regelbalk


 

Canto 7

Mahâmantra 2

 

Hoofdstuk 15: Nârada's Instructies over Vegetarisch Delen, Goddeloosheid, Genezen, Yoga en Advaita

(1) S'rî Nârada zei: 'Sommige van de tweemaal geborenen wijden zich aan baatzuchtige activiteiten, sommigen houden zich bezig met ontzeggingen, o heerser over de mensen, sommigen munten uit in Vedische studie terwijl anderen de retoriek beoefenen en sommigen zich ook verenigen in [het bewustzijn van] de geestelijke kennis [in bhakti- en jñâna-yoga]. (2) Een persoon die de bevrijding verlangt behoort de opbrengst van zijn offers weg te schenken aan iemand die de geestelijke kennis is toegewijd [doorgaans een brahmaan of een jñânî]. Mocht het zo zijn dat zo iemand niet te vinden is, moet er worden gedoneerd aan andere personen, voor zover die dat waard zijn. (3) Offerend aan de halfgoden moet men er twee te eten geven, offerend aan de voorvaderen behoort men er drie te eten te geven, of anders moet men er in ieder geval tenminste één voeden. Men moet niet een groot aantal van hen erbij betrekken, ook al heeft men er de middelen voor. (4) Met het overschrijden van dit aantal aan genodigden of familieleden [met de s'raddha-ceremonie], zal het allemaal niet zo goed lukken wat betreft de meest geschikte plaats en tijd, de benodigdheden, de persoon die de eer toekomt en de methode aangewend. (5) Als men het heilige voedsel, dat men verkreeg door het op de juiste plaats en tijd met liefde en toewijding volgens de regels aan de beeltenis van de Heer te offeren, aanbiedt aan de persoon die de eer verdient, vormt zo'n aanpak een bron van duurzame welvaart [zie ook B.G. 3: 10]. (6) Met het aanbieden van [gewijd] voedsel aan de godsbewusten, de heiligen, de voorvaderen, de levende wezens in het algemeen, zijn vrienden en zijn familieleden, moet men hen allen beschouwen als deel uitmakend van de Oorspronkelijke Persoonlijkheid van God. (7) Hij die bekend is met de principes van het dharma, moet nooit vlees [vis of eieren] offeren tijdens de geloofsceremoniën, noch moet hij in zijn normale leven een vleeseter zijn. De hoogste voldoening ontleent men aan het [vegetarisch] voedsel van de wijzen en niet zo zeer aan het [voedsel verkregen door het nodeloos] doden van dieren. (8) Voor personen die ware rechtschapenheid verlangen bestaat er geen hogere religie dan dit: het in geest, woorden en handelingen opgeven van alle geweld jegens andere levende wezens.

(9) Personen die, door hun aandacht te vestigen op het ware zelf [in samyama], vrij zijn van materiële verlangens, weten heel goed wat de bedoeling is van het brengen van offers. Verlicht in de kennis van de spiritualiteit weten die transcendentalisten dat sommige offers [zoals het offeren van dieren] karmische gevolgen hebben. (10) Levende wezens die een offeraar zien worden bang als er een schepsel moet worden geofferd. Ze denken: 'Deze onwetende, onaardige persoon zal ons zeker snel ter dood brengen!' (11) Daarom wordt hij die weet wat dharma is [zie ook B.G. 18: 66] verondersteld dag in dag uit, met tevredenheid zijn reguliere en gelegenheidsplichten na te komen met het voedsel dat door de Heer geschonken wordt: het [vegetarische] voedsel van de wijzen. (12) Iemand die weet wat dharma is spreekt van vijf takken of vijf soorten van adharma die als vormen van slecht bezig zijn moeten worden opgegeven: vidharma, paradharma, upadharma, âbhâsa en chala-dharma. (13) Vidharma moet [worden begrepen als] dat wat een tegenwerping vormt tegen of een benadeling vormt van het dharma [de rechtschapenheid, natuurlijkheid en religiositeit, de oorspronkelijke bedoeling van de plichtsvervulling]. Paradharma bestaat uit het aanzetten tot plichten die haaks staan op de eigen plicht [op iemands aard], upadharma is wat iemand doet die voorwendt zijn plicht te doen, iemand die een hypocriet is en chala heeft betrekking op het voorwenden van plichtsvervulling door met woorden te goochelen. (14) Âbhâsa is dat wat personen eigenwillig, eigenzinnig doen in weerwil van hun geestelijke afdeling [hun âs'rama, hun burgerlijke status]. Waarom zou het zich gedragen overeenkomstig de eigen natuurlijke plicht geen vrede brengen? (15) Met het doen van zijn religieuze plicht moet men niet proberen te voorzien in zijn levensonderhoud [ofwel: verwacht geen inkomsten uit religieus bezig zijn, zie B.G. 2: 47 en 18: 9], noch moet men armlastig zijnde streven naar bezittingen.De begeerteloosheid van iemand die vrij is van zulk ondernemen is als die van de python [zie 7.13: 11] die leeft zonder noemenswaardige inspanning. (16) Waar zou iemand die, voortgedreven door lust en hebzucht, van hot naar haar rent voor de rijkdom, nu het geluk vinden dat eigen is aan de tevreden persoon die, niet ondernemend voor zijn onderhoud, gelukkig is van binnenuit? (17) Voor een altijd vreedzame geest is iedere weg die hij bewandelt even gunstig, net zoals het is met iemand die met schoenen aan zijn voeten niets te vrezen heeft van steentjes en doorns. (18) O Koning, waarom zou een in zichzelf tevreden iemand niet gelukkig leven op enkel een beetje water als hij, van het moeilijke gedoe met zijn geslachtsdelen en zijn tong, een mens wordt die niet beter is dan een huishond? (19) Een geschoold maar ontevreden iemand zal, vanwege zijn begeerte, geleidelijk aan zijn zinsvermogen, geleerdheid, verzaking, faam en spirituele inzicht zien afnemen en verdwijnen. (20) Voor iemand die hongerig en dorstig is eindigen de verlangens [als hij eet], men raakt bevrijd van woede door zaken anders aan te pakken, maar een persoon raakt niet verlost van zijn begeerte als hij er op uit is om alle uithoeken van de aarde te veroveren [zie ook B.G. 16: 21]. (21) O Koning, vele geleerden met een hoop kennis, vele raadslieden en vele politieke leiders belandden in de hel eenvoudigweg omdat het hen ontbrak aan [innerlijke] tevredenheid.

(22) Lusten overwint men door vastbeslotenheid, woede wordt men de baas door af te zien van het voorwerp van begeerte, om hebzucht te verslaan moet men bedenken dat bezit tot bezetenheid leidt en angst overwint men door zich te bezinnen op het ware [zelf in meditatie]. (23) Uitweiden [over spirituele aangelegenheden] geneest je van treurnis en illusie, valse trots wordt genezen door dienst aan een grote ziel, stilte overwint de hindernissen op het pad van de yoga en gewelddadigheid [kwaad, vijandigheid] wordt verholpen door af te zien van hartstochten [zie ook B.G. 4: 10]. (24) Door begaan te zijn [genadevol te zijn, betrokken te zijn] met anderen, kan men het leed verzachten dat werd veroorzaakt door andere levende wezens en door de natuur, en door systematische meditatie in yoga bestrijdt men lijden als gevolg van de eigen [karmische] handelingen. Slaap kan worden overwonnen door de vitale adem te oefenen. (25) Door de geestelijk leraar toegewijd te dienen kan iemand in de geaardheid goedheid makkelijk al deze [symptomen van] hartstocht en onwetendheid overwinnen, alsook die van de goedheid zelf.  (26) De goeroe, die het licht op het pad vormt, moet men zien als de Allerhoogste Heer in eigen persoon en degene die hem en wat hij van hem hoorde beschouwt als zijnde sterfelijk en tijdgebonden, is als een olifant die is schoongewassen [en dan een stofbad neemt](27) Hij [de leraar] wordt door de gewone [niet-toegewijde] man aangezien voor een normaal mens, terwijl hij de Allerhoogste Heer in eigen persoon is, Hij die de heerser is over de eigenlijke materiële oorzaak [pradhâna, de niet-gemanifesteerde materie] en de Oorspronkelijke Persoon, alsmede de Heer van de Yoga wiens voeten worden gezocht door de meesters van de yoga [zie ook B.G. 9: 11]! (28) Men heeft zijn tijd verspild als al de voorgeschreven activiteiten en inachtnemingen, die waren gericht op het definitief onderwerpen van de zes afdelingen [van de vijf zinnen en de geest], niet hebben geleid tot het uiteindelijke doel: de verbondenheid in de yoga [van je individuele bewustzijn met Hem].

(29) Net zoals beroepsmatige bezigheden gericht op het verwerven van een inkomen niet het belang van de yoga dienen, dragen ook de traditionele deugdzame publieke werken die door een materialistische persoon worden verricht niet bij [tot de nodige bewustzijnsvereniging. Vergelijk B.G. 2: 42-44]. (30) Hij die zijn denken de baas wil zijn, moet alleen, op een afgezonderde plaats, zonder de afhankelijkheid van een gezelschap van gehechte mensen [zoals een gezin], als een wereldverzaker van de bedeling leven en karig eten. (31) Op een schone, vereffende plaats, o Koning, moet hij voor zichzelf een zitplaats regelen en er stabiel, comfortabel en berustend gaan zitten, zijn lichaam rechtop houden en op die manier de Pranava beoefenen [zie 1.2: 11 en B.G. 8: 11-14 en 6: 11-12]. (32-33) Hij behoort de in- en uitgaande lucht te stoppen met het vasthouden van zijn in- en uitgaande adem, en op dat moment al de verlangens die zijn geest bezighouden los te laten. Terwijl hij staart naar het puntje van zijn neus moet hij de geest, die van hier naar daar afdwaalt, afwenden van wat dan ook. Een volleerde yogi behoort in zijn hart stap voor stap een einde te maken aan het denken dat door de lust werd verstoord. (34) Degene die deze praktijk weet vol te houden, zal, [met de geest] als een vuur [dat uitgaat] zonder brandstof, er snel in slagen de zuivere staat [het nirvâna] te bereiken. (35) Niet afgeleid door de verschillende verlangens, wordt de geest kalm en vreedzaam in al zijn bewegingen. [Men is dan] van een bewustzijn dat in aanraking kwam met de gelukzaligheid van het bovenzinnelijk platform, een positie waarvan men zich in feite nimmer kan losmaken [zie ook B.G. 5: 17].

(36) Als iemand eerst zijn huis en haard verliet om rond te zwerven [als een sannyâsî], en dan weer terugkeert om te leven van het veld van zijn vroegere drievoudige praktijk van materieel georiënteerde [economische, religieuze en op de zinnen ingestelde] handelingen, kan men zo'n schaamteloze bedelaar vergelijken met iemand die zijn eigen kots opeet [een vântâs'î]. (37) Degenen die eerst hun lichaam zien als iets dat losstaat van de ziel, als iets dat sterfelijk is en bestemd voor uitwerpselen, wormen en as, en dan weer dat lichaam verheerlijken en zich ermee identificeren, zijn nutteloze dwazen. (38-39) Voor huishouders om hun plichten te verwaarlozen, voor celibatairen om te breken met hun geloften, voor teruggetrokken personen om zich in dienst van de gewone burger te stellen, voor verzakers om te smachten ten behoeve van de zinnen, is voor al de âs'rama's een hoogst abominabele manier van doen die verraad inhoudt aan de geestelijke orde. Men moet onverschillig staan tegenover hen die aldus verdwaasd zijn door het uitwendig vermogen van de Heer, ze zijn meelijwekkend. (40) Als men eenmaal doorheeft wat de ziel [en Superziel] allemaal inhoudt, als men eenmaal vanuit de bovenzinnelijke positie zijn bewustzijn gezuiverd heeft met spirituele kennis, wat valt er dan nog te verlangen, waarom zou men dan nog langer een slaaf zijn van het lichaam dat men onderhoudt? (41) Men zegt dat het lichaam de strijdwagen is, dat de zinnen de paarden zijn, dat de geest - de meester van de zinnen - er als de teugel is, dat de zinsobjecten de wegen vormen die men bewandelt, dat de intelligentie [de rede] de wagenmenner is en dat het bewustzijn [goedheid, karakter] de grote band vormt die is geschapen door de Heer. (42) De spaken van het wiel [zie ook 7.9: 21] zijn de tien soorten lucht in het lichaam [genaamd prâna, apâna, samâna, vyâna, udâna, nâga, kûrma, krikala, devadatta en dhanañjaya], de binnenkant en de buitenkant van de wielen zijn de religie en de goddeloosheid, hij die vervoerd wordt is het persoonlijke zelf dat zich valselijk identificeert, de Pranava is de boog en de individuele ziel is de pijl, maar de uiteindelijke gelukzaligheid vormt het doelwit. (43-44) Gehechtheid en afkeer, begeerte en weeklagen, illusie, angst, waanzin, vals prestige, belediging, foutvinden en ontgoocheling, geweld en jaloezie, onrust, verdwazing, honger en slaap zijn iemands vijanden; zij en anderen komen voort uit hartstocht en onwetendheid, maar soms komen ze voort uit [gehechtheid aan] de geaardheid goedheid. (45) Zolang men deze menselijke gedaante heeft, die als een strijdwagen met alle daarbij behorende onderdelen afhankelijk is van de wil, moet men, in dienst aan de lotusvoeten van de meest eerbiedwaardige zielen, vasthouden aan het, door de kracht van de Onfeilbare, aangescherpte zwaard van kennis totdat de vijand is verslagen. Als men aldus in zijn bovenzinnelijk geluk de bevrediging heeft gevonden, kan men dit lichaam opgeven. (46) In geval men, onachtzaam en geneigd tot het onware, dat niet doet, zullen de zinnen, die dienst doen als de paarden, de wagenmenner meevoeren op het pad van begeerte. Daar valt de wagenmenner dan in handen van rovers, de zinsobjecten [die heersen met vishaya, eten, slapen en paren] en zal hij door hen, samen met de paarden en de rest, in de duistere, overwoekerde put belanden van het materieel bestaan en gebukt gaan onder de grote angst voor de dood. (47) Geneigd zijn tot en afgekeerd zijn van materiële betrokkenheid [pravritti en nivritti], zijn de twee soorten van bezig zijn die besproken worden in de Veda's [4.4: 20]. Geneigd tot materieel handelen keert men telkens weer terug [naar een werelds bestaan] terwijl men afziend van handelen de nectar van de eeuwigheid geniet [zie ook B.G. 16: 7].

(48-49) Het systematisch van geweld zijn [met het offeren van dieren in samenhang] met allerlei soorten van vuuroffers waar zoveel bij komt kijken, is vervuld van verlangen en vormt een bron van zorgen. Het gericht zijn op dars'a, pûrnamâsa, câturmâsya, pas'uh, soma en andere rituele plechtigheden noemt men pravritti. Evenzo moet men de vuuroffers en het aanbieden van de offergaven [huta, prahuta] alsmede het, voor het publiek, construeren van tempels, uitspanningen en tuinen en het slaan van putten en het voorzien in voedsel en water, als vormen van pravritti handelingen zien. (50-51) De fijne substanties [van het offer] resulteren in de rook [geassocieerd met] de goddelijkheid van de nacht, de donkere helft van de maand, de zon die door het zuiden gaat en de nieuwe maan [vergelijk B.G. 8: 25]. Met die goddelijkheid [vindt men] de granen om ons te voeden die de zaden zijn van de vegetatie op het oppervlak van de aarde, o heerser over de aarde. Aldus door de vader [van de Tijd] in het leven geroepen leiden zij [door ons te voeden via de offers] tot de ene na de andere geboorte, tot het keer op keer regelmatig aannemen van een fysieke gedaante om in deze wereld aanwezig te zijn [zie ook B.G. 9: 21]. (52) [Maar] een tweemaal geboren ziel [een brahmaan] die, vanaf het moment van zijn bevruchting tot aan zijn begrafenis, gezuiverd wordt door verschillende rituelen, offert bij het licht van de geestelijke kennis zijn bezig zijn met offerplechtigheden in [het vuur van] zijn zintuiglijkheid [en is zo van nivritti handelingen]. (53) De zinnen doen opgaand in de geest - die wordt besmet door de woorden die zich bewegen in golven van materiële voorkeur - beperkt hij de woorden tot de verzameling van hun samenstellende delen, de letters. Die elementen worden dan beperkt tot het AUM van de Pranava welke wordt beperkt tot een punt [de bindu, een punt tussen de ogen], dit trekt hij terug in de reflectie op het geluid [de nâdi] welke hij offert in de levensadem [prâna] die hij doet opgaan in het geheel van de Heer [in brahman]. (54) [In nivritti vorderend met] het vuur, de zon, de dag, het einde van de dag, de heldere helft van de maand, de volle maan, de gang van de zon door het noorden en de Onafhankelijke Heerser [Brahmâ], komt hij die van onderscheid is en zich van het grofstoffelijke bereik tot de subtiele bestemming beweegt, in een vastgestelde volgorde tot de bovenzinnelijke staat van intelligentie, de ziel [turya, de oorspronkelijke bewustzijnsstaat]. (55) Telkens weer opnieuw geboren wordend op deze weg van God, zoals dit [nivritti proces] wordt genoemd, [zie ook B.G. 8: 16], keert hij die ijvert voor de zelfverwerkelijking en de vrede van de ziel verlangt, niet weer terug als hij eenmaal zijn plaats heeft gevonden in het ware zelf. (56) Hij die op dit, in de Veda's aanbevolen, pad van de voorvaderen en de goden, zijn blik gericht houdt op de geschriften, heeft kennis van zaken en zal niet verdwaasd raken, ook al is hij dan een materiële persoon.

(57) Zowel vanbinnen als vanbuiten er altijd zijnd, van het begin tot het einde, voor alle levende wezens, is deze Heer, transcendentaal aan het grofstoffelijke, persoonlijk in deze wereld aanwezig als de kennis en het gekende, als de uitdrukking en het uitgedrukte en als het duister en het licht. (58) Hoewel afgewezen als een echte vorm, wordt de reflectie [van een vorm in de spiegel] niettemin aanvaard als zijnde echt. Op dezelfde manier aanvaardt men de werkelijkheid van wat de zintuigen je melden [als echt], ook al valt dat moeilijk te bewijzen op basis van speculaties. (59) Men is niet het gereflecteerde beeld van de voorwerpen in de wereld, die bestaan uit het aarde-element enzovoorts, noch is men een combinatie of transformatie van die elementen. Hoewel men geen bestaan heeft los van hen, is het ook een misvatting om zichzelf [en de ziel] als een deel van hen te beschouwen [zie ook B.G. 18: 16]. (60) Het lichaam bestaande uit de vijf elementen kan niet bestaan zonder de zinsobjecten die er deel van uitmaken. Het onware is gelegen in de totale vorm van dat lichaam dat, net als dat wat er deel van uitmaakt, uiteindelijk een tijdverschijnsel blijkt te zijn. (61) Het is te vergelijken met dezelfde verwarring - en het dienovereenkomstig breken met de regulerende beginselen - die men heeft met een droom: zolang men in zijn slaap door de droom gescheiden wordt van de voorwerpen van de waaktoestand, wordt men door dat deel [van zijn bestaan] op een dwaalspoor gezet. (62) Een wijze ziel verwerpt vanuit zijn zelfrealisatie en vanuit zijn verkozen eenheid van levensopvatting, handelen en materie in deze wereld, de drie vormen [van onwetendheid die ermee samenhangen als zijnde drie verschillende vormen] van slaap [vergelijk 1.18: 26 en B.G. 6: 16]. (63) Men spreekt van eenheid van levensopvatting [genaamd bhâvâdvaita] als men de [bovenzinnelijke] oorzaak en [het materiële] gevolg beschouwt als zijnde één [als deel uitmakend van één en dezelfde werkelijkheid], zoals het zien van stof aan de hand van zijn draden, de schering en inslag. Ze afzonderlijk beschouwen is wat ze onwaar maakt [zie ook B.G. 18: 16]. (64) Men spreekt van eenheid van handelen [genaamd kriyâdvaita] als men, in al de activiteiten van zijn geest, zijn woorden en het lichaam, rechtstreeks van toewijding is voor de bovenzinnelijkheid van de absolute geest [Brahman], o Yudhishthhira [vergelijk B.G. 9: 27]. (65) Men spreekt van eenheid van materieel belang [dravyādvaita] als dat wat je voor jezelf nastreeft één en het zelfde is, gelijk is aan, wat je je echtgenote en je kinderen, andere mensen of welke levende wezens ook toewenst [dit noemt men ook wel verlicht eigenbelang of de 'gouden regel']. (66) O koning, een persoon behoort zijn plichten te vervullen overeenkomstig zijn [varnâs'rama] positie in de samenleving, tewerkgaand met de middelen, de plaats en de tijd die niet [schriftuurlijk] verboden zijn. Hij moet dat niet anders doen, tenzij er sprake is van een noodsituatie [zie ook 7.11: 17 en B.G. 3: 35]. (67) Iedere mens die, met achting voor deze en andere beginselen beschreven in de Vedische literatuur, toegewijde dienst verricht, en zich daarbij houdt aan zijn beroepsmatige verplichtingen, kan zelfs thuis Zijn hemelrijk bereiken, o Koning [zie ook B.G. 9: 32]. (68) Het is zoals jullie allen [Pândava's], o heer van koningen, ontsnapten aan al dat onoverkomelijke gevaar. Door de voeten te dienen van jullie Meester [Krishna] slaagden jullie erin de rituelen te volbrengen en de olifanten in alle richtingen te verslaan [de last van de onrechtvaardige koningen].

(69) Ikzelf bestond lang, heel lang geleden, in een voorgaande mahâkalpa [in een ander tijdperk van Brahmâ], als een ingezetene van de hemel genaamd Upabarhana en was zeer gerespecteerd onder de Gandharva's. (70) Ik had een prachtig lichaam en was hoogst aantrekkelijk, ik rook lekker, was opgesierd en betoverend om te zien. Steeds door de vrouwen aangetrokken was ik in de opwinding van mijn verlangens [echter] een losbol. (71) Op een dag was er een bijeenkomst van de goden en werden voor de gelegenheid, ter verheerlijking van de Heer in gezang en dans, al de Ghandharva's en Apsara's uitgenodigd door de heersers van het universum [de Prajâpati's]. (72) Ook ik, als een expert in het bezingen [van de heerlijkheden van het goddelijk bestaan], ging erheen omringd door vrouwen. Maar kennis makend met mijn houding, vervloekten de goddelijke heersers van het universum me vervolgens uit alle macht vanwege mijn geflirt: 'Wees jij, in overtreding met de goede zeden, van nu af aan maar een s'ûdra verstoken van de schoonheid!' (73) Toen ik daarop werd geboren uit een dienstmaagd, verwierf ik desalniettemin een leven als een zoon van Brahmâ omdat ik toen predikers van de spiritualiteit van dienst kon zijn [Vaishnava's, zie ook 1.5: 23-31]. (74) Ik heb u uitgelegd met welk dharma een gehechte huishouder de zonde kan overwinnen en snel de positie van de wereldverzakende orde kan bereiken. (75) Jullie [Pândava's] zijn zo gelukkig om in deze wereld al de heiligen die zuivering brengen bij jullie langs te zien komen omdat bij jullie thuis, hoogst vertrouwelijk, het Allerhoogste Brahman in eigen persoon te vinden is in de gedaante van een normaal mens [Krishna, zie ook 7.1o: 48]. (76) Hij is het Ene Brahman en wordt  door de grote zielen gezocht om tot de verwerkelijking van hun bevrijding en de gelukzaligheid van de hemel te komen. Hij, jullie beroemde neef [Heer Krishna], is jullie aller geliefde weldoener, meest aanbiddelijke persoon, jullie hart en ziel en [oorspronkelijke] leraar van instructie wat betreft de regulerende beginselen [de vidhi; zie ook 7.10: 48 en 49]. (77) Deze gedaante, die het begripsvermogen van Heer S'iva, Heer Brahmâ en de anderen te boven gaat [zie ook B.G. 7: 26], kan feitelijk worden begrepen middels meditatie, stilte, bhakti en door een punt te zetten achter alle materiële betrekkingen. Moge die Ene Heer, deze zelfde persoonlijkheid, deze goeroe van instructie en het voorwerp van toewijding voor de toegewijden, tevreden over ons zijn.'

(78) S'rî S'uka zei: '[Koning Yudhishthhira], de beste van de Bhâratadynastie, verrukt de beschrijvingen te horen van de devarishi, vereerde, gegrepen door de vervoering van de liefde, toen zowel hem als Heer Krishna. (79) Na het eerbetoon dat hij had ontvangen van Heer Krishna en van Yudhishthhira - die zich als de zoon van Prithâ [zie stamboom] zeer verwonderde over het feit dat Krishna het Parabrahman, de Allerhoogste van de Geest was - nam de muni afscheid van hen en vertrok.  (80) Aldus gaf ik u een beschrijving van de verschillende dynastieën van de dochters van Daksha, waarin al de werelden ontstonden met hun bewegende en niet-bewegende levende wezens, bestaande uit goden, demonen, menselijke wezens en zo meer.'

 

Aldus eindigt het zevende Canto van het S'rîmad Bhâgavatam genaamd: De Wetenschap van God.

 

next                            

 

 

 
Derde herziene editie, geladen 11 april, 2019.

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî Nârada zei: 'Sommige van de tweemaal geborenen wijden zich aan baatzuchtige activiteiten, sommigen houden zich bezig met ontzeggingen, o heerser over de mensen, sommigen munten uit in Vedische studie terwijl anderen de retoriek beoefenen en sommigen zich ook verenigen in [het bewustzijn van] de geestelijke kennis [in bhakti- en jñâna-yoga].

S'rî Nârada zei: 'Sommige van de tweemaal geborenen wijden zich aan baatzuchtige activiteiten, sommigen houden zich bezig met ontzeggingen, o heerser der mensen, sommigen zijn van vedische studie terwijl anderen de retoriek beoefenen en sommigen zich ook verenigen [in het bewustzijn] in de geestelijke kennis [in bhakti- en jñâna-yoga]. (Vedabase)

 

Tekst 2

Een persoon die de bevrijding verlangt behoort de opbrengst van zijn offers weg te schenken aan iemand die de geestelijke kennis is toegewijd [doorgaans een brahmaan of een jñânî]. Mocht het zo zijn dat zo iemand niet te vinden is, moet er worden gedoneerd aan andere personen, voor zover die dat waard zijn.

Een persoon die de bevrijding verlangt behoort de opbrengst van zijn offers weg te schenken aan degenen die de geestelijke kennis zijn toegewijd en behoort ook, los van dat wat geofferd wordt aan de godsbewusten, te doneren aan anderen, zij het dan met onderscheid. (Vedabase)

 

Tekst 3

Offerend aan de halfgoden moet men er twee te eten geven, offerend aan de voorvaderen behoort men er drie te eten te geven, of anders moet men er in ieder geval tenminste één voeden. Men moet niet een groot aantal van hen erbij betrekken, ook al heeft men er de middelen voor.

Offerend aan de halfgoden moet men er twee [brahmanen bij] te eten geven, offerend aan de voorvaderen behoort men er drie te eten te geven, of men moet tenminste in beide gevallen er één voeden; ookal is men nog zo rijk, men moet met wat men aanbied niet al te breed uitpakken. (Vedabase)

  

Tekst 4

Met het overschrijden van dit aantal aan genodigden of familieleden [met de s'raddha-ceremonie], zal het allemaal niet zo goed lukken wat betreft de meest geschikte plaats en tijd, de benodigdheden, de persoon die de eer toekomt en de methode aangewend.

Wat betreft een geëigende plaats en tijd, de benodigdheden, de persoon die aanbeden wordt en de methode aangewend, zal het met het offeren in geloof [met de s'râddha-ceremonie] niet allemaal even perfect lukken met een grote groep genodigden. (Vedabase)


Tekst 5

Als men het heilige voedsel, dat men verkreeg door het op de juiste plaats en tijd met liefde en toewijding volgens de regels aan de beeltenis van de Heer te offeren, aanbiedt aan de persoon die de eer verdient, vormt zo'n aanpak een bron van duurzame welvaart [zie ook B.G. 3: 10].

Het voedsel voor de personen van de heiligheid moet, voor zover beschikbaar, op de juiste tijd en plaats met liefde en toewijding worden geofferd aan de Allerhoogste Persoonlijkheid van God overeenkomstig de regulerende beginselen en de woorden van de geestelijk leraar; wat men op deze manier offert aan degene die aanbeden wordt zal een onuitputtelijke bron van voorspoed worden. (Vedabase)

 

 Tekst 6

Met het aanbieden van [gewijd] voedsel aan de godsbewusten, de heiligen, de voorvaderen, de levende wezens in het algemeen, zijn vrienden en zijn familieleden, moet men hen allen beschouwen als deel uitmakend van de Oorspronkelijke Persoonlijkheid van God.

Als men voedsel offert voor de goddelijken, de heiligen, de voorvaderen, de levende wezens in het algemeen, de verwanten en voor de eigen familieleden, moet men hen allen beschouwen als een deel van de Oorspronkelijke Persoonlijkheid van God. (Vedabase)

 

Tekst 7

Hij die bekend is met de principes van het dharma moet nooit vlees [vis of eieren] offeren tijdens de geloofsceremoniën, noch moet hij in zijn normale leven een vleeseter zijn. De hoogste voldoening ontleent men aan het [vegetarisch] voedsel van de wijzen en niet zo zeer aan het [voedsel verkregen door het nodeloos] doden van dieren.

Hij die weet heeft van de principes van het dharma moet nooit vlees offeren [noch vis en eieren] tijdens de ceremoniën van geloof, noch los daarvan zelf een vleeseter zijn; met degenen die aanbeden worden is er de hoogste voldoening met het [vegetarisch] voedsel van de wijzen en niet zozeer met voedsel dat berust op nodeloos geweld jegens dieren. (Vedabase)

   

Tekst 8

Voor personen die ware rechtschapenheid verlangen bestaat er geen hogere religie dan dit: het in geest, woorden en handelingen opgeven van alle geweld jegens andere levende wezens.

Voor personen die naar ware rechtschapenheid verlangen bestaat er geen hogere religie dan dit: het in geest, woorden en handelingen opgeven van alle geweld jegens andere levende wezens.' (Vedabase)

 

Tekst 9

Personen die, door hun aandacht te vestigen op het ware zelf [in samyama], vrij zijn van materiële verlangens, weten heel goed wat de bedoeling is van het brengen van offers. Verlicht in de kennis van de spiritualiteit weten die transcendentalisten dat sommige offers [zoals het offeren van dieren] karmische gevolgen hebben.

Personen die vrij van materiële verlangens heel goed weten wat de bedoeling is van het brengen van offers, zijn, verlicht in de jñâna, van het offeren door hun aandacht gevestigd te houden op het ware zelf [in samyama]; zij, gevorderd in de kennis der spiritualiteit, weten dat sommige offers, [het offeren van dieren] karmische gevolgen hebben. (Vedabase)

 

Tekst 10

Levende wezens die een offeraar zien worden bang als er een schepsel moet worden geofferd. Ze denken: 'Deze onwetende, onaardige persoon zal ons zeker snel ter dood brengen!'

De dieren die de offeraar bezig zien met zijn materiële zaken raken bevangen door angst denkend: 'Deze persoon heeft het vast niet goed voor met ons, hij, het niet echt goed wetend, zal zeker snel een resultaat willen zien door ons ter dood te brengen!'. (Vedabase)


Tekst 11

Daarom wordt hij die weet wat dharma is [zie ook B.G. 18: 66] verondersteld dag in dag uit, met tevredenheid zijn reguliere en gelegenheidsplichten na te komen met het voedsel dat door de Heer geschonken wordt: het [vegetarische] voedsel van de wijzen.

Om die reden moet dan ook hij die werkelijk van het dharma is [zie ook B.G. 18: 66], dag in dag uit, met de grootste voldoening, zijn reguliere en gelegenheidsplichten nakomen met het voedsel dat door God schonken wordt, het [vegetarische] voedsel der wijzen. (Vedabase)

 

Tekst 12

Iemand die weet wat dharma is spreekt van vijf takken of vijf soorten van adharma die als vormen van slecht bezig zijn moeten worden opgegeven: vidharma, paradharma, upadharma, âbhâsa en chala-dharma.

Vidharma, paradharma, upadharma, âbhâsa en chala-dharma zijn de vijf verschillende vormen van goddeloosheid die door hen die zich trouw aan de schrift houden worden beschouwd als het adharma, het onrechtschapen bezig zijn, dat moet worden opgegeven. (Vedabase)


Tekst 13

Vidharma moet [worden begrepen als] dat wat een tegenwerping vormt tegen of een benadeling vormt van het dharma [de rechtschapenheid, natuurlijkheid en religiositeit, de oorspronkelijke bedoeling van de plichtsvervulling]. Paradharma bestaat uit het aanzetten tot plichten die haaks staan op de eigen plicht [op iemands aard], upadharma is wat iemand doet die voorwendt zijn plicht te doen, iemand die een hypocriet is en chala heeft betrekking op het voorwenden van plichtsvervulling door met woorden te goochelen.

Wat de oorspronkelijke bedoeling van de eigen plichtsvervulling in de weg staat is vidharma, verkeerd begrepen of vreemd aan het eigene is het paradharma, aanwijzingen die haaks staan op iemands levensbestemming zijn upadharma en men spreekt van chala als door een tegenstander de woorden van de geschriften worden verdraaid met een valse voorstelling van zaken. (Vedabase)


Tekst 14

Âbhâsa is dat wat personen eigenwillig, eigenzinnig doen in weerwil van hun geestelijke afdeling [hun âs'rama, hun burgerlijke status]. Waarom zou het zich gedragen overeenkomstig de eigen natuurlijke plicht geen vrede brengen?

Dat wat personen naar eigen nukken als een slap aftreksel doen in weerwil van de bedoeling van de eigen levensorde [de âs'rama] is âbhâsa; [men moet zich met dit alles afvragen:] in welk opzicht zou dat wat naar de eigen aard als zijnde het geëigende dharma is geregeld nou niet de vrede brengen? (Vedabase)


Tekst 15

Met het doen van zijn religieuze plicht moet men niet proberen te voorzien in zijn levensonderhoud  [ofwel: verwacht geen inkomsten uit religieus bezig zijn, zie B.G. 2: 47 & 18: 9], noch moet men armlastig zijnde streven naar bezittingen. De begeerteloosheid van iemand die vrij is van zulk ondernemen is als die van de python [zie 7.13: 11] die leeft zonder noemenswaardige inspanning.

Zo moet men als men het niet breed heeft, niet proberen meer geld te krijgen; met de religie en de economie moet men niet voorbijstreven wat noodzakelijk is om lichaam en ziel bij elkaar te houden. De begeerteloosheid van iemand die vrij is van dat ondernemen is als die van de python [zie 7.13: 11] die leeft zonder noemenswaardige inspanning. (Vedabase)

Tekst 16

Waar zou iemand die, voortgedreven door lust en hebzucht, van hot naar haar rent voor de rijkdom, nu het geluk vinden dat eigen is aan de tevreden persoon die, niet ondernemend voor zijn onderhoud, gelukkig is van binnenuit?

Waar vindt hij, die gedreven door lust en hebzucht voor de rijkdom ronddoolt van hot naar haar, nu het geluk van de tevreden persoon die niet ondernemend voor zijn onderhoud gelukkig is van binnenuit? (Vedabase)

 

Tekst 17

Voor een altijd vreedzame geest is iedere weg die hij bewandelt even gunstig, net zoals het is met iemand die met schoenen aan zijn voeten niets te vrezen heeft van steentjes en doorns.

Voor een geest immer van de vrede is iedere weg bewandeld even gunstig, precies zoals dat het geval is met een persoon die met schoenen aan zijn voeten niets te vrezen heeft van steentjes en doorns. (Vedabase)

 

Tekst 18

O Koning, waarom zou een in zichzelf tevreden iemand niet gelukkig leven op enkel een beetje water als hij, van het moeilijke gedoe met zijn geslachtsdelen en zijn tong, een mens wordt die niet beter is dan een huishond? 

Of, o Koning, waarom zou een persoon van vrede niet gelukkig leven op een beetje water, als hij van het moeilijke gedoe met zijn geslachtsdelen en zijn tong een mens wordt die niet beter is dan een huishond?  (Vedabase)

 

Tekst 19

Een geschoold maar ontevreden iemand zal, vanwege zijn begeerte, geleidelijk aan zijn zinsvermogen, geleerdheid, verzaking, faam en spirituele inzicht zien afnemen en verdwijnen.

Voorzeker zal van een ontevreden iemand die geschoold is, vanwege zijn begeerte, geleidelijk aan de kracht wegkwijnen van zijn zinnen, zijn geleerdheid, verzaking en faam en zal zijn spirituele inzicht verdwijnen. (Vedabase)

 

Tekst 20

Voor iemand die hongerig en dorstig is eindigen de verlangens [als hij eet], men raakt bevrijd van woede door zaken anders aan te pakken, maar een persoon raakt niet verlost van zijn begeerte als hij er op uit is om alle uithoeken van de aarde te veroveren [zie ook B.G. 16: 21]. 

Voor iemand die hongerig en dorstig is komen de lusten ten einde, van geventileerde woede is er opluchting, maar een persoon kan niet van zijn begeerte afkomen als hij eropuit is alle uithoeken van de aarde te veroveren [zie ook B.G. 16: 21]. (Vedabase)

 

Tekst 21

O Koning, vele geleerden met een hoop kennis, vele raadslieden en vele politieke leiders belandden in de hel eenvoudigweg omdat het hen ontbrak aan [innerlijke] tevredenheid.

O Koning, vele geleerden, vele personen van een uiteenlopende ervaring, menige deskundigen in het juridisch advies, of vele kandidaten voor het leiderschap zelfs, zijn in de hel beland omdat het hen eenvoudigweg ontbrak aan tevredenheid. (Vedabase)

 

Tekst 22

Lusten overwint men door vastbeslotenheid, woede wordt men de baas door af te zien van het voorwerp van begeerte, om hebzucht te verslaan moet men bedenken dat bezit tot bezetenheid leidt en angst overwint men door zich te bezinnen op het ware [zelf in meditatie].

Met vastbeslotenheid moet de lust worden overwonnen, woede door middel van het verzaken van het object der begeerte, wat betreft de hebzucht moet men denken aan het ophopen van de weelde dat de problemen veroorzaakt, en de angst wordt overwonnen door zich te bezinnen op de waarheid. (Vedabase)

 

Tekst 23

Uitweiden [over spirituele aangelegenheden] geneest je van treurnis en illusie, valse trots wordt genezen door dienst aan een grote ziel, stilte overwint de hindernissen op het pad van de yoga en gewelddadigheid [kwaad, vijandigheid] wordt verholpen door af te zien van hartstochten [zie ook B.G. 4: 10]. 

Het uitweiden over spirituele aangelegenheden is de genezing voor weeklagen en illusie, valse trots wordt genezen door dienst aan een grote ziel, stilte overwint de hindernissen op het pad van de yoga en niet langer malen om je zinsbevrediging verhelpt de vijandigheid [zie ook B.G. 4: 10]. (Vedabase)

  

Tekst 24

Door begaan te zijn [genadevol te zijn, betrokken te zijn] met anderen, kan men het leed verzachten dat werd veroorzaakt door andere levende wezens en door de natuur, en door systematische meditatie in yoga bestrijdt men lijden als gevolg van de eigen [karmische] handelingen. Slaap kan worden overwonnen door de vitale adem te oefenen.

Heb medelijden met het leed dat door andere levende wezens en door de natuur wordt veroorzaakt, geef met systematische meditatie in yoga datgene op waaronder je lijdt als gevolg van je eigen daden en overwin de slaap door goedheid te beoefenen. (Vedabase)

 

Tekst 25

Door de geestelijk leraar toegewijd te dienen kan iemand in de geaardheid goedheid makkelijk al deze [symptomen van] hartstocht en onwetendheid overwinnen, alsook die van de goedheid zelf.

Met de geaardheid goedheid kan een persoon, in toegewijde dienst jegens de geestelijk leraar, gemakkelijk al deze hartstocht, onwetendheid en de goedheid zelf overwinnen die men ook moet opgeven. (Vedabase)

 

Tekst 26

De goeroe, die het licht op het pad vormt, moet men zien als de Allerhoogste Heer in eigen persoon en degene die hem en wat hij van hem hoorde beschouwt als zijnde sterfelijk en tijdgebonden, is als een olifant die is schoongewassen [en dan een stofbad neemt].

De goeroe die het licht op het pad vormt moet rechtstreeks worden gezien als de Allerhoogste Persoon; hij die hem en alles wat tot de Veda behoort beschouwt als sterfelijk en tijdgebonden, is als een olifant die een stofbad neemt. (Vedabase)

   

Tekst 27

Hij [de leraar] wordt door de gewone [niet-toegewijde] man aangezien voor een normaal mens, terwijl hij de Allerhoogste Heer in eigen persoon is, Hij die de heerser is over de eigenlijke materiële oorzaak [pradhâna, de niet-gemanifesteerde materie] en de Oorspronkelijke Persoon, alsmede de Heer van de Yoga wiens voeten worden gezocht door de meesters van de yoga [zie ook B.G. 9: 11]!

Deze Opperheer die evident de oorspronkelijke natuur van de persoon is, de Beheerser is wiens voeten worden gezocht door de meesters van de yoga, wordt door de gewone man voor een normaal menselijk wezen aangezien! [zie ook B.G. 9: 11]. (Vedabase)


Tekst 28

Men heeft zijn tijd verspild als al de voorgeschreven activiteiten en inachtnemingen, die waren gericht op het definitief onderwerpen van de zes afdelingen [van de vijf zinnen en de geest], niet hebben geleid tot het uiteindelijke doel: de verbondenheid in de yoga [van je individuele bewustzijn met Hem].

Als al de handelingen en regelingen zoals ze horen te zijn, voor het doel van het voor eens en altijd onderwerpen van de zes der zinnen en de geest, er niet toe leiden dat men in het bewustzijn verenigd raakt, heeft men alleen maar zijn tijd en moeite verspild. (Vedabase)


Tekst 29

Net zoals beroepsmatige bezigheden gericht op het verwerven van een inkomen niet het belang van de yoga dienen, dragen ook de traditionele deugdzame publieke werken die door een materialistische persoon worden verricht niet bij [tot de nodige bewustzijnsvereniging. Vergelijk B.G. 2: 42-44].

Aangezien beroepsmatige bezigheden gericht op het verwerven van een inkomen niet het belang van de yoga dienen, zijn ze te allen tijde van weinig nut en waarde, net zoals de rituele vedische plechtigheden uitgevoerd door een persoon die werelds verstrikt is [vergelijk B.G. 2: 42-44]. (Vedabase)

 

Tekst 30

Hij die zijn denken de baas wil zijn, moet alleen, op een afgezonderde plaats, zonder de afhankelijkheid van een gezelschap van gehechte mensen [zoals een gezin], als een wereldverzaker van de bedeling leven en karig eten.

Hij die bezig is met het overwinnen van zijn denken moet alleen zijn op een afgezonderde plaats, zonder de afhankelijkheid van een gezelschap van gehechte mensen [zoals een gezin] en als een verzaakt persoon van de bedeling leven en karig eten. (Vedabase)

 

Tekst 31

Op een schone, vereffende plaats, o Koning, moet hij voor zichzelf een zitplaats regelen en er stabiel, comfortabel en berustend gaan zitten, zijn lichaam rechtop houden en op die manier de Pranava beoefenen [zie 1.2: 11 en B.G. 8: 11-14 en 6: 11-12].

Op een schone vereffende plaats, o Koning, moet hij voor zichzelf een zitplaats regelen en stabiel, comfortabel en gelijkmoedig neerzitten, zijn lichaam rechtop houden en op die manier de Pranava beoefenen [zie 1.2: 11 en B.G. 8: 11-14 en 6: 11-12]. (Vedabase)

 

Tekst 32-33

Hij behoort de in- en uitgaande lucht te stoppen met het vasthouden van zijn in- en uitgaande adem, en op dat moment al de verlangens die zijn geest bezighouden los te laten. Terwijl hij staart naar het puntje van zijn neus moet hij de geest, die van hier naar daar afdwaalt, afwenden van wat dan ook. Een volleerde yogi behoort in zijn hart stap voor stap een einde te maken aan het denken dat door de lust werd verstoord.

Hij behoort de ingaande en uitgaande lucht stil te zetten met het vasthouden van zijn in- en uitademen en voor die tijd alle verlangens die zijn geest bezighouden op te geven terwijl hij staart naar het puntje van zijn neus. Met de geest die vanhier naar daar dwaalt afgewend van wat dan ook is de lust verslagen en behoort een volleerd yogi stap voor stap vanuit het hart aan het denken een einde te maken. (Vedabase)

  

Tekst 34

Degene die deze praktijk weet vol te houden, zal, [met de geest] als een vuur [dat uitgaat] zonder brandstof, er snel in slagen de zuivere staat [het nirvâna] te bereiken.

Standvastig op deze manier zal de consequente beoefenaar na de nodige tijd er snel in slagen zo zuiver te zijn als een vuur zonder rook. (Vedabase)

 

Tekst 35

Niet afgeleid door de verschillende verlangens wordt de geest kalm en vreedzaam in al zijn bewegingen. [Men is dan] van een bewustzijn dat in aanraking kwam met de gelukzaligheid van het bovenzinnelijk platform, een positie waarvan men zich in feite nimmer kan losmaken [zie ook B.G. 5: 17].  

Niet meegevoerd door de verschillende verlangens is men kalm en vreedzaam in al zijn handelingen met een bewustzijn dat zich bevindt in de gelukzaligheid van het bovenzinnelijk platform waarvan men zich in feite niet kan scheiden [zie ook B.G. 5: 17]. (Vedabase)

 

Tekst 36

Als iemand eerst zijn huis en haard verliet om rond te zwerven [als een sannyâsî], en dan weer terugkeert om te leven van het veld van zijn vroegere drievoudige praktijk van materieel georiënteerde [economische, religieuze en op de zinnen ingestelde] handelingen, kan men zo'n schaamteloze bedelaar vergelijken met iemand die zijn eigen kots opeet [een vântâs'î].

Als iemand die eerst zijn huis en haard verliet om rond te zwerven dan weer terugkeert naar het veld van de drievoudige praktijk van het materieel georiënteerde [economische, religieuze en op de zinnen ingestelde] handelen waar hij voorheen mee bezig was, is zo'n schaamteloze bedelmonnik te vergelijken met iemand die zijn eigen kots opeet [een vântâs'î]. (Vedabase)

 

Tekst 37

Degenen die eerst hun lichaam zien als iets dat losstaat van de ziel, als iets dat sterfelijk is en bestemd voor uitwerpselen, wormen en as, en dan weer dat lichaam verheerlijken en zich ermee identificeren, zijn nutteloze dwazen.

Zij die hun lichaam beschouwen als iets dat losstaat van de ziel, als iets dat sterfelijk bestemd is voor uitwerpselen, wormen en as, en dan dat lichaam weer opnieuw verheerlijken en zich ermee identificeren, zijn werkelijk de ergste sukkelaars van de grote leugen. (Vedabase)

 

Tekst 38-39

Voor huishouders om hun plichten te verwaarlozen, voor celibatairen om te breken met hun geloften, voor teruggetrokken personen om zich in dienst van de gewone burger te stellen, voor verzakers om te smachten ten behoeve van de zinnen, is voor al de âs'rama's een hoogst abominabele manier van doen die verraad inhoudt aan de geestelijke orde. Men moet onverschillig staan tegenover hen die aldus verdwaasd zijn door het uitwendig vermogen van de Heer, ze zijn meelijwekkend.

Voor huishouders om hun plichten te verwaarlozen, voor celibatairen om te breken met hun geloften, voor teruggetrokkenen om zich in dienst van de gewone burger te stellen, voor verzakers om te smachten ten behoeve van de zinnen - voor al deze âs'ramas is het werkelijk hoogst abominabel om zich op deze manier te gedragen in een verraad aan de geestelijke orde; men moet hen, verdwaasd als ze zijn door het uitwendige van God, in twijfel trekken en medelijden met ze hebben. (Vedabase)

 

Tekst 40

Als men eenmaal doorheeft wat de ziel [en Superziel] allemaal inhoudt, als men eenmaal vanuit de bovenzinnelijke positie zijn bewustzijn gezuiverd heeft met spirituele kennis, wat valt er dan nog te verlangen, waarom zou men dan nog langer een slaaf zijn van het lichaam dat men onderhoudt?

Als men eenmaal doorheeft wat de ziel allemaal inhoudt, als men eenmaal vanuit de bovenzinnelijke positie zijn bewustzijn gezuiverd heeft met spirituele kennis, hoe kan men dan nog verlangen naar comfort, waarom zou men dan nog een slaaf blijven van de eisen die het lichaam stelt? (Vedabase)

 

Tekst 41

Men zegt dat het lichaam de strijdwagen is, dat de zinnen de paarden zijn, dat de geest - de meester van de zinnen - er als de teugel is, dat de zinsobjecten de wegen vormen die men bewandelt, dat de intelligentie [de rede] de wagenmenner is en dat het bewustzijn [goedheid, karakter] de grote band vormt die is geschapen door de Heer.

Men zegt dat het lichaam de strijdwagen is, de zinnen de paarden zijn, de geest, de meester der zinnen, de teugel is, de zinsobjecten de wegen vormen die men bewandelt, de intelligentie de wagenmenner is en het bewustzijn er van de grootste gebondenheid is, de conditionering geschapen door de Heer. (Vedabase)

 

Tekst 42

De spaken van het wiel [zie ook 7.9: 21] zijn de tien soorten lucht in het lichaam [genaamd prâna, apâna, samâna, vyâna, udâna, nâga, kûrma, krikala, devadatta en dhanañjaya], de binnenkant en de buitenkant van de wielen zijn de religie en de goddeloosheid, hij die vervoerd wordt is het persoonlijke zelf dat zich valselijk identificeert, de Pranava is de boog en de individuele ziel is de pijl, maar de uiteindelijke gelukzaligheid vormt het doelwit.

De spaken van het wiel [zie ook 7.9: 21] zijn de tien soorten lucht in het lichaam [genaamd prâna, apâna, samâna, vyâna, udâna, nâga, kûrma, krikala, devadatta en dhanañjaya], de binnenkant en de buitenkant van de wielen zijn de religie en de goddeloosheid, hij die vervoerd wordt is de individuele ziel die zich valselijk identificeert, de Pranava is de boog en het levend wezen is de pijl, maar het doelwit is voorzeker het Allerhoogste. (Vedabase)

 

Tekst 43-44

Gehechtheid en afkeer, begeerte en weeklagen, illusie, angst, waanzin, vals prestige, belediging, foutvinden en ontgoocheling, geweld en jaloezie, onrust, verdwazing, honger en slaap zijn iemands vijanden; zij en anderen komen voort uit hartstocht en onwetendheid, maar soms komen ze voort uit [gehechtheid aan] de geaardheid goedheid.

Gehechtheid en afkeer, begeerte en weeklagen, illusie, angst, waanzin, vals prestige, belediging, foutvinden en ontgoocheling, geweld en jaloezie, onrust, verdwazing, honger en slaap zijn inderdaad iemands vijanden; dezen en nog meer komen soms voort uit hartstocht en onwetendheid en soms ontspruiten ze aan de geaardheid goedheid. (Vedabase)

 

Tekst 45

Zolang men deze menselijke gedaante heeft, die als een strijdwagen met alle daarbij behorende onderdelen afhankelijk is van de wil, moet men, in dienst aan de lotusvoeten van de meest eerbiedwaardige zielen, vasthouden aan het, door de kracht van de Onfeilbare, aangescherpte zwaard van kennis totdat de vijand is verslagen. Als men aldus in zijn bovenzinnelijk geluk de bevrediging heeft gevonden, kan men dit lichaam opgeven.

Zolang als men deze menselijke gedaante heeft, die als een strijdwagen met alle daarbij behorende onderdelen afhangt van de eigen beheersing, moet men in dienst aan de lotusvoeten van de meest vererenswaardige zielen vasthouden aan het door de kracht van de Onfeilbare aangescherpte zwaard van kennis totdat de vijand is verslagen, zodat men voldaan over z'n bovenzinnelijk geluk dit lichaam op kan geven terwille van het zuivere, onbesmette wezen. (Vedabase)

 

Tekst 46

In geval men, onachtzaam en geneigd tot het onware, dat niet doet, zullen de zinnen, die dienst doen als de paarden, de wagenmenner meevoeren op het pad van begeerte. Daar valt de wagenmenner dan in handen van rovers, de zinsobjecten [die heersen met vishaya, eten, slapen en paren] en zal hij door hen, samen met de paarden en de rest, in de duistere, overwoekerde put belanden van het materieel bestaan en gebukt gaan onder de grote angst voor de dood.

Dat niet doend zonder op te letten en zonder het ware, zullen de zinnen optredend als de paarden de wagenmenner meevoeren op het pad der begeerte. Daar valt hij in handen van plunderaars, de zinsobjecten [die die heersen met vishaya, eten, slapen en paren] en zal de wagenmenner door hen, tezamen met de paarden en de rest, in de duistere, blinde put belanden van het materieel bestaan en de grote angst voor de dood. (Vedabase)

 

Tekst 47

Geneigd zijn tot en afgekeerd zijn van materiële betrokkenheid [pravritti en nivritti], zijn de twee soorten van bezig zijn die besproken worden in de Veda's [4.4: 20]. Geneigd tot materieel handelen keert men telkens weer terug [naar een werelds bestaan] terwijl men afziend van handelen de nectar van de eeuwigheid geniet [zie ook B.G. 16: 7]. 

Het materiële genoegen te zijn toegenegen dan wel er van afgewend te zijn [pravritti en nivritti], zijn de twee opties van tewerk gaan volgens de Veda's [4.4: 20]; aan het materiële de voorkeur gevend is men doelloos, maar als men van de verzaking is geniet men de nectar van het eeuwige [zie ook B.G. 16: 7]. (Vedabase)

 

Tekst 48-49

Het systematisch van geweld zijn [met het offeren van dieren in samenhang] met allerlei soorten van vuuroffers waar zoveel bij komt kijken, is vervuld van verlangen en vormt een bron van zorgen. Het gericht zijn op dars'a, pûrnamâsa, câturmâsya, pas'uh, soma en andere rituele plechtigheden noemt men pravritti. Evenzo moet men de vuuroffers en het aanbieden van de offergaven [huta, prahuta] alsmede het, voor het publiek, construeren van tempels, uitspanningen en tuinen en het slaan van putten en het voorzien in voedsel en water, als vormen van pravritti handelingen zien.

Het systematisch van geweld zijn [in het offeren van dieren] met allerlei soorten van vuuroffers waar zoveel bij komt kijken, is vervuld van verlangen en vormt een bron van zorgen; de bedoeling van al de dars'a, pûrnamâsa, câturmâsya, pas'uh, soma en andere rituele plechtigheden moet men zien als een vorm van gehechtheid. Evenzo moet men de offergave en het offer [huta, prahuta] alsook het, in het belang van het publiek, construeren van tempels, uitspanningen en tuinen en het slaan van putten en het voorzien in voedsel en water, als symptomen daarvan zien. (Vedabase)

 

Tekst 50-51

De fijne substanties [van het offer] resulteren in de rook [geassocieerd met] de goddelijkheid van de nacht, de donkere helft van de maand, de zon die door het zuiden gaat en de nieuwe maan [vergelijk B.G. 8: 25]. Met die goddelijkheid [vindt men] de granen om ons te voeden die de zaden zijn van de vegetatie op het oppervlak van de aarde, o heerser over de aarde. Aldus door de vader [van de Tijd] in het leven geroepen leiden zij [door ons te voeden via de offers] tot de ene na de andere geboorte, tot het keer op keer regelmatig aannemen van een fysieke gedaante om in deze wereld aanwezig te zijn [zie ook B.G. 9: 21].

Alles wat men in het vuur offert verandert in de rook die eigen is aan de goddelijkheid van de donkere helft van de maan, de zon die door het zuiden gaat, en de maan die nieuw is [vergelijk B.G. 8: 25]; op die manier zijn er van de vegetatie op de oppervlakte van de aarde, de granen om ons te voeden, is er het zaad aldus, o heerser der aarde, dat op deze manier geprojecteerd door de vader [van de Tijd] leidt tot het telkens weer, de ene na de andere keer, opeenvolgen van het opnieuw weer geboren worden om te bestaan naar de victorie der materie [zie ook B.G. 9: 21]. (Vedabase)

 

Tekst 52

[Maar] een tweemaal geboren ziel [een brahmaan] die, vanaf het moment van zijn bevruchting tot aan zijn begrafenis, gezuiverd wordt door verschillende rituelen, offert bij het licht van de geestelijke kennis zijn bezig zijn met offerplechtigheden in [het vuur van] zijn zintuiglijkheid [en is zo van nivritti handelingen]. 

Een tweemaal geborene van verlichting die in ware kennis verkeert raakt [door het pad van afzien] door de zuiveringsprocessen aan het begin van het leven en het einde ervan bij de dood, gezuiverd [hij verliest zijn interesse in materiële resultaten] daar hij zijn handelingen offert in [het bemediteren van] zijn zinnelijkheid. (Vedabase)

 

Tekst 53

De zinnen doen opgaand in de geest - die wordt besmet door de woorden die zich bewegen in golven van materiële voorkeur - beperkt hij de woorden tot de verzameling van hun samenstellende delen, de letters. Die elementen worden dan beperkt tot het AUM van de Pranava welke wordt beperkt tot een punt [de bindu, een punt tussen de ogen], dit trekt hij terug in de reflectie op het geluid [de nâdi] welke hij offert in de levensadem [prâna] die hij doet opgaan in het geheel van de Heer [in brahman].

De zinnen in de geest opgenomen die besmet is met woorden die zich bewegen in golven van materiële voorkeur, de woorden dan beperkt tot het volledige van haar afzonderlijke elementen, de letters, die dan weer ingeperkt zijn tot het AUM van de Pranava dat weerklinkt en die uiteindelijke geluidsklank vervolgens opgegeven tot op het punt erin vervat [de 'echo'], resulteert er dan feitelijk in dat de levensadem wordt geofferd in het Allerhoogste van het levende wezen [het brahman]. (Vedabase)

Tekst 54

[In nivritti vorderend met] het vuur, de zon, de dag, het einde van de dag, de heldere helft van de maand, de volle maan, de gang van de zon door het noorden en de Onafhankelijke Heerser [Brahmâ], komt hij die van onderscheid is en zich van het grofstoffelijke bereik tot de subtiele bestemming beweegt, in een vastgestelde volgorde tot de bovenzinnelijke staat van intelligentie, de ziel [turya, de oorspronkelijke bewustzijnsstaat].

De individuele ziel die de aard van het vuur en de zon volgt, de aard van de dag, het einde van de dag, de heldere helft van de maand, de volle maan, de gang door het noorden en het Allerhoogste van Brahmâ reikt dan, zich bewegend in de natuurlijke verbinding van de grove bestemming met de subtiele, tot de bovenzinnelijke staat [turya] der intelligentie. (Vedabase)


Tekst 55

Telkens weer opnieuw geboren wordend op deze weg van God, zoals dit [nivritti proces] wordt genoemd, [zie ook B.G. 8: 16], keert hij die ijvert voor de zelfverwerkelijking en de vrede van de ziel verlangt, niet weer terug als hij eenmaal zijn plaats heeft gevonden in het ware zelf. 

Op deze weg naar God, zoals dat heet, herhaaldelijk opnieuw geboren [zie ook B.G. 8: 16], keert hij die ijvert voor de zelfverwerkelijking en daadwerkelijk uit is op de vrede, niet weer terug met de positie die hij inneemt in het ware zelf. (Vedabase)

 

Tekst 56

Hij die op dit, in de Veda's aanbevolen, pad van de voorvaderen en de goden, zijn blik gericht houdt op de geschriften, heeft kennis van zaken en zal niet verdwaasd raken, ook al is hij dan een materiële persoon.

Hij die deze weg volgend trouw is aan de voorvaderen en de goden, zal, met de regelmatige studie van de geschriften zoals dat in de Veda's is voorgeschreven, ondanks dat hij een materiële persoon is, met een verlichte visie nimmer verdwaasd zijn. (Vedabase)

 

Tekst 57

Zowel vanbinnen als vanbuiten er altijd zijnd, van het begin tot het einde, voor alle levende wezens, is deze Heer, transcendentaal aan het grofstoffelijke, persoonlijk in deze wereld aanwezig als de kennis en het gekende, als de uitdrukking en het uitgedrukte en als het duister en het licht.

Er altijd voor alle levende wezens zowel innerlijk als uiterlijk zijnd van het begin tot het einde, is deze Heer er in eigen persoon, ontstegen aan het grove, als de kennis en de kenner, als de uitdrukking en het uitgedrukte en als het duister en het licht. (Vedabase)

 

Tekst 58

Hoewel afgewezen als een echte vorm, wordt de reflectie [van een vorm in de spiegel] niettemin aanvaard als zijnde echt. Op dezelfde manier aanvaardt men de werkelijkheid van wat de zintuigen je melden [als echt], ook al valt dat moeilijk te bewijzen op basis van speculaties.

Alhoewel zeker een enkele reflectie wordt afgewezen als zijnde een werkelijke gedaante, wordt die niettemin aanvaard; dienovereenkomstig accepteert men ook de zaak der bedoeling alhoewel het moeilijk is die te bewijzen vanuit speculaties op de zintuiglijke informatie. (Vedabase)


Tekst 59

Men is niet het gereflecteerde beeld van de voorwerpen in de wereld, die bestaan uit het aarde-element enzovoorts, noch is men een combinatie of transformatie van die elementen. Hoewel men geen bestaan heeft los van hen, is het ook een misvatting om zichzelf [en de ziel] als een deel van hen te beschouwen [zie ook B.G. 18: 16].

In deze wereld van de vijf elementen is men van hen noch de tegenhanger, de reflectie, die men lijkt te zijn, noch bestaat men uit een combinatie of transformatie van hen; men moet er geen geloof aan hechten dat men als een ziel een afzonderlijk bestaan heeft, noch dat men met de elementen in eenheid verkeert [zie ook B.G. 18: 16]. (Vedabase)


Tekst 60

Het lichaam bestaande uit de vijf elementen kan niet bestaan zonder de zinsobjecten die er deel van uitmaken. Het onware is gelegen in de totale vorm van dat lichaam dat, net als dat wat er deel van uitmaakt, uiteindelijk een tijdverschijnsel blijkt te zijn.

De vijf elementen als de oorzaak van het lichamelijk begrip en de zinsobjecten hebben geen bestaan zonder hun subtiele [tegen-]delen; het onware is gelegen in de gefixeerde vorm van een lichaam, die, net zoals dat wat er deel van uitmaakt [het zinsobject], uiteindelijk maar een tijdverschijnsel blijkt te zijn. (Vedabase)

 

Tekst 61

Het is te vergelijken met dezelfde verwarring - en het dienovereenkomstig breken met de regulerende beginselen - die men heeft met een droom: zolang men in zijn slaap door de droom gescheiden wordt van de voorwerpen van de waaktoestand, wordt men door dat deel [van zijn bestaan] op een dwaalspoor gezet.

Men kan het vergelijken met wat men in een droom heeft: men is wakker terwijl men slaapt, men kan [het slapen als] een deel van de werkelijkheid niet loszien van het geheel [van de droom] zonder zich te vergissen, en zo ook kan men wat er schriftuurlijk verboden is [yama] niet loszien van wat er voorgeschreven staat [niyama]. (Vedabase)


Tekst 62

Een wijze ziel verwerpt vanuit zijn zelfrealisatie en vanuit zijn verkozen eenheid van levensopvatting, handelen en materie in deze wereld, de drie vormen [van onwetendheid die ermee samenhangen als zijnde drie verschillende vormen] van slaap [vergelijk 1.18: 26 en B.G. 6: 16]. 

Een wijze ziel werpt door zijn zelfrealisatie in het leven in overweging van het eenzijn in de materie, het eenzijn in het handelen en het eenzijn in gedachten, dezen alle drie van zich af als zijnde drie verschillende vormen van slaap [vergelijk 1.18: 26 en B.G. 6: 16]. (Vedabase)

 

Tekst 63

Men spreekt van eenheid van levensopvatting [genaamd bhâvâdvaita] als men de [bovenzinnelijke] oorzaak en [het materiële] gevolg beschouwt als zijnde één [als deel uitmakend van één en dezelfde werkelijkheid], zoals het zien van stof aan de hand van zijn draden, de schering en inslag. Ze afzonderlijk beschouwen is wat ze onwaar maakt [zie ook B.G. 18: 16].

Naar de constatering dat, zoals met de substantie van de draden van een doek, het effect en de oorzaak [van zijn bestaan] één zijn omdat uiteindelijk ze los van elkaar plaatsen het onware vormt, spreekt men van een begrip van eenheid [bhâvâdvaita, zie ook B.G. 18: 16]. (Vedabase)


Tekst 64

Men spreekt van eenheid van handelen [genaamd kriyâdvaita] als men, in al de activiteiten van zijn geest, zijn woorden en het lichaam, rechtstreeks van toewijding is voor de bovenzinnelijkheid van de absolute geest [Brahman], o Yudhishthhira [vergelijk B.G. 9: 27].

In alle activiteiten van de geest, de woorden en het lichaam rechtstreeks van toewijding zijn voor het Allerhoogste van het Bovenzinnelijk Absolute, o Yudhishthhira, wordt eenheid in handelingen genoemd [kriyâdvaita, vergelijk B.G. 9.27]. (Vedabase)

 

Tekst 65

Men spreekt van eenheid van materieel belang [dravyādvaita] als dat wat je voor jezelf nastreeft één en het zelfde is, gelijk is aan, wat je je echtgenote en je kinderen, andere mensen of welke levende wezens ook toewenst [dit noemt men ook wel verlicht eigenbelang of de 'gouden regel'].

Als het uiteindelijk doel en het eigenbelang, de vrouw en de kinderen, de anderen of welke levende wezens ook, één is, wordt die eenheid genoemd de eenheid van het belang [dravyâdvaita].  (Vedabase)


Tekst 66

O koning, een persoon behoort zijn plichten te vervullen overeenkomstig zijn [varnâs'rama] positie in de samenleving, tewerkgaand met de middelen, de plaats en de tijd die niet [schriftuurlijk] verboden zijn. Hij moet dat niet anders doen, tenzij er sprake is van een noodsituatie [zie ook 7.11: 17 en B.G. 3: 35].

Een persoon behoort, met wat er ook toelaatbaar is wat betreft de tijd, de plaats en de middelen, tewerk te gaan overeenkomstig zijn voorgeschreven plichten, o Koning; iemand die aldus tewerk gaat moet, als alles verder in orde is, het niet op een andere manier gaan proberen. (Vedabase)

 

Tekst 67

Iedere mens die, met achting voor deze en andere beginselen beschreven in de Vedische literatuur, toegewijde dienst verricht, en zich daarbij houdt aan zijn beroepsmatige verplichtingen, kan zelfs thuis Zijn hemelrijk bereiken, o Koning [zie ook B.G. 9: 32].

Op deze en op andere manieren zoals uitgedrukt in de vedische literatuur het houdend op zijn beroepsmatige bezigdenhe, kan ieder mensenkind dat met achting daarvoor toegewijde dienst verleent, zelfs thuisblijvend de bestemming van Hem bereiken, o Koning [zie ook B.G. 9: 32]. (Vedabase)

 

Tekst 68

Het is zoals jullie allen [Pândava's], o heer van koningen, ontsnapten aan al dat onoverkomelijke gevaar. Door de voeten te dienen van jullie Meester [Krishna] slaagden jullie erin de rituelen te volbrengen en de olifanten in alle richtingen te verslaan [de last van de onrechtvaardige koningen].

Het is precies zoals jullie allen [Pândava's], o heer der koningen, ontsnapten aan al het onoverkomelijke gevaar; door de voeten te dienen van jullie eigen Meester [Krishna] slaagden jullie erin de offers met succes te volbrengen in het verslaan van de sterkste olifanten [de last der ongerechte koningen]. (Vedabase)


Tekst 69

Ikzelf bestond lang, heel lang geleden, in een voorgaande mahâkalpa [in een ander tijdperk van Brahmâ], als een ingezetene van de hemel genaamd Upabarhana en was zeer gerespecteerd onder de Gandharva's.

Lang, heel lang geleden, bestond ikzelf, in een voorgaande mahâkalpa [in een ander tijdperk van Brahmâ], als een ingezetene van de hemel genaamd Upabarhana en was ik zeer gerespecteerd onder de Gandharva's. (Vedabase)

 

Tekst 70

Ik had een prachtig lichaam en was hoogst aantrekkelijk, ik rook lekker, was opgesierd en betoverend om te zien. Steeds door de vrouwen aangetrokken was ik in de opwinding van mijn verlangens [echter] een losbol.

Ik had een prachtig lichaam en was, hoogst aantrekkelijk, lekker ruikend en opgesierd, betoverend om te zien; trots als een gek in zijn eigen stad was ik, dag na dag onder de invloed van de natuurlijke aantrekking van vrouwen, zeer bevangen door de begeerte. (Vedabase)

 

Tekst 71

Op een dag was er een bijeenkomst van de goden en werden voor de gelegenheid, ter verheerlijking van de Heer in gezang en dans, al de Ghandharva's en Apsara's uitgenodigd door de heersers van het universum [de Prajâpati's].

Toen er eens een bijeenkomst was van de goddelijken werden voor de gelegenheid van het verheerlijken van de Heer in gezang en in dans, door hen die over het universum heersten [de Prajâpati's] al de Ghandarva's en Apsara's uitgenodigd. (Vedabase)

 

Tekst 72

Ook ik, als een expert in het bezingen [van de heerlijkheden van het goddelijk bestaan], ging erheen omringd door vrouwen. Maar kennis makend met mijn houding, vervloekten de goddelijke heersers van het universum me vervolgens uit alle macht vanwege mijn geflirt: 'Wees jij, in overtreding met de goede zeden, van nu af aan maar een s'ûdra verstoken van de schoonheid!'

Ik ook, als een expert in het bezingen van de heerlijkheden van het goddelijk bestaan, ging erheen omringd door vrouwen en, bekend met mijn houding, vervloekten de goddelijke heersers van het universum me toen uit alle macht vanwege mijn gebrek aan respect voor de goede zeden: 'O jij, in overtreding met de gedragsregels, wees vanaf heden maar een s'ûdra, die het moet stellen zonder de schoonheid!' (Vedabase)

 

Tekst 73

Toen ik daarop werd geboren uit een dienstmaagd, verwierf ik desalniettemin een leven als een zoon van Brahmâ omdat ik toen predikers van de spiritualiteit van dienst kon zijn [Vaishnava's, zie ook 1.5: 23-31].

Om die reden nam ik geboorte uit een dienstmaagd, maar ondanks dat verkreeg ik, dienst verlenend aan uitgesproken spirituele mensen, tegelijkertijd een leven als een zoon van Brahmâ [zie ook 1.5: 23-31]. (Vedabase)

 

Tekst 74

Ik heb u uitgelegd met welk dharma een gehechte huishouder de zonde kan overwinnen en snel de positie van de wereldverzakende orde kan bereiken.

Aan u, een gehechte huishouder, heb ik dat proces uiteengezet waarmee een grihastha de zonde kan overwinnen en heel makkelijk de positie der verzakers kan bereiken. (Vedabase)

 

Tekst 75

Jullie [Pândava's] zijn zo gelukkig om in deze wereld al de heiligen die zuivering brengen bij jullie langs te zien komen omdat bij jullie thuis, hoogst vertrouwelijk, het Allerhoogste Brahman in eigen persoon te vinden is in de gedaante van een normaal mens [Krishna, zie ook 7.1o: 48].

Jullie zijn van zo'n groot geluk in de wereld dat al de heiligen die zuivering kunnen geven jullie komen bezoeken omdat bij jullie thuis rechtstreeks de Meest Vertrouwelijke van het Allerhoogste Brahman te vinden is in de gedaante van een normale persoon. (Vedabase)

 

Tekst 76

Hij is het Ene Brahman en wordt  door de grote zielen gezocht om tot de verwerkelijking van hun bevrijding en de gelukzaligheid van de hemel te komen. Hij, jullie beroemde neef [Heer Krishna], is jullie aller geliefde weldoener, meest aanbiddelijke persoon, jullie hart en ziel en [oorspronkelijke] leraar van instructie wat betreft de regulerende beginselen [de vidhi; zie ook 7.10: 48 en 49].

Hij aldus spiritueel gekend, gezocht door de groten voor de realisatie der bevrijding en de gelukzaligheid van de hemel, is de meest dierbare begunstiger van jullie allen, jullie beroemde neef [Heer Krishna], de naar hart en ziel meest aanbiddelijke persoon en goeroe van instructie aangaande de principes [de vidhi; zie ook 7.10: 48 & 49]. (Vedabase)

 

Tekst 77

Deze gedaante, die het begripsvermogen van Heer S'iva, Heer Brahmâ en de anderen te boven gaat [zie ook B.G. 7: 26], kan feitelijk worden begrepen middels meditatie, stilte, bhakti en door een punt te zetten achter alle materiële betrekkingen. Moge die Ene Heer, deze zelfde persoonlijkheid, deze goeroe van instructie en het voorwerp van toewijding voor de toegewijden, tevreden over ons zijn.'

Deze gedaante, die het bevattingsvermogen van Heer S'iva, Heer Brahmâ en de anderen tebovengaat [zie ook B.G. 7: 26], kan feitelijk worden begrepen door meditatie, door stilte, door bhakti en door een einde te maken aan alle materiële betrekkingen; moge die Ene, deze zelfde persoonlijkheid, deze Meester der Toegewijden zo aanbeden, tevreden over ons zijn.'  (Vedabase)

 

Tekst 78

S'rî S'uka zei: '[Koning Yudhishthhira], de beste van de Bhâratadynastie, verrukt de beschrijvingen te horen van de devarishi, vereerde, gegrepen door de vervoering van de liefde, toen zowel hem als Heer Krishna.

S'rî S'uka zei: 'De beste der Bhârata-dynastie, in opperste vreugde over het aanhoren van de beschrijvingen van de devarishi, vereerde, gegrepen door de extase der liefde, hem zowel als Heer Krishna. (Vedabase)

 

Tekst 79

Na het eerbetoon dat hij had ontvangen van Heer Krishna en van Yudhishthhira - die zich als de zoon van Prithâ [zie stamboom] zeer verwonderde over het feit dat Krishna het Parabrahman, de Allerhoogste van de Geest was - nam de muni afscheid van hen en vertrok. 

Met het eerbetoon dat hij had ontvangen van Heer Krishna en van Yudhishthhira, die zich als de zoon van Prithâ [zie stamboom] zich er zeer over verbaasde dat Krishna het Parabrahman, het Allerhoogste van het Spirituele was, nam de muni afscheid van hen en vertrok hij. (Vedabase)

 

Tekst 80

Aldus gaf ik u een beschrijving van de verschillende dynastieën van de dochters van Daksha, waarin al de werelden ontstonden met hun bewegende en niet-bewegende levende wezens, bestaande uit goden, demonen, menselijke wezens en zo meer.'

Aldus heb ik u beschreven hoe van de afzonderlijke dynastieën van de dochters van Daksha er de goden, de demonen en de menselijke wezens en dergelijken waren, alsmede al de werelden met hun bewegende en niet-bewegende levende wezens.' (Vedabase)

 

 

 

 

 

 

Creative Commons
                  License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
De eerste afbeelding is getiteld: "Seven Hindu ascetics under a banyan tree"
Door 'Ináyat. 1630 (circa) Mughal Style".
Bron:
British Museum.
De tweede afbeelding is getiteld: 'Brahmacari' (pp. 327-28).
uit: Solvyns, Les Hindoûs:  II.5.4.  "Bermacharry. Another Sort of Devotee." (
Bron).
beiden zijn © van de collectie van prof
R.L. Hardgrave, University of Texas. Gebruikt met permissie.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd. 


 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties