regelbalk


 

Canto 8

Prabhupāda Pranāti

 

 

Hoofdstuk 2: De Nood van de Olifant Gajendra

(1) S'rī S'uka zei: 'Er was een zeer grote berg talloze kilometers hoog, o Koning, die bekend stond als Trikūtha ['drie pieken']. Hij was omringd door een oceaan van melk [of plantensap; zie 5.20: 18]. (2-3) Met zijn drie toppen vol zilver, ijzer en goud was hij qua omvang zo breed als hij hoog was en hij tekende zich als een eiland, weelderig met bomen, klimplanten en struiken met het geluid van watervallen, in iedere richting prachtig af tegen de hemel, en overal er omheen waren er nog meer pieken met kostbaar gesteente en mineralen. (4) Aan zijn voet, die omspoeld werd door de golven van de hem omringende zee, zag de aarde groen van de groene smaragd. (5)  De vervolmaakten, de aanbiddelijken, de zangers van de hemel, zij die van de kennis waren en de groten van de wereld van de slangen, zij die van een bovenmenselijke aard waren en de dansmeisjes, genoten er daar in de valleien van om zich te vermaken. (6) De grotten daar weerklonken van de geluiden van zangers, wat de stoere leeuwen jaloers deed brullen om een soortgenoot. (7) De dalen huisvestten grote aantallen van alle denkbare jungledieren en de tuinen, onderhouden door de verlichte zielen aldaar, waren prachtig opgesierd met allerlei soorten bomen en tjilpende vogels. (8) In de rivieren en meren vol van kristalhelder water waren de schoonheden van de godsbewuste zielen aan het baden die, [het water ingaand] vanaf de met edelstenen glinsterende zandstranden, de lucht en het water verrijkten met de geur van hun lichamen. (9-13) In één vallei bevond zich een tuin genaamd Ritumat die van de grote ziel, de machtige persoonlijkheid Varuna was. Hij diende als lustoord voor de Suradames. Hij was overal, ter ere van de goddelijkheid, allerprachtigst gesierd met bloemen en vruchten, mandāra-, pārijāta-, pāthala-, as'oka- en campakabomen. Men trof er vruchten aan als cūta's, piyāla's, panasa's, mango's, āmrātaka's, kramuka's en granaatappels alsook kokos- en dadelbomen. Er stonden madhuka's, palmbomen, tamāla's, asana's, arjuna's, arishtha's, udumbara's, plaksha's, banyan's, kims'uka's en sandelhoutbomen en ook waren er picumardabloemen, kovidāra vruchten, sarala- en sura-dāru bomen, druiven, suikerriet, bananen, en jambu-, badarī-, aksha-, abhaya- en āmalakīvruchten. (14-19) In die tuin bevond zich een zeer groot meer, vol van glanzende gouden lotussen, omringd door bilva-, kapittha-, jambīra-, bhallātaka- en andere bomen. Bij de grote pracht van de kumuda-, kahlāra-, utpala- en s'atapatrabloemen waren de bijen geheel bedwelmd aan het rondzoemen onder begeleiding van de mooist klinkende vogelzang. Het was drukbevolkt met zwanen en kārandava's, cakrāvaka's, groepjes waterhoenders, koyashthi's en dātyūha's die ieder hun eigen geluiden voortbrachten. Het water, omzoomd door kadamba-, vetasa-, nala-, nīpa- en vańjulakabloemen, bracht, in beroering gebracht door de bewegingen van de vissen en de schildpadden, de lotussen in beweging, zodat het stuifmeel dat uit hen viel het oppervlak bedekte. De bomen groeiend op de oevers, zoals kunda's, kurubaka's, as'oka's, s'irīsha's, kūthaja's, inguda's, kubjaka's, svarna-yūthī's, nāga's, punnāga's, jātī's, mallikā's, s'atapatra's, mādhavī-latā's, jālakā's en anderen, verfraaiden de plek [met hun bloemen en vruchten] gedurende alle seizoenen.

(20) De leider van de olifanten, die in het gezelschap van zijn wijfjes in het bos leefde, zwierf op een dag daar rond op die berg en brak [op zoek naar water] door het dichte struikgewas dat vol was van doorns, klimplanten en allerlei bomen en andere planten. (21) Alleen zijn geur was al voldoende om al de leeuwen en andere roofdieren, andere olifanten, de neushoorns, grote slangen en de witte en zwarte camarīherten angstig op de vlucht te doen slaan. (22) Bij zijn genade konden dieren als de vossen, zwijnen, buffels, stekelvarkens, gopuccha's en andere herten, wolven, apen en kleine dieren als konijnen en dergelijke, zich ongehinderd rondbewegen. (23-24) Aan zijn slapen druipend en geagiteerd [in musth] deed hij, omringd door bedwelmde, drinkende bijen en gevolgd door de andere mannetjes- en vrouwtjesolifanten en de jongen in hun midden, in de gehele omgeving van de berg de aarde schudden. Van een afstand het water met het stuifmeel van de lotusbloemen ruikend dat door de bries werd meegevoerd, haastte hij, met zijn gezelschap dorstig en zijn blik vertroebeld, zich onder invloed in de richting van de oever van dat meer. (25) Het heldere frisse water ingaand dronk hij met zijn slurf zich vol met het nectargelijke mengsel van het lotusstuifmeel, nam vervolgens een goed bad en raakte aldus verlost van zijn vermoeidheid. (26) Met zijn slurf het water opzuigend en over zich heen sproeiend, zette hij ook zijn wijfjes en jongen er toe aan een bad te nemen en te gaan drinken. Daar druk mee bezig sloeg hij, als een bezorgde huisvader die al te zeer gehecht is aan zijn gezin, beheerst door de begoochelende materie geen acht op mogelijk dreigend gevaar. (27) Het lot was hem toen beschoren dat zijn poot, o Koning, daar werd gegrepen door een vervaarlijke, kwaaie krokodil. De olifant probeerde zich vervolgens verwoed uit alle macht te bevrijden uit de gevaarlijke positie waarin hij was beland. (28) Toen de wijfjes zagen hoe hun leider plots werd aangevallen en gegrepen, begonnen ze geschokt te jammeren. Maar de andere olifanten, die hem van achteren probeerden te bevrijden, konden ook niets uitrichten. (29) Terwijl de olifant en de krokodil, aldus in gevecht, elkaar in en uit het water trokken, verstreek er een duizendtal jaren waarin ze beiden in leven bleven, o Koning. Dat werd door de onsterfelijke zielen als iets hoogst wonderbaarlijks gezien. (30) In de tijd die daarop volgde verloor Gajendra, de koning van de olifanten, door de uitputting van het jarenlang volgehouden vechten om niet in het water te worden gesleurd, meer en meer zijn kracht, terwijl daarentegen de krokodil die thuis was in het water juist fanatieker, krachtiger en machtiger werd.

(31) Toen Gajendra zijn leven in gevaar zag en merkte dat hij zich, door het lot beschikt, niet kon bevrijden uit die hopeloze positie, moest hij lang nadenken en kwam hij tot het volgende besluit: (32) 'Noch al deze verwanten kunnen me uit mijn lijden verlossen, noch kan ik als olifant verwachten dat mijn wijfjes me zullen bevrijden van dit lot in de greep te verkeren van de krokodil [van de hartstocht]. Ik moet, net als ieder ander, daarom mijn toevlucht zoeken bij Hem die de bovenzinnelijkheid is en de toevlucht vormt voor de meest verheven zielen [vergelijk 7.9: 18]. (33) Hij, de Heer, beschermt een ieder die zich overgeeft. Hij beschermt degenen die bang zijn voor de dood tegen de zo heel sterke wurgslang van de tijd [zie B.G. 11: 32] die je met zijn angstwekkende kracht steeds najaagt. Ik geef me over aan Hem die de toevlucht vormt en voor wie zelfs de dood op de vlucht slaat.'
 

next                     

 

 
Derde herziene editie, geladen 20 april 2019. 
 
 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rī S'uka zei: 'Er was een zeer grote berg talloze kilometers hoog, o Koning, die bekend stond als Trikūtha ['drie pieken']. Hij was omringd door een oceaan van melk [of plantensap; zie 5.20: 18].
S'rī S'uka zei: 'Er was een zeer grote berg talloze kilometers hoog, o Koning, die bekend stond als Trikūtha ['drie pieken'] omringd door een oceaan van melk [of plantensap zie 5.20: 18]. (Vedabase)

 

Tekst 2-3

Met zijn drie toppen vol zilver, ijzer en goud was hij qua omvang zo breed als hij hoog was en hij tekende zich als een eiland, weelderig met bomen, klimplanten en struiken met het geluid van watervallen, in iedere richting prachtig af tegen de hemel, en overal er omheen waren er nog meer pieken met kostbaar gesteente en mineralen.

Met zijn drie toppen in zijn omvang zo breed als hij hoog was, tekende hij als een eiland, weelderig met bomen, klimplanten en struiken en het geluid van watervallen aan alle kanten, zich prachtig af tegen de hemel. Hij was samengesteld uit zilver, ijzer en goud, met aan alle kanten meer pieken vol van kostbaar gesteente en mineralen. (Vedabase)

  

Tekst 4

Aan zijn voet, die omspoeld werd door de golven van de hem omringende zee, zag de aarde groen van de groene smaragd.

Aan zijn voet, die immer groen omspoeld werd door de golven van de zee overal eromheen, was de aarde groen van de smaragd. (Vedabase)

 

Tekst 5

De vervolmaakten, de aanbiddelijken, de zangers van de hemel, zij die van de kennis waren en de groten van de wereld van de slangen, zij die van een bovenmenselijke aard waren en de dansmeisjes, genoten er daar in de valleien van om zich te vermaken.

De vervolmaakten, de aanbiddelijken, de zangers van de hemel, zij die van de kennis waren en de groten van de wereld der slangen, die van de bovennatuurlijke macht, de dansmeisjes en de sportlieden genoten daar in de valleien. (Vedabase)

 

Tekst 6

De grotten daar weerklonken van de geluiden van zangers, wat de stoere leeuwen jaloers deed brullen om een soortgenoot.
De dalen weerklonken van de geluiden der zangers hetgeen de stoere leeuwen jaloers deed brullen om een soortgenoot. (Vedabase)

 

Tekst 7

De dalen huisvestten grote aantallen van alle denkbare jungledieren en de tuinen, onderhouden door de verlichte zielen aldaar, waren prachtig opgesierd met allerlei soorten bomen en tjilpende vogels.

De laagten huisvestten grote aantallen van alle denkbare dieren van de jungle en de tuinen onderhouden door de verlichte zielen aldaar waren prachtig opgesierd met alle soorten bomen en tjilpende vogels. (Vedabase)

 

Tekst 8

In de rivieren en meren vol van kristalhelder water waren de schoonheden van de godsbewuste zielen aan het baden die, [het water ingaand] vanaf de met edelstenen glinsterende zandstranden, de lucht en het water verrijkten met de geur van hun lichamen.

In de rivieren en meren vol van kristalhelder water, waren vanaf de van de edelstenen glinsterende zandstranden de schonen der goddelijken aan het baden, waarbij ze met de geur van hun lichamen het water verrijkten. (Vedabase)

 

Tekst 9-13

In één vallei bevond zich een tuin genaamd Ritumat die van de grote ziel, de machtige persoonlijkheid Varuna was. Hij diende als lustoord voor de Suradames. Hij was overal, ter ere van de goddelijkheid, allerprachtigst gesierd met bloemen en vruchten, mandāra-, pārijāta-, pāthala-, as'oka- en campakabomen. Men trof er vruchten aan als cūta's, piyāla's, panasa's, mango's, āmrātaka's, kramuka's en granaatappels alsook kokos- en dadelbomen. Er stonden madhuka's, palmbomen, tamāla's, asana's, arjuna's, arishtha's, udumbara's, plaksha's, banyan's, kims'uka's en sandelhoutbomen en ook waren er picumardabloemen, kovidāra vruchten, sarala- en sura-dāru bomen, druiven, suikerriet, bananen, en jambu-, badarī-, aksha-, abhaya- en āmalakīvruchten.

In een vallei was er daar van de grote ziel, de machtige persoonlijkheid Varuna, een tuin met de naam Ritumat die als lustoord diende voor de sura dames. Hij was overal ter ere van het goddelijke allerprachtigst aangekleed met bloemen- en vruchten- en mandāra- en pārijāta-, pāthala-, as'oka- en campakabomen. Er waren vruchten te vinden als cūta's, piyāla's, panasa's, mango's, āmrātaka's, kramuka's en granaatappels alsook kokos- en dadelbomen. Er stonden madhuka's, palmbomen, tamāla's, asana's, arjuna's, arishtha's, udumbara's, plaksha's, banyan's, kims'uka's en sandelhoutbomen. Ook trof men er picumardabloemen, kovidāra vruchten, sarala- en sura-dāru bomen, druiven, suikerriet, bananen, en jambu-, badarī-, akhsa-, abhaya- en āmalakīvruchten aan. (Vedabase)

 

Tekst 14-19

In die tuin bevond zich een zeer groot meer, vol van glanzende gouden lotussen, omringd door bilva-, kapittha-, jambīra-, bhallātaka- en andere bomen. Bij de grote pracht van de kumuda-, kahlāra-, utpala- en s'atapatrabloemen waren de bijen geheel bedwelmd aan het rondzoemen onder begeleiding van de mooist klinkende vogelzang. Het was drukbevolkt met zwanen en kārandava's, cakrāvaka's, groepjes waterhoenders, koyashthi's en dātyūha's die ieder hun eigen geluiden voortbrachten. Het water, omzoomd door kadamba-, vetasa-, nala-, nīpa- en vańjulakabloemen, bracht, in beroering gebracht door de bewegingen van de vissen en de schildpadden, de lotussen in beweging, zodat het stuifmeel dat uit hen viel het oppervlak bedekte. De bomen groeiend op de oevers, zoals kunda's, kurubaka's, as'oka's, s'irīsha's, kūthaja's, inguda's, kubjaka's, svarna-yūthī's, nāga's, punnāga's, jātī's, mallikā's, s'atapatra's, mādhavī-latā's, jālakā's en anderen, verfraaiden de plek [met hun bloemen en vruchten] gedurende alle seizoenen.

In die tuin bevond zich een zeer groot meer vol van glanzende gouden lotussen omringd door bilva-, kapittha-, jambīra-, bhallātaka- en andere bomen en van de grote pracht van de kumuda-, kahlāra-, utpala- en s'atapatrabloemen waren de bijen geheel bedwelmd aan het rondzoemen onder begeleiding van de mooist klinkende vogelzang. Het was drukbevolkt met zwanen en kārandava's, cakrāvaka's, groepjes waterhoenders, koyashthi's en dātyūha's die allen hun eigen geluiden voortbrachten. Het water, omzoomd door kadamba-, vetasa-, nala-, nīpa- en vańjulakabloemen, bracht, verstoord door de bewegingen van de vissen en de schildpadden, de lotussen in beweging waardoor het stuifmeel dat uit hen viel het oppervlak bedekte. De kunda's, kurubaka's, as'oka's, s'irīsha's, kūthaja's, inguda's, kubjaka's, svarna-yūthī's, nāga's, punnāga's, jātī's, mallikā's, s'atapatra's en de mādhavī-latā's en jālakā's en andere bomen die weelderig groeiden op de oevers, sierden het op in alle seizoenen. (Vedabase)

 

Tekst 20

De leider van de olifanten, die in het gezelschap van zijn wijfjes in het bos leefde, zwierf op een dag daar rond op die berg en brak [op zoek naar water] door het dichte struikgewas dat vol was van doorns, klimplanten en allerlei bomen en andere planten.

Op een dag zwierf daar op die berg de leider van de olifanten die in het bos leefde, rond in gezelschap van zijn wijfjes, waarmee hij door het dichte struikgewas brak dat vol was van doorns, klimplanten en alle soorten van bomen en planten. (Vedabase)

 

Tekst 21

Alleen zijn geur was al voldoende om al de leeuwen en andere roofdieren, andere olifanten, de neushoorns, grote slangen en de witte en zwarte camarīherten angstig op de vlucht te doen slaan.

Alleen zijn geur al deed de leeuwen en andere roofdieren en bloeddorstige beesten, de andere olifanten, de neushoorns en de grote slangen alsook de witte en zwarte camarī herten, allen in angst op de vlucht slaan. (Vedabase)

 

Tekst 22

Bij zijn genade konden dieren als de vossen, zwijnen, buffels, stekelvarkens, gopuccha's en andere herten, wolven, apen en kleine dieren als konijnen en dergelijke, zich ongehinderd rondbewegen.

Vanwege zijn genade konden de vossen, de zwijnen, de buffels, stekelvarkens, de gopuccha's en andere herten, de wolven, de apen en andere kleine dieren als konijnen en anderen, zich ongehinderd rondbewegen. (Vedabase)

 

Tekst 23-24

Aan zijn slapen druipend en geagiteerd [in musth] deed hij, omringd door bedwelmde, drinkende bijen en gevolgd door de andere mannetjes- en vrouwtjesolifanten en de jongen in hun midden, in de gehele omgeving van de berg de aarde schudden. Van een afstand het water met het stuifmeel van de lotusbloemen ruikend dat door de bries werd meegevoerd, haastte hij, met zijn gezelschap dorstig en zijn blik vertroebeld, zich onder invloed in de richting van de oever van dat meer.

Hij zwetend, met druipend speeksel en omringd door nectar drinkende bijen, deed, gevolgd door de andere mannetjes- en vrouwtjesolifanten en de jongen in hun midden, daar in de gehele omgeving de aarde schudden. Van een afstand het stof van de lotusbloemen ruikend dat door de bries werd meegevoerd haastte hij, met zijn gezelschap dorstig in zijn visie vertroebeld, zich in de richting van de oever van dat meer. (Vedabase)

  

Tekst 25

Het heldere frisse water ingaand dronk hij met zijn slurf zich vol met het nectargelijke mengsel van het lotusstuifmeel, nam vervolgens een goed bad en raakte aldus verlost van zijn vermoeidheid.

Het heldere frisse water ingaand, zoog hij zich vol met het nectargelijke mengsel van het lotusstuifmeel en viel alle vermoeienis van hem af toen hij er een goed bad in nam. (Vedabase)

 

Tekst 26

Met zijn slurf het water opzuigend en over zich heen sproeiend, zette hij ook zijn wijfjes en jongen er toe aan een bad te nemen en te gaan drinken. Daar druk mee bezig sloeg hij, als een bezorgde huisvader die al te zeer gehecht is aan zijn gezin, beheerst door de begoochelende materie geen acht op mogelijk dreigend gevaar.

Met het opzuigen van het water met zijn slurf en het dan over zich heen sproeien zette hij ook zijn vrouwen en kinderen er toe aan een bad te nemen. Zo druk bezig sloeg hij, gelijk een bezorgde huisvader die al te zeer gehecht is aan zijn gezin, onder de invloed van de uitwendige energie geen acht op enig mogelijk dreigend gevaar. (Vedabase)

 

Tekst 27

Het lot was hem toen beschoren dat zijn poot, o Koning, daar werd gegrepen door een vervaarlijke, kwaaie krokodil. De olifant probeerde zich vervolgens verwoed uit alle macht te bevrijden uit de gevaarlijke positie waarin hij was beland.

Net als ieder ander die zich maar moet schikken naar de wil van God, viel het lot hem ten deel dat zijn poot, o Koning, daar toen werd gegrepen door een vervaarlijke, kwaaie krokodil [ - van māyā], waarop volgend de olifant uit alle macht die in hem was zich verwoed probeerde te bevrijden uit de gevaarlijke positie waarin hij beland was. (Vedabase)

 

Tekst 28

Toen de wijfjes zagen hoe hun leider plots werd aangevallen en gegrepen, begonnen ze geschokt te jammeren. Maar de andere olifanten, die hem van achteren probeerden te bevrijden, konden ook niets uitrichten.

De wijfjes, ziende hoe hun leider werd aangevallen en gegrepen door dat geweld, zetten het, geļntimideerd onder de dreiging, op een huilen, terwijl de andere olifanten die hem van achteren probeerden te bevrijden ook niet bij machte waren iets uit te richten. (Vedabase)

 

Tekst 29

Terwijl de olifant en de krokodil, aldus in gevecht, elkaar in en uit het water trokken, verstreek er een duizendtal jaren waarin ze beiden in leven bleven, o Koning. Dat werd door de onsterfelijke zielen als iets hoogst wonderbaarlijks gezien.

Met de olifant en de krokodil die op deze manier vechtend elkaar in en uit het water trokken, verstreek een duizendtal jaren waarin ze beiden in leven bleven, o Koning, hetgeen door de onsterfelijken als hoogst wonderbaarlijk werd gezien. (Vedabase)

 

Tekst 30

In de tijd die daarop volgde verloor Gajendra, de koning van de olifanten, door de uitputting van het jarenlang volgehouden vechten om niet in het water te worden gesleurd, meer en meer zijn kracht, terwijl daarentegen de krokodil die thuis was in het water juist fanatieker, krachtiger en machtiger werd.

In de tijd die daarop volgde verloor Gajendra, de koning der olifanten, door de uitputting van het jarenlang volgehouden vechten om niet in het water te worden gesleurd [naar elders dus], meer en meer zijn kracht terwijl daarentegen de krokodil die thuis was in het water juist fanatieker, krachtiger en machtiger werd. (Vedabase)

 

Tekst 31

Toen Gajendra zijn leven in gevaar zag en merkte dat hij zich, door het lot beschikt, niet kon bevrijden uit die hopeloze positie, moest hij lang nadenken en kwam hij tot het volgende besluit:

Toen hij, Gajendra, in zijn leven, op deze manier bij voorbeschikking op deze vorm van gevaar was gestuit en hij merkte dat hij niet in staat was zichzelf te redden uit een zo hopeloze positie, moest hij er lang over nadenken en kwam hij daarop tot het volgende besluit: (Vedabase)

 

Tekst 32

'Noch al deze verwanten kunnen me uit mijn lijden verlossen, noch kan ik als olifant verwachten dat mijn wijfjes me zullen bevrijden van dit lot in de greep te verkeren van de krokodil [van de hartstocht]. Ik moet, net als ieder ander, daarom mijn toevlucht zoeken bij Hem die de bovenzinnelijkheid is en de toevlucht vormt voor de meest verheven zielen [vergelijk 7.9: 18].

'Als al mijn verwanten er niet toe in staat zijn mij als olifant te bevrijden uit mijn lijden, en ik ook van mijn wijfjes niet kan verwachten dat ze me verlossen uit de knellende greep van de krokodil [der hartstocht], moet zelfs [een stoere olifant als] ik die, zoals het lot dat beschikte werd gegrepen, nu net zo goed als ieder ander mijn toevlucht zoeken bij dat [Allerhoogste van de Heer] wat de bovenzinnelijkheid is en de toevlucht vormt van al de verheven zielen [vergelijk 7.9: 18].  (Vedabase)


Tekst 33

Hij, de Heer, beschermt een ieder die zich overgeeft. Hij beschermt degenen die bang zijn voor de dood tegen de zo heel sterke wurgslang van de tijd [zie B.G. 11: 32] die je met zijn angstwekkende kracht steeds najaagt. Ik geef me over aan Hem die de toevlucht vormt en voor wie zelfs de dood op de vlucht slaat.'

Tegen de zo heel sterke wurgslang van de dood [de tijd, zie B.G. 11: 32] die met zijn angstwekkende kracht je tot in het oneindige najaagt, zal Hij die iemands Beheerser is, hem beschermen die, bang voor de dood, van overgave is; ik zal mijn toevlucht zoeken bij Hem die de feitelijke beschutting is van een ieder en voor wie zelfs de dood zelve op de vlucht slaat.' (Vedabase)

 

 

 

 

 

Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
Het schilderij van Gajendra die door Vishnu wordt gered komt uit de
Additional prints of the Krishna Darshan Art Gallery.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties