daardoor in ons heeft opgeworpen omtrent de kwaliteiten van Nārāyana?'

Zo groot, o heerlijkheid, is in overweging van de kwaliteiten van Nārāyana, de mate van de twijfel die bij ons is ontstaan; zou u deze kunnen wegnemen?' (Vedabase)

 

Tekst 4-5

De achtenswaardige rishi zei: 'Wat een uitstekende vraag, o grote Koning! Vanwege de wonderbaarlijke handelingen van de Heer, die worden bezongen door hen die vooropgaan in de vroomheid, de wijzen aangevoerd door Nārada, zien we meer en meer de heerlijkheid en de toewijding van Zijn toegewijden. Ik zal al de onderwerpen aangaande de Heer met u bespreken, maar laat me allereerst mijn respect betuigen aan de grote wijze van Krishna [Vyāsadeva].

De achtenswaardige rishi zei: 'Wat een uitstekende vraag o grote Koning! Van de wonderbaarlijke handelingen van de Heer, bezongen door hen die voorop gaan in de zeden, de wijzen aangevoerd door Nārada, treft men meer en meer de heerlijkheid en de toewijding aan van Zijn toegewijden. Ik zal al de betreffende onderwerpen aangaande de Heer voor u ter sprake brengen, maar laat me allereerst de grote wijze van Krishna de eer bewijzen [Vyāsa]. (Vedabase)

 

Tekst 6

Hoewel Hij vrij is van de geaardheden, ongeboren en niet gemanifesteerd, gaat de Allerhoogste Heer de materiėle kwaliteiten van Zijn begoochelende energie binnen [in de vorm van de guna-avatāra's Brahmā, S'iva en Vishnu] en neemt Hij verplichtingen en verantwoordelijkheden op zich [vergelijk B.G. 9: 11].

Hoewel boven de geaardheden verheven, voorzeker ongeboren en niet gemanifesteerd, gaat de Allerhoogste Heer transcendentaal aan de materiėle wereld middels Zijn eigen vermogen binnen in de materiėle kwaliteiten en neemt Hij verplichtingen en verantwoordelijkheden op Zich [vergelijk B.G. 9: 11]. (Vedabase)

 

Tekst 7

De kwaliteiten sattva, rajas en tamas horen bij de materiėle natuur en maken geen deel uit van de geestelijke ziel, o Koning. Voor het spirituele zelf bestaat er niet hun gezamenlijke overwegen of verval, het af en aan [van de wisselvalligheid die men met materiėle zaken heeft].

De sattva, rajas en tamas daarbij behoren tot het materiėle van de natuur en niet tot de kwaliteit van de geestelijke ziel, o Koning, voor het spirituele zelf bestaat er niet het af en aan [dat men normaal gesproken met materiėle zaken heeft]. (Vedabase)

 

Tekst 8

Afhankelijk van de tijd van hun overwegen vindt men met de geaardheid sattva [de goedheid] de deva's en de rishi's [de goden en de wijzen], staat men met de geaardheid rajas [de hartstocht] voor de Asura's [de onverlichte zielen] en wordt men met de geaardheid tamas [de traagheid] geconfronteerd met Yaksha's en Rākshasa's [geesten en demonen, zie ook B.G. 14: 11-13].

Al naar gelang hun bepaalde tijd vindt men als sattva [goedheid] domineert de deva's en de rishi's [de goden en de wijzen], met het voorop staan van rajas [hartstocht] heeft men de Asura's [de onverlichte zielen] en met tamas [de traagheid] treft men de Yaksha's en Rākshasa's aan [de geesten en de demonen, zie ook B.G. 14: 11-13]. (Vedabase)

 

Tekst 9

Zoals men van vuur weet dat het zich ophoudt in andere elementen [zoals hout], nemen de wijzen, de experts in de kennis, de Superziel waar als zijnde aanwezig in henzelf en dit [goddelijke zelf] is niet zichtbaar als men kijkt naar al de schijn in de buitenwereld [zie B.G. 10: 10].

Naar de elementen van het licht en dergelijke die zich voordoen met de verschillend belichaamden kunnen zij die van de kennis zijn vanuit de Superziel van binnen onderscheiden wie van hen van onderscheidingsvermogen zijn en wie niet [zie B.G. 10: 10]. (Vedabase)


Tekst 10

Als Hij het zo verlangt om materiėle lichamen te scheppen voor de levende wezens, manifesteert de Allerhoogste die, op basis van Zijn creatief vermogen, in de geaardheid hartstocht. Verlangend op te treden in verschillende gedaanten is Hij van de geaardheid goedheid en als de Heer er aan toe is de zaak af te ronden, zet Hij volgens die kwaliteit [van de vernietiging] de geaardheid onwetendheid in [zie B.G. 9: 10].

Als Hij het zo verlangt om materiėle lichamen te scheppen voor de levende wezens manifesteert de Allerhoogste, Hij overwegend in Zijn eigen schepping, de geaardheid hartstocht; verlangend op te treden in verschillende gedaanten is Hij in de geaardheid goedheid en als de Beheerser er aan toe is de zaak af te ronden geeft Hij als zodanig aanzet tot de geaardheid der onwetendheid [zie: B.G. 9: 10]. (Vedabase)

 

Tekst 11

O heerser van de mensen, de ware oorzaak [die het mannelijk principe vormt], het oorspronkelijke ongemanifesteerde fundament van de materie [pradhāna], is de [primaire, expanderende] beweging van de tijd [als de vierde dimensie] die de toevlucht vormt van de Heer [om op te mediteren, zie ook B.G. 11: 32].

O heerser der mensen, de ware Schepper, Beheerser in Eigen Persoon van de materie en de Toevlucht voor de wezens is de Tijd die door zijn bewegingen konditioneert [zie ook B.G 11: 32].  (Vedabase)


Tekst 12

O Koning, de Allerhoogste Heer van naam en faam, die ook deze [oorspronkelijke notie van de Tijd is], doet in de geaardheid goedheid de verlichte zielen in aantal toenemen en is bijgevolg, als de vriend van de halfgoden, van vijandschap en vernietiging met de onverlichte zielen [de materialisten] die worden beheerst door hartstocht en onwetendheid.

Het is door enkel deze Tijd dat de Allerhoogste Heer Zijn heerlijkheden wijdverspreid zijn, o Koning, waarbij naar sattva de zekerheid van het aantal der goden wordt beijverd en bijgevolg met hen die overdekt zijn door rajas en tamas zich de vijandigheid voordoet waartoe Hij, als de vriend der verlichte zielen, een eind maakt aan de onverlichten. (Vedabase)


Tekst 13

Wat betreft dit [destructie/beschermingsplan] werd in het verleden op verzoek van koning Yudhishthhira, de man zonder vijanden, het volgende verhaal liefdevol verteld door de grote wijze van de verlichting [Nārada] tijdens de grote offerplechtigheid.

Dit aangaande werd voorheen met grote vreugde bij de grote offerande van Yudhishthhira op zijn verzoek door de Rishi der Verlichting [Nārada] het volgende verhaal verteld. (Vedabase)


Tekst 14-15

Nadat de koning, de zoon van Pāndu, gezien had hoe, bij de grote offerplechtigheid genaamd Rājasūya, de koning van Cedi [S'is'upāla] zo wonderbaarlijk in de Hoogste Persoonlijkheid Vāsudeva was opgegaan, had hij, als de heerser, met verwondering geslagen, tijdens de plechtigheid, met al de wijzen luisterend, Nārada die daar zat, de volgende vraag gesteld.

De koning, de zoon van Pāndu, toen hij gezien had hoe bij de grote offerplechtigheid genaamd Rājasūya de koning van Cedi [S'is'upāla] zo wonderbaarlijk in de Hoogste Persoonlijkheid Vāsudeva was opgegaan, had als de heerser, met verwondering geslagen, tijdens de plechtigheid het volgende aan Nārada gevraagd die daar met de wijzen luisterend neerzat. (Vedabase)

 

Tekst 16

Yudhishthhira zei: 'O hoe wonderbaarlijk en zo heel moeilijk te bereiken voor zelfs de transcendentalisten, is die realisatie van S'is'upāla, die zich zo vijandig gedroeg tegenover Vāsudeva, de Allerhoogste Absolute Waarheid.

Yudhishthhira had gezegd: 'O hoe wonderbaarlijk en voorzeker moeilijk te bereiken voor zelfs de transcendentalisten is die realisatie van S'is'upāla die zich zo schaamteloos gedroeg tegenover Vāsudeva, de Allerhoogste Absolute Waarheid. (Vedabase)
 
Tekst 17

We willen allen graag weten hoe dit kon gebeuren, o wijze; Vena werd door de brahmanen naar de hel gestuurd omdat Hij de Heer beledigde [zie 4.14].

We willen allen graag weten hoe dit kon gebeuren, o wijze, hoe van het beledigen van de Heer [hij in Hem op kon gaan terwijl] Vena [voor iets dergelijks] de hel in werd gestuurd door de brahmanen [zie 4.14]. (Vedabase)

 

Tekst 18

Die zondige zoon van Damaghosha koesterde vanaf zijn eerste kindergebrabbel woede jegens Govinda,  precies zoals ook de kwaadwillige Dantavakra [zijn broer] dat deed.

Die zondige zoon van Damaghosha koesterde vanaf zijn eerste kindergebrabbel woede jegens Govinda precies zoals ook de kwaadwillige Dantavakra [zijn broer] dat deed. (Vedabase)

 

Tekst 19

Er was bij hen op hun tongen geen witte lepra [vitiligo] te bespeuren noch belandden ze in de duisternis van de hel als gevolg van de herhaalde overtredingen jegens Heer Vishnu, de hoogste Persoonlijkheid van het Brahman [vergelijk B.G. 10: 12].

Van de herhaalde overtredingen tegen Heer Vishnu, de hoogste Persoonlijkheid van het Brahman [vergelijk B.G. 10: 12], was er bij hen op hun tongen geen witte lepra te bespeuren noch belandden ze in de duisternis van de hel. (Vedabase)

 

Tekst 20

Hoe konden zij voor ogen van iedereen zo makkelijk [in sāyujya-mukti] opgaan in de Opperheer, wiens verhevenheid zo moeilijk te bereiken is?

Hoe konden zij voor ogen van iedereen, zo makkelijk de verzonkenheid [sāyujya-mukti] in de Opperheer vinden wiens natuur zo moeilijk te bereiken is? (Vedabase)

 

Tekst 21

Wat dit betreft is mijn intelligentie zo wisselvallig als een kaarsvlam flakkerend in de wind. Alstublieft, o man van alle fortuin, vertel ons meer over de precieze oorzaak van dit grote wonder.'

Wat dit betreft is mijn intelligentie zo wisselvallig als een kaarsvlam flakkerend in de wind; alstublieft, o man van kennis, vertel me meer over de specifieke oorzaak van dit grote wonder.'  (Vedabase)

 

Tekst 22

De zoon van Vyāsa zei: 'Na de woorden van de koning te hebben aangehoord die hem vragen stelde temidden van de vergadering, sprak Nārada, de grootste onder de wijzen, tevreden daarover, met hem over die onderwerpen.

De zoon van Vyāsa zei: 'Nadat hij de woorden hoorde van de koning die hem temidden van de vergadering vragen stelde over die geschiedenis, richtte Nārada de grootste der wijzen, erover voldaan, het woord tot hem. (Vedabase)

 

Tekst 23

S'rī Nārada zei: 'Dit lichaam onderhevig aan beledigingen, lof, eer en oneer is het product van een gebrek aan onderscheid tussen de primaire staat van de materie [pradhāna] en de allerhoogste [positie van de bovenzinnelijke getuige], o Koning [zie ook B.G. 2: 14, 12: 18-19].

S'rī Nārada zei: 'Met de bedoeling beledigingen, lofprijzingen, eer en oneer zonder onderscheid te ondergaan heeft de Allerhoogste van de Primaire Natuur [pradhāna] dit voertuig van de tijd geschapen, o Koning [zie ook B.G. 2: 14, 12: 18-19]. (Vedabase)


Tekst 24

O aardse heerser, om deze reden lijden de levende wezens in deze wereld onder de misvatting van het 'ik' en 'mijn', net zo goed als onder de verwijten en bestraffingen die ermee samenhangen.

Lijdend onder het verkeerde idee dit lichaam te zijn is er aldus het 'ik' en 'mijn' waarvoor er de roede der bestraffing bestaat, o aardse heerser. (Vedabase)

 

Tekst 25

Met deze valse voorstelling van zaken door het leven gaand denkt men dat de vernietiging van lichamen hetzelfde is als de vernietiging van levende wezens. De misvatting [inclusief de verwijten en de angst voor straf] is er niet vanwege Hem, [maar omdat men zonder Hem bezig is,] Hij die de Zaligheid van de onthechting en emancipatie in eigen persoon is. Hoe zou er van Zijn kant, van de kant van de Ziel van allen, de Verhevene en de Hoogste Beheersing, sprake kunnen zijn van ook maar enige vorm van [mentaal of fysiek] geweld?

Gebonden aan deze valse voorstelling doet de vernietiging van lichamen zich voor als zijnde gelijk aan de vernietiging van levende wezens; als men niet van Hem als de ene die Zijns gelijke niet kent is, is men van de foutieve opvatting, maar hoe kan er ook maar enige schade worden berokkend door Hem, de Ziel van allen, de Verhevene en de Hoogste Beheersing? (Vedabase)

 

Tekst 26

Derhalve, of men nu van een voortdurende vijandigheid is, van toewijding, vrees, genegenheid of lustige verlangens, men moet verbonden zien te blijven en nergens anders om geven.

Derhalve, of men nu van een voortdurende vijandigheid is, van toewijding, bevreesd, vol genegenheid of lustige verlangens is, behoort men, met welke manier van doen ook, zich te concentreren [op de Heer] en naar niets anders om te zien.  (Vedabase)

 

Tekst 27

De verzonkenheid in Hem die iemand bereikt in een constante vijandigheid kan [echter] verschillen van de verzonkenheid bereikt door iemand in toegewijde dienst.

Een persoon zal met [enkel] een voortdurende vijandigheid niet dat verzonken zijn bereiken dat men aantreft in het verenigd zijn in toewijding, dat is mijn definitieve oordeel. (Vedabase)

 

Tekst 28-29

Een larve die door een bij in een raat wordt verzorgd mag vervuld zijn van angst en weerzin, maar dankzij die bij bereikt hij dezelfde vorm. Zo ook kan men [net als S'is'upāla en Dantavakra] met Krishna, die als de Allerhoogste Heer een menselijke gedaante aannam, [zelfs] gezuiverd raken van zijn zonden door in vijandschap voortdurend aan Hem te denken

Een larve die door een bij in een raat wordt verzorgd mag vervuld zijn van angst en weerzin, maar dankzij die bij bereikt hij dezelfde vorm; zo ook kan men met Krishna, die als de Allerhoogste Heer uit Zichzelf verscheen, als een mens vol zijn van opstandigheid jegens de Allerhoogste, maar als men eenmaal zuivering vond van de zonde, heeft men dat te danken aan het voortdurend aan Hem denken. (Vedabase)

 

Tekst 30

Velen die in lust, weerzin, angst, genegenheid en toewijding een geest hadden die verzonken was in de Heer, hebben daardoor de zonde opgegeven en zo hun doel bereikt.

Van het in lust, weerzin, angst, genegenheid en toewijding hebben van een geest verzonken in het Allerhoogste, hebben velen de zonde opgegeven en daardoor het pad der bevrijding bereikt. (Vedabase)


Tekst 31

O Koning, dat hebben de gopī's gerealiseerd middels hun lustige verlangens, Kamsa middels zijn angst, S'is'upāla en andere koningen middels hun hatelijkheid, Krishna's familieleden middels hun verwantschap, jullie [Pāndava's] middels jullie genegenheid en wij middels onze bhakti.

De gopī's met hun lustige verlangens, Kamsa uit angst, S'is'upāla en anderen in hun hatelijkheid, vele Koningen door hun verwantschap, Krishna's familie uit genegenheid en u en wij middels de bhakti deden dat ook o Koning. (Vedabase)

 

Tekst 32

Als je niet wilt zijn zoals Vena, die er niet in slaagde om een van deze vijf vormen van respect met betrekking tot de Oorspronkelijke Persoon op te brengen, moet je je geest op één van deze manieren op Krishna vestigen.

Tenzij men iemand wil zijn als Vena, die niet op een van deze vijf manieren van respect kon zijn voor de Oorspronkelijke Persoon, moet men dan zijn geest op welke van deze manieren ook richten op Krishna. (Vedabase)


Tekst 33

S'is'upāla en Dantavakra, de zonen van uw tante van moeders zijde, o Pāndava, waren [incarnaties van] de twee verheven dienaren van Vishnu [Jaya en Vijaya, zie 3.15-16] die vanwege een vloek van de brahmanen [de Kumāra's] uit de gratie vielen.'

De zonen van de zuster van uw moeder, S'is'upāla en Dantavakra, o Pāndava, waren de twee verheven dienaren van Vishnu [Jaya en Vijaya, zie 3.15-16] die vanwege een vloek van de brahmanen van de voeten wegvielen.' (Vedabase)

 

Tekst 34

S'rī Yudhishthhira zei: 'Wie vervloekte hen en wat voor een vloek was dat? Het is moeilijk te geloven dat een dienaar van de Heer zoiets kan overkomen. Hoe kan het gebeuren dat zij die uitsluitend Hem zijn toegewijd opnieuw moeten worden geboren [zie B.G. 4: 9 en 8: 16]?

S'rī Yudhishthhira zei: 'Wie deed dat en wat voor een vloek werd er aangewend; een dienaar van de Heer op die manier overmand klinkt me ongeloofwaardig in de oren, hoe kunnen zij die zo intiem toegewijd tot Hem zijn nu weer opnieuw geboorte nemen [zie B.G. 4: 9 en 8: 16]? (Vedabase)

 

Tekst 35

Zij die verblijven in Vaikunthha hebben niets te maken met een materieel lichaam, materiėle zinnen of een materieel leven. Leg ons alstublieft uit hoe zij aan een fysiek lichaam gekoppeld konden raken.'

Zij die verblijven in Vaikunthha hebben niets te maken met een materieel lichaam, materiėle zinnen of een materieel leven, beschrijf alstublieft hoe zij dan gekoppeld konden raken aan een fysiek lichaam.' (Vedabase)

 

Tekst 36

S'rī Nārada zei: 'Zo gebeurde het op een dag dat de zonen van Brahmā, Sanandana en de anderen [de Kumāra's], rondtrekkend door de drie werelden op de plaats arriveerden waar Vishnu verblijft.

S'rī Nārada zei: 'Zo gebeurde het eens dat de zonen van Brahmā, Sanandana en de anderen, die rondtrokken door de drie werelden, daar op die plaats aankwamen. (Vedabase)

 

Tekst 37

Toen zij [Jaya en Vijaya] hen zagen naderen die, hoewel ze al geboren waren voordat de ouden van het universum er waren [zie 1.3: 6], eruitzagen als jongens van een jaar of vijf, zes, dachten de twee wachters dat ze naakte kinderen waren en weigerden ze hen de toegang.

Er aankomend als jongens van een jaar of vijf, zes, hoewel ze al geboren waren voordat de ouden van het universum er waren [zie 1.3: 6], ontzegden de twee wachters hen de toegang denkend dat ze naakte kinderen waren. (Vedabase)

 

Tekst 38

En zo werden ze vol van woede door hen vervloekt: 'O, jullie twee onwaardige zielen, verblijvend aan de voeten van de Slachter van Madhu is het hoogst zondig niet vrij te zijn van hartstocht en onwetendheid en derhalve, o dwazen, zullen jullie hierna spoedig geboren worden uit de schoot van een onverlichte moeder [zie 3.17].' 

En zo werden ze vol van woede door hen vervloekt: 'O, jullie twee onwaardigen, aan de voeten van de Slachter van Madhu is het hoogst zondig niet vrij te zijn van hartstocht en onwetendheid en derhalve, o dwazen, zullen jullie hierna spoedig geboren worden uit de baarmoeder van een onverlichte ziel [zie 3.17]. (Vedabase)

 

Tekst 39

Aldus vervloekt om ten val te komen uit hun verblijfplaats, kregen ze verder nog van de genadevolle wijzen te horen: 'Moge het zo zijn dat jullie na drie geboorten weer terugkeren naar jullie verblijf.'

Aldus vervloekt ten val te komen uit hun verblijfplaats kregen ze van de genadevolle wijzen te  : 'Moge het zo zijn dat jullie na drie geboorten weer terugkeren naar jullie verblijf'. (Vedabase)

 

Tekst 40

De twee kwamen daarna ter wereld als de zonen van Diti en werden door de Daitya's en Dānava's geėerd als Hiranyakas'ipu, de oudste zoon, en Hiranyāksha, de jongere.

Daaropvolgend kwamen de twee als de zonen van Diti ter wereld aanbeden door al de Daitya's en Dānava's als Hiranyakas'ipu de oudste en Hiranyāksha de jongere broer. (Vedabase)

 

Tekst 41

Hiranyakas'ipu werd door de Heer in de gedaante van een leeuw gedood [Heer Nrisimhadeva] en Hiranyāksha door Hem toen Hij in de gedaante van een everzwijn was verschenen om de wereld omhoog te tillen [Heer Varāha, zie 3.18-19].

Hiranyakas'ipu werd door de Heer in de gedaante van een leeuw gedood [Heer Nrisimhadeva] en Hiranyāksha door Hem toen Hij in de gedaante van een everzwijn was verschenen om de wereld op te heffen [Heer Varāha, zie 3.18-19]. (Vedabase)

 

Tekst 42

Hiranyakas'ipu die zijn zoon Prahlāda, de geliefde toegewijde van Kes'ava, naar het leven stond, probeerde verschillende martelmethoden om zijn dood te bewerkstelligen.

Hiranyakas'ipu die het verlangde zijn zoon Prahlāda te doden, de geliefde toegewijde van Kes'ava, wendde verschillende vormen van marteling aan om zijn dood af te roepen. (Vedabase)

 

Tekst 43

Maar, omdat zijn zoon werd beschermd door de macht van de Allerhoogste Heer, Hem, de ziel in alle levende wezens die vreedzaam iedereen gelijkgezind is, slaagde hij er, met al zijn machtsvertoon, niet in hem ter dood te brengen.

Aangezien zijn zoon beschermd werd door de macht van de Allerhoogste Heer, de Ziel van genade en gelijkheid jegens allen, slaagde hij, met alle machtsvertoon die hij aan de dag legde, er echter niet in hem ter dood te brengen. (Vedabase)

 

Tekst 44

Vervolgens namen de twee demonen als Rāvana en Kumbhakarna, als de zoons van Vis'ravā, hun geboorte uit Kes'inī en bezorgden ze de mensen een hoop ellende.

Vervolgens werden de twee demonen als Rāvana en Kumbhakarna geboren uit Kes'inī als de zoons van Vis'ravā, en waren ze de bron van een hoop ellende voor alle mensen. (Vedabase)

 

Tekst 45

Teneinde de twee van de vloek te bevrijden manifesteerde Heer Rāmacandra zich toen en doodde hen. De avonturen van Rāma [zie 9: 10 & 11] zult u vernemen uit de mond van Mārkandeya, mijn beste.

Om de twee van de vloek te bevrijden manifesteerde daarop Heer Rāmacandra zich om hen te doden, maar het is beter om over de avonturen van Rāma [zie 9: 10 & 11] te vernemen uit de mond van Mārkandeya, mijn beste. (Vedabase)

 

Tekst 46

In hun derde geboorte werden de twee [als S'is'upāla en Dantavakra] hier geboren als kshatriya zoons uit je tante. Ze zijn nu bevrijd van de vloek door Krishna die met Zijn cakra een einde maakte aan hun zonden.

In hun derde geboorte werden de twee [als S'is'upāla en Dantavakra] hier geboren als kshatriya zoons uit de zuster van uw moeder en zijn ze nu bevrijd van de vloek met het vernietigen van hun zonden door de cakra van Krishna. (Vedabase)

 

Tekst 47

Door te mediteren in een band van intense haat slaagden de poortwachters van Viṣṇu er opnieuw in in de nabijheid van Hari te komen en op te gaan in de essentie van de onfeilbare Heer.'

Door in meditatie in een band van acute haat in Zijn nabijheid te komen slaagden de poortwachters van Vishnu er opnieuw in om op te gaan in de essentie van de onfeilbare Heer.' (Vedabase)

 

Tekst 48

S'rī Yudhishthhira zei: 'Hoe kon er [bij Hiranyakas'ipu] nu sprake zijn van haat voor die grote ziel, zijn eigen zoon? Vertel me alstublieft, o hoogste wijze, hoe Prahlāda zich zo aan Acyuta [de onfeilbare Heer] kon hechten.'

S'rī Yudhishthhira zei: 'Hoe kon er [bij Hiranyakas'ipu] voor zijn eigen zoon, die grote ziel, nu zo'n haat bestaan; vertel me alstublieft o verhevene hoe Prahlāda zo dicht bij Acyuta [de onfeilbare Heer] kwam te staan. (Vedabase)

 

 

 



 

 

 Creative
                  Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de

Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.
De afbeelding van Yudhishthhira in gesprek met Nārada komt uit de Kalyana Kalpataru 1959.
Bron.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties